- Versie
- Downloaden 52
- Bestandsgrootte 215.15 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
9 april 2020
Witte Donderdag
Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (A-jaar)
Inleiding
De lezingen van Witte Donderdag, één onderdeel van wat de voortgaande gedachtenis is van Jezus’ lijden, dood en verrijzenis, concentreren zich op de viering van het paasfeest, dat zowel de context van Jezus’ laatste dagen is als de inhoud bepaalt van wat er met hem gebeurt in die dagen. Door Exodus 12,1-14, 1 Korintiërs 11,23-26 en Johannes 13,1-15 met elkaar te combineren brengt het lectionarium zowel de achtergrond en inhoud van het ‘eigenlijke’ paasfeest als twee invullingen hiervan uit het vroege Christendom samen.
Psalm 116 verdiept dit alles door de dimensie van de persoonlijke doodsnood en de verlossing daaruit te bezingen; de psalm wordt in het vervolg niet apart besproken.
Exodus 12,1-14
Exodus 12,1-14 (met weglating van de verzen 9-10 die onder meer de urgentie van de viering aangeven) is een belangrijk deel van de tekst waarin de oorsprong van het ‘Pesachfeest’ (‘Paasfeest’) wordt verteld. De tekst plaatst dit in de context van de pogingen van het volk Israël om uit zijn onderdrukking in Egypte weg te komen. Het feest zal een eerdere oorsprong gehad hebben, maar voor zowel het functioneren ervan binnen het Eerste Testament als in de christelijke traditie is die minder van belang.
Om een offerfeest in eigenlijke zin, waarbij een dier aan een godheid wordt aangeboden, gaat het niet. Wel is het slachten van een dier, specifiek: een lam, van belang. Afgezien van alle (latere) symbolische betekenis die aan lammeren is toegekend, is de verbinding van de keuze voor dit dier (v. 3) met de notie van een ‘beginmaand’, mogelijk ingegeven door het geboren worden van lammeren in de lente, het begin van een nieuw jaar. De tekst in Exodus staat hier verder niet bij stil, maar benadrukt een andere vorm van beginnend nieuw leven, namelijk de uittocht van Israël uit Egypte. Daarvoor moet het lam op een specifieke manier geslacht (op de avond van de veertiende dag van de eerste maand, v. 6), toebereid (gebraden, en wel helemaal, v. 9) en gegeten worden (met ongezuurd brood en bittere kruiden (v. 8), haastig, met sandalen en al aan en een staf in de hand (v. 11). Het ongezuurde brood wordt in een andere tekst (Deut. 16,6) geduid als een herinnering aan het verblijf in Egypte. Daarnaast moeten met het bloed van het lam de deurposten en de bovenbalk van de huisdeuren van de betreffende gezinnen bestreken worden. Dit is een ‘teken’ (ôt) dat in dit geval God aan dit huis voorbij zal laten gaan (ook besnijdenis is zo een teken, vgl. Gen. 17,11). Misschien heeft dit teken te maken met de kwaliteit van bloed als drager en symbool van het leven, de tekst verbindt in ieder geval bloed en redding met elkaar (v. 13).
Van belang voor de setting van Witte Donderdag is tenslotte vers 14, waarin deze feestdag voor Israël tot gebod gemaakt wordt, van belang. Precies in de context van dat geboden feest zal Jezus sterven (en verrijzen, maar daar is het feest op Witte Donderdag nog niet). Deze perikoop heeft, net als Witte Donderdag zelf, in zekere mate de kwaliteit van een cliffhanger: de voorbereidingen van een bevrijding zijn er wel, maar niet het feit zelf.
1 Korintiërs 11,23-26
Deze lezing vervult in de viering van Witte Donderdag de functie van een terugbinding en herinnering aan Jezus’ laatste avondmaal, die in de (rooms-)katholieke liturgische traditie ook de connotatie van de ‘instelling’ van de Eucharistie heeft. De tekst is hiervoor wel uit zijn context losgemaakt, die er in de verkondiging dan ook beter niet weer bijgehaald wordt.
