- Versie
- Downloaden 25
- Bestandsgrootte 299.10 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
5 april 2012
Witte Donderdag
Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (B-jaar)
Inleiding
Exodus 12, 1-8.11-14
De beschrijving van het ritueel van Pesach is opgenomen in het verhaal van de tiende plaag, tussen de aankondiging en de uitvoering van de dood van de Egyptische eerstgeborenen. JHWJ richt het woord tot Mozes en Aäron, die op hun beurt de hele gemeenschap van Israel in Egypte moeten instrueren. Op de avond van de veertiende dag van de maand Nisan dient iedere familie een gaaf eenjarig mannelijk lam te nemen (5x) om te slachten. Zijn bloed moet uitgestreken worden op de deurposten van de huizen waar men het lam zal eten (7x). Het vlees dient ’s nachts in zijn geheel op het vuur gebraden te worden en gegeten met ongezuurd brood en bittere kruiden. Tijdens het eten heeft men zijn gordel om, sandalen aan en een staf in de hand, klaar om haastig te vertrekken. Want dit is Pesach voor JHWH.
Hierna gaat JHWH in de ik-vorm verder. Hij zal diezelfde nacht door Egypte gaan en alle eerstgeborenen van mens en dier slaan, in de betekenis van doden. Over alle Egyptische goden zal hij het oordeel vellen: JHWH zal laten zien dat hij hen de baas is. De huizen van de Israëlieten die het teken van het bloed dragen, zal hij echter overslaan (pesach) en hun eerstgeborenen in leven laten. Het bloed van het lam heeft dus geen verzoenende functie, maar beschermt de Israëlieten tegen de dodelijke plaag. Farao en de Egyptenaren zullen na deze tiende plaag eindelijk Israël, Gods eerstgeboren zoon laten gaan. De Israëlieten krijgen tot slot de opdracht om deze gedenkwaardige dag voor eeuwig als een feest van leven en bevrijding ter ere van JHWH te vieren.
Psalm 116
Psalm 116 maakt deel uit van de Egyptische Lofzang, de psalmen 113–118 die sinds lang opgenomen zijn in de joodse Pesachliturgie. Bij de Pesachmaaltijd worden ook vier bekers wijn gedronken. Tijdens de eerste en tweede Tempelperiode werd Pesach als pelgrimsfeest vooral in en rond de tempel in Jeruzalem gevierd.
Psalm 116 is een danklied voor redding uit de greep van de dood. Het bestaat uit twee delen die beide met soortgelijke werkwoorden, liefhebben en vertrouwen, beginnen. In het eerste deel (vv. 1-9) laat de psalmist weten dat hij door de dood werd bedreigd en vreesde in het dodenrijk buiten bereik van JHWH te raken. Hij heeft daarop in zijn angst JHWH aangeroepen en is door hem gered en bevrijd. Terug in het land van de levenden kan hij nu weer met JHWH omgaan.
In het tweede deel (vv. 10-19) zoekt de psalmist naar een antwoord op JHWH’s bevrijdend handelen. Zijn ziel is tot rust gekomen en hij wil JHWH daarvoor iets tastbaars teruggeven. Daarom heft hij (om te plengen of te drinken) de beker van bevrijding en roept hij de naam van JHWH aan. Hij noemt zichzelf dienaar van JHWH, een van diegenen die JHWH toegewijd zijn. Ook brengt hij een dankoffer waarbij hij opnieuw de naam van JHWH aanroept. Dit alles vindt plaats in het bijzijn van het hele volk in het huis van JHWH in Jeruzalem, het centrum van het leven voor JHWH’s aangezicht.
