- Versie
- Downloaden 40
- Bestandsgrootte 223.53 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
2 april 2015
Witte Donderdag
Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (B-jaar)
Inleiding
Exodus 12,1-8.11-14
Een tekst uit het Oude Testament die het best toepasselijk is op het thema van de Witte Donderdag is zeker het instellen van de Pesachmaaltijd uit het boek Exodus. De Latijnse naam Exodus heeft met het vertrek van het volk Israël uit Egypte te maken; dit is wel belangrijk, omdat we in het begin van het Paastriduum zitten. Maar in de joodse traditie wordt het boek Sjemot – de Namen – genoemd. Gaandeweg blijkt de belangrijkste naam de naam van de HEER te zijn, de Allerhoogste die zich voor Mozes in de woestijn van Sinai bekendmaakt onder zijn naam – Ik zal er Zijn – Ik ben er voor jou. Deze naam wordt de leidraad door het hele boek, omdat het verhaal gaat over hoe God de Allerhoogste laat zien wie hij is, maar ook zijn verbondenheid met Israël, in ons perspectief de mensheid, die hij uit de slavernij, onderworpen aan de dood wil redden.
In onze tekst wordt het Paasmaal, Pesach, ingesteld. Afgezien van de discussie over de afkomst van het woord is waarschijnlijk de Hebreeuwse betekenis ‘over iets heen stappen’, de meest passende. Pesach als feest heeft verschillende wortels uit de traditie. Het is een duidelijk offerfeest uit de prenomadische tijd, waar het offer en het bloed uitstrijken beschermende momenten waren. Het was een lentefeest dat in de stam werd gevierd. Bloed strijken aan tentpalen en omheiningen was een maatregel om de boze krachten die de gemeenschap en de kudde konden bedreigen buiten te houden. Het eten van het ongezuurde brood matsot hoorde bij een oud landbouwfeest van Kananese oorsprong. In het begin van de eerste oogst heeft men zeven dagen lang het ongezuurde brood gegeten en offers gebracht.
In deze tekst worden de tradities van vroeger met elkaar verweven, maar krijgen ze tegelijkertijd gestalte in een nieuwe situatie. Het is een verhaal van mensen die in verdrukking leven en met spanning hun bevrijding tegemoet zien. Alles moet in haast gebeuren. Men moet voorbereid zijn, lendenen omgord, de voeten geschoeid en met stokken in de hand. Het meest gevreesde moet nog gebeuren. De vernietigende dodelijke ramp gaat over hen heen – letterlijk stapt over hen heen. Het geofferde bloed wordt hun reddende teken. In Egypte wordt elke eerstgeborene onder de mensen, van Farao tot slaaf, en onder de dieren gedood.
1 Korintiërs 11,23-26
De context van deze gekozen gedeelten uit de eerste Korintiërsbrief ademt iets anders dan een plechtige weergave van de instellingswoorden die wij meestal herkennen van de eucharistieviering. Paulus is bezig misbruiken in de gemeente van Korinte aan de kaak te stellen