Deze manier van doen heeft enige legitimatie in het feit dat Paulus de avondmaals-traditie citeert als iets dat hij zelf van derden had; het is dus geen tekst van hem, hoewel hij hem natuurlijk wel op een specifieke manier in herinnering roept (v. 23). In het verband van de lijn van de Goede Week is het wellicht vooral van belang om te focussen op de (aanstaande) dood van Jezus. Deze dood vormt het kader van de woorden van Jezus die Paulus citeert, omdat hij ze beschrijft als dat wat Jezus zei ‘in de nacht waarin hij werd overgeleverd’, dat wil zeggen: verraden.
Dat is iets wat je over het algemeen overkomt en waarin je zelf passief bent. Dat is ook de formulering in het Grieks (paredideto). Voor een geloofwaardig leidsman, zeker een kurios, een Heer, is zo’n einde funest: je wilt op zijn minst dapper in de strijd ten ondergaan, niet verraden worden en zo ellendig aan je eind komen.
Het is daarom interessant dat Jezus in zijn eigen woorden precies actief over zijn komende dood spreekt. Zowel wanneer hij het brood neemt, er het dankgebed over spreekt, het breekt, het geeft en het duidt, is hij niet alleen zelf degenen die handelt – híj is degene die het brood dat zijn lichaam blijkt te representeren neemt, het wordt niet genomen of ‘overgeleverd’ – maar ook in wat hij zegt blijft hij actief: hij bepaalt dat het met zijn lichaam op deze manier gaat.
Hetzelfde geldt voor wat Jezus doet met en zegt over de wijn die zijn bloed blijkt te representeren, ook hier is hij actief handelend. De discussie over wat het estin nu betekent dat brood met lichaam en wijn met bloed identificeert, is maar tot op zekere hoogte boeiend: zeker, het zal Jezus ‘zelf’ betekenen, maar wel zijn ‘belichaamde’ zelf, geen ‘zelf’ zonder vlees en bloed. Er vindt zo nogal een herinterpretatie plaats van de manier waarop Jezus aan zijn einde komt: hij wordt niet meer primair verraden, maar hij geeft zichzelf allereerst. En hij doet dit met het oog op een nieuwe, vermoedelijk beter: vernieuwde, relatie tussen God en mensen, de laatsten gerepresenteerd door de leerlingen. Dit is het ‘verbond’ (v. 25). Breed bijbels gezien heeft het verbond overigens betrekking op de hele schepping, niet alleen op mensen, maar hoe relevant dat in een tijd van klimaatverandering mag zijn, een accent heeft dat in deze tekst niet. Van een weerloos slachtoffer dat verraden wordt, verandert Jezus in de loop van de ‘instellingswoorden’ in een actief, zelfstandig handelende persoon die zichzelf geeft ten bate van anderen. Dat is een veel geloofwaardiger leidsman en heer, tenminste volgens antieke maatstaven.
Ten slotte is nog van belang dat deze woorden meestal geassocieerd worden met het paasfeest, hoewel dat bij Paulus geen enkele rol speelde (en de laatste maaltijd van de historische Jezus mogelijk ook geen paasmaal was; bij Johannes in ieder geval niet). Wel van belang is een inhoudelijke link die tussen 1 Korintiërs 11,23-26 en Exodus 12,1-14 bestaat: het bloed dat hier vergoten wordt, heeft ook een beschermende of verlossende functie. Weliswaar is de achtergrond van het bloed in 1 Korintiërs 11,25 niet Exodus 12,1-14 (maar het bloed van een verbondssluiting), toch is op een hoger abstractieniveau de connectie er. De liturgische verbinding van de teksten suggereert hem in ieder geval.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Johannes 13,1-15
Één van de hoogtepunten van de lange johanneïsche paasscène (alleen al de maaltijd duurt van Johannes 13 tot en met 17!) komt direct aan het begin en betreft Jezus’ omgang met de omgangsvormen aan tafel. Dat het een paasmaal is, noemt Johannes niet; volgens zijn chronologie is het dat ook niet en het speelt voor de betekenisgeving van wat er tijdens deze maaltijd net voor Pasen/Pesach (v. 1) gebeurt ook eigenlijk geen rol.