1 Korintiërs 11, 23-26
Paulus was zelf niet bij de laatste Pesachmaaltijd van Jezus aanwezig. Hij citeert om die reden voor de ruziënde gemeenteleden van Korinte de woorden die hij overgeleverd heeft gekregen en die teruggaan op Jezus zelf. Zijn tekst komt grotendeels overeen met die van Lucas. Bekende elementen uit de Pesachliturgie komen met een nieuwe betekenis terug als de instellingswoorden bij de christelijke maaltijd. Volgens Paulus betrok Jezus het gebroken brood op zijn eigen lichaam en de wijn in de beker op zijn eigen bloed. Hij verwees zo naar zijn lijden en sterven aan het kruis. Het woord jullie (in plaats van velen) en de term nieuwe verbond duiden op een uitbreiding naar christenen buiten Israel. Paulus geeft de dood van Jezus hier alle nadruk. In het gedenken én verkondigen daarvan komen Jezus’ dood (verleden), het ritueel van eten en drinken (heden) en Jezus’ wederkomst (toekomst) samen. Toch zal Paulus niet de bedoeling hebben gehad van de maaltijd van de Heer een begrafenismaaltijd te maken. De blijdschap over de opwekking ten leven van Jezus Christus door God dient te overheersen als de christelijke gemeente (door Paulus ook het ‘lichaam van Christus’ genoemd) het brood eensgezind met elkaar breekt.
Johannes 13,1-15
Volgens Johannes houdt Jezus een maaltijd met zijn discipelen op de dag voorafgaand aan Pesach. Met deze maaltijd bedoelt Johannes niet de Pesachmaaltijd. In zijn chronologie vindt die pas ná Jezus’ kruisiging en dood plaats. Jezus, door Johannes aangeduid als de ‘enige Zoon van de Vader’ en het ‘lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt’, sterft in het Johannesevangelie op het moment dat de lammeren voor de Pesachmaaltijd worden geslacht. De boodschap van Johannes is dat het bloed van Jezus Christus, het nieuwe Pesachlam, leven geeft aan iedereen die in hem gelooft. Johannes vermeldt (daarom) hier geen instellingswoorden, maar plaatst de maaltijd wel in het teken van het naderende afscheid.
Voor Jezus is de tijd gekomen om zijn én Gods alomvattende liefde (agapè) voor degenen die hem toebehoren te laten zien. Om de leerlingen duidelijk te maken hoever die liefde gaat, kiest hij voor het ritueel van een voetwassing. Hij legt daarbij zijn kleren af als symbool voor de dood die hij tegemoet gaat en trekt ze na het wassen weer aan als symbool voor het leven dat hij na zijn dood weer terug zal nemen (zie ook Joh. 10,17). Het wassen van de voeten op zich is een taak die nederigheid en dienstbaarheid uitdrukt; het werd gewoonlijk uitgevoerd door iemand met een lage sociale status.
Na afloop vraagt Jezus of de leerlingen zijn bedoeling begrepen hebben. Als hun Heer en meester heeft hij hen het voorbeeld gegeven. Hun onderlinge liefde en dienstbaarheid moet zover gaan dat het hen in het uiterste geval zelfs hun aardse leven kan kosten. Jezus eindigt met de bevestigingsformule ‘waarachtig, ik verzeker jullie’ om zijn conclusie kracht bij te zetten. Als dienaren en gezanten (apostelen) van Jezus moeten de discipelen zich niet méér voelen dan hij. Wie dat niet begrijpt, zal hem verraden zoals Judas of verloochenen zoals Petrus. Maar wie het wel begrijpt én er naar handelt, prijst Jezus gelukkig.
Literatuur
C.J. den Heyer, De maaltijd van de Heer, exegetische en bijbeltheologische studie over Pascha en Avondmaal, Kampen, 1990
Niek Schuman, Drama van crisis en hoop, de psalmen: gedicht, gebundeld en gebeden. Zoetermeer, 2008
Preekvoorbeeld
Op een wonderlijk moment: niet voor, maar tijdens een maaltijd kort voor het Pesachfeest staat Jezus op en legt zijn bovenkleed af. Al voetenwassend gaat hij de rij van zijn leerlingen langs, stil, geruisloos, bijna een voetveeg. Hij kruipt rond zoals je dat een schoenpoetsertje nog wel ziet doen in arme landen. Op Petrus na weten de leerlingen niet wat te zeggen. Op Petrus komen we straks nog terug…
‘Begrijpen jullie wat ik gedaan heb?’ vraagt Jezus aan zijn leerlingen na afloop van de voetwassing. Hij heeft zijn bovenkleed zojuist weer aangedaan en zijn plaats – aan het hoofd van de tafel – weer ingenomen. Hij geeft zelf antwoord op zijn vraag: ‘Ik heb een voorbeeld gegeven; wat ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen.’