Wat wél een rol speelt is de gebruikelijke rolverdeling bij een maaltijd en de manier waarop Jezus hiermee omgaat. De narratieve enscenering van ‘de voetwassing’ is dramatisch. In vers 1 biedt Johannes al een samenvattende interpretatie van alles wat volgen zal, zowel de voetwassing als de kruisiging: ‘Jezus wist dat zijn uur gekomen was: nu zou Hij de wereld verlaten om naar de Vader te gaan. Voorheen hield Hij al van degenen die Hem in de wereld toebehoorden, maar nu zou Hij hun zijn liefde betonen tot het uiterste.’ Het ‘uur’ is de johanneïsche code voor het moment van Jezus’ kruisiging die hij, paradoxaal genoeg, als ‘verheerlijking’ zal beschrijven.
Tegelijkertijd ligt het accent op Jezus’ uitvoeren van dat waartoe hij gekomen is, namelijk zijn liefde aan zijn leerlingen betonen tot het uiterste toe. Dit laat Johannes volgen door handelingen van de ‘tegenpartij,’ de duivel en Judas Iskariot, die Jezus zal verraden (v. 2). Hier tegenover staat weer de opmerking dat Jezus wist dat ‘Hij van God gekomen was en naar God zou teruggaan’ (v. 3). Net zoals in de paulijnse tekst staan zo actief handelen en verraden worden tegenover elkaar als manieren om naar Jezus’ einde te kijken.
Deze spanning is ook een rode draad in wat er volgt, namelijk Jezus’ beslissing om de voeten van zijn leerlingen te wassen, inclusief het protest van Petrus hiertegen (vv. 3-10). Het is slavenwerk, niet het werk van de belangrijkste man aan tafel. Het is, natuurlijk, meer dan een staaltje bizar gedrag van de kant van Jezus, die daar ook op wijst (v. 7); het is iets, zoals zoveel in dit evangelie, wat pas later zijn betekenis krijgt. Aan het einde van deze consternerende gebeurtenissen aan tafel geeft Jezus wel een samenvatting van wat dit voor hem als ‘Heer’ betekent en voor zijn volgelingen: ‘Jullie noemen Mij meester en Heer, en terecht, want dat ben Ik. Welnu, als Ik, jullie Heer en meester, jullie voeten heb gewassen, dan behoren jullie ook elkaar de voeten te wassen. Ik heb jullie het voorbeeld gegeven: je moet doen zoals Ik voor jullie heb gedaan’ (vv. 14-15).
Wat Jezus hier met deze symbolische, maar niet minder ingrijpende (!) daad aan tafel doet, staat voor een model van ‘heer-schappij’ dat zowel echte autoriteit als echte, vrijwillige dienstbaarheid insluit. Juist omdat Jezus dit als ‘heer en meester’ doet, werkt het, als hij toch al een slaaf geweest zou zijn, zou Johannes er geen woord aan vuil gemaakt hebben.
Geenszins is het daarom een verheerlijking van onvrijwillige onderworpenheid of afhankelijkheid. Nee, de pointe is nu net dat Jezus dit vrijwillig doet en het ook de leerlingen opdraagt dit in hun toekomst zo te doen. Dit is op één niveau een aanwijzing voor het concrete gedrag van de leerlingen in de christelijke gemeenschap, met name ook in posities van gezag; op een ander niveau is het ook een duiding van Jezus’ aanstaande dood. Ook die is vrijwillige dienst en liefdesbetoon, precies op dezelfde manier waarop hij aan tafel de voeten van zijn leerlingen gewassen heeft. Jezus’ ‘heer-schappij’ raakt zo inhoudelijk gekwalificeerd en de navolging ervan een enorme uitdaging. Bevrijding van andere vormen van machtsuitoefening als ‘heer en meester’ zou wel eens net zo’n impact kunnen hebben als die eerste uittocht uit het slavenhuis van Egypte, want waar die de bevrijding van slaven van heren betrof, gaat het hier om de bevrijding van heren van hun verslaving aan macht.
Terugblik
Er zijn twee rode lijnen die door de lezingen van Witte Donderdag lopen, tenminste in deze inleiding. De eerste is die van de ‘paastraditie’ van bevrijding en uittocht, beginnend in Exodus 12 en met eigen duidingen in 1 Korintiërs 11 en Johannes 13, naar aanleiding van en door Jezus’ lotgevallen (en zijn ‘eigen’ interpretatie hiervan via de vroegchristelijke overlevering). De tweede is die van de herinterpretatie van Jezus’ dood als die van een weerloos slachtoffer naar een actieve, zichzelf gevende en ‘heer-schappij’-bepalende leidsman. Dat biedt bevrijdende perspectieven als het om macht gaat, het presenteert Jezus ook als iemand die weliswaar slachtoffer van geweld werd, maar dit ook wist te overwinnen – een teken van hoop voor wie vandaag te maken heeft met geweld van welke aard ook?
Preekvoorbeeld
Straks in de Paasnacht en op Paasochtend klinken de alleluia’s dat Christus is opgestaan, het graf staat open, een leeggevallen plek. Hijzelf verschijnt, nu hier, dan daar, als de Levende die het brood deelt met zijn vrienden. Terwijl hij het brood ronddeelt, herkennen ze hem aan zijn wonden. Maar in hun midden is hij het Leven zelf en het brood dat hij je toereikt, het voedt de hoop, je wordt erdoor gesterkt, ook te midden van de nood en misère waarin je verkeert. Christus zelf is door het lijden heengegaan en opgestaan. Dat zijn geheimenissen waaraan ook wij leren wat leven is: het is nooit zo vastgelopen of aan zijn hand kun je een stap zetten, en nog één, een nieuw leven in.
Nu op Witte Donderdag vieren we de maaltijd voordat het allemaal begint: de lijdensweg, de kruisiging, het lijden en sterven van onze Heer Jezus Christus. Het is een feestelijke maaltijd, maar de leerlingen zijn diep onder de indruk van wat komen zal: er hangt dreiging in de lucht. Niettemin, die maaltijd is een feest, ze weten zich welkom, er is op hen gerekend. Goed dat je er bent, jij doet er toe – die ervaring.
De leerlingen van Jezus komen samen om de Pesachmaaltijd te vieren. Dat is de herinnering aan de bevrijding van de slaven en hun uittocht uit Egypte, een jaarlijks feest, op oud-oosterse wijze aangericht: met bittere kruiden om de smaak van de slavernij niet te vergeten, maar ook met gebraden lamsvlees, brood en wijn om de vrijheid te proeven.
Ze zijn door de stoffige straten en stegen van Jeruzalem gelopen en kwamen de bovenzaal binnen. Alles stond klaar, de tafel gedekt, de maaltijd aangericht. Alleen, oud-oosterse gastvrijheid gaat verder dan wij doorgaans gewoon zijn. Hier in het verhaal van Witte Donderdag kunnen ze niet aan tafel voordat iemand hun de voeten wast. Die stoffige sandalen blijven bij de ingang staan, zoals je ze in het portaal van de moskee uitdoet. En dan zal iemand – een knecht, een slaaf – je vermoeide voeten wassen, het stof afspoelen met water en reukwater en je voeten met een schort afdrogen. Dat is de gastvrijheid.