Begrijpen wij wat hij gedaan heeft? In het ritueel van de voetwassing geeft Jezus uitdrukking aan zijn liefde en die van zijn Vader voor de mensen die bij hem horen. De voetwassing is een teken van de liefde van Jezus tot het uiterste toe.
Wat biedt Jezus ons nu precies in deze voetwassing aan? Waar is dit een voorbeeld van? Dat wij elkaar onze dienstbaarheid moeten tonen? Zeker, maar dat lijkt me nog wat aan de magere kant. Wil hij hier niet iets mee aanduiden in de trant van de parabel van de Goede Herder die zijn leven geeft voor zijn schapen? Of – zoals het wat verder in het lijdensverhaal van Johannes staat: er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden? Wijst hij met dit gebaar vooruit naar het slot van dit passieverhaal: ‘Hij boog het hoofd en gaf de geest’? Jezus, de zoon van God, is langs de weg van de nederigheid naar ons toe gekomen door mens te worden: een van ons. Op die nederige weg gaat hij voort naar kruisdood en verrijzenis. Daar staat deze voetwassing model voor.
‘Jullie zeggen altijd “Meester” en “Heer” tegen mij, en terecht, want dat ben ik’, zo begint Jezus zijn uitleg. Met ‘ik ben’ verwijst hij naar de manier waarop de Eeuwige zich bekend heeft gemaakt aan Mozes, bij het brandende braambos, in de woestijn. Ik ben, ik ben aanwezig; ik ben er voor jou; ik ga met je mee op je levensweg. In het vervolg worden slaven uit Egypte in de woestijn vrije mensen op weg naar een nieuwe toekomst. Als ze – wanneer het gaat om het lot van de vreemdeling, de weduwe en de wees – maar nooit vergeten dat ze zelf vreemdeling zijn geweest in Egypte…
Deze mens Jezus die vanavond zijn leerlingen de voeten wast, is spiegelbeeld van God. Als wij doen zoals hij, als wij zijn voorbeeld volgen, als wij ons dienstbaar en nederig opstellen, stellen wij God tegenwoordig.
Meteen na afloop van de passage die we vandaag horen, zegt Jezus nog dat je gelukkig wordt als je begrijpt wat hij heeft gedaan en als je ernaar handelt. Wie zijn voorbeeld volgt, mag dit geluk daadwerkelijk ervaren en er voldoening in vinden!
In de andere evangelies worden in het laatste avondmaal van Jezus met zijn leerlingen brood en wijn tot sacrament. Sindsdien kunnen wij hem steeds weer ontmoeten in de eucharistie. Het evangelie volgens Johannes vult aan dat hij zich laat kennen en herkennen in de minsten: ‘al wat je gedaan hebt voor de geringsten, heb je voor mij gedaan’. Diaconie en eucharistie horen samen; dat gedenken en vieren wij vandaag. Het symbool verschilt, maar degene naar wie de tekens verwijzen is dezelfde!
Nog een slotwoordje over Petrus die het vandaag nog niet begrijpt; dat komt nog wel…
Zijn protest is zo invoelbaar. Misschien is dat wel het moeilijkste wat ook wij te doen hebben: ons door Jezus de voeten te laten wassen. Dat we het vuilste en vieste wat we opdeden en opdoen op ons levenspad, door hem schoon laten wassen. Dat we ons laten kennen als kwetsbare en hulpbehoevende mensen die zichzelf niet kunnen redden. Het een is de toegangspoort tot het ander. Wie aan den lijve heeft ervaren wat het je doet geholpen en gewassen te worden, die leert stukje bij beetje voetenwasser te worden. Die leert dat een knecht niet meer is dan zijn Heer, en een leerling niet meer dan zijn meester. Wie eens heeft ervaren dat hem de voeten zijn gewassen, en nu als een bevrijd mens kan gaan en staan, die kan het toch niet aanzien dat zijn naaste nog vuile voeten heeft!?
Marieke Beeftink, inleiding
Hans Sevenhoven, preekvoorbeeld