Maar Jezus had geen knechten om dat te laten doen, alleen vrienden. Slaven had hij al helemaal niet. Dan maar de goede vormen vergeten? De hoffelijkheid en wellevendheid achterwege laten? De gastvrijheid met ongewassen voeten treden?
Is het dan nog wel een feest? Want feestelijkheid is: dat er aandacht voor je is, er is goede zorg besteed aan je ontvangst, er is moeite voor je gedaan en uit alle kleine dingen spreekt dat je welkom bent. Nee, we gaan niet zomaar aan tafel. Jezus doet een schort voor gaat op de grond zitten en begint zijn vrienden de voeten te wassen.
Die staan er ongemakkelijk bij. Wat ze onderling gewend waren was: niet door de knieën gaan, nooit de minste zijn, veeleer een bepaalde rivaliteit wie er op de beste plaatsen mocht zitten, links en rechts, het dichtst bij de Heer, aan het hoofd van de tafel. Zoals je bij recepties ziet dat iedereen het glas wil heffen met de belangrijkste mensen. Zien en gezien worden, maar jou zien ze niet staan omdat jij alleen maar jezelf bent.
Daar hadden ze ervaring mee, dat kenden ze: onderlinge wedijver, jaloezie en afgunst. Maar dit is om je voor te schamen: hun Heer met de schort voor, die zich verlaagt tot het slavenwerk. Daar hebben ze van zichzelf uit geen ervaring mee: dat iemand zich zo klein en onaanzienlijk maakt.
Een mens wil hogerop, verheft zich boven de anderen. Dat gaat met ellebogen, likken naar boven, trappen naar beneden. Al hun aandacht voor de buitenkant wordt door Jezus ondergraven: hoe je overkomt, wat voor een indruk je maakt, hoe je jezelf neerzet. Petrus maakt zich tot spreekbuis van de schaamte: ‘O jee, míjn voeten zult u niet wassen, nooit!’ En even later springen de gêne en de schaamte de andere kant op: om bij Jezus te mogen horen, ‘dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!’
Maar dat is teveel van het goede. Het gaat erom dat ze samen Pesach vieren. Het gaat niet om de hoogste of de laagste plaatsen. Er moet dat Pesachmaal gevierd worden. gemeenschap gesticht, vriendschap ervaren.
Jezus maakt zich daaraan ondergeschikt. Hij is degene die het mogelijk maakt dat mensen elkaar ontmoeten. Niet slechts voor de schijn en de buitenkant. Maar dat wij elkaar ontmoeten zoals wij werkelijk zijn met onze vreugden en onze angsten, onze woede en ons verdriet. Want alleen als je echt jezelf kunt zijn, word je getroost en gesterkt, wordt er in de ontmoeting een kracht vrij geroepen waarmee je verder kunt. Jezus heeft het laten zien: je status afleggen, je pantser, je masker. En met al die schillen die je aflegt, word je steeds meer mens.
Dat is de levenskunst van het evangelie. Hoe eenvoudiger je wordt: eindelijk heel veel ballast kwijt, hoe meer mens je wordt. Hij zegent ons met de gaven van zijn koninkrijk: brood en wijn als tekenen van zijn bloedeigen leven en zijn levenskracht die ons staande houdt.
Dat moet ik nog eens onderstrepen: brood en wijn. Het brood gaat hier onder ons rond als zijn verheerlijkt lichaam waaraan wij deel mogen hebben. De wijn is zijn hartenbloed, het leven zelf.
Wij worden gesterkt, het geloof dat wij in ons omdragen wordt bekrachtigd, wij zijn op Christus aangelegd, die ons geloof voedt, de hoop sterkt, de liefde laaft. Vanavond begint de viering van Pasen, wij zullen delen in het geheimenis van zijn verrijzenis.
inleiding prof. dr. Peter Ben Smit
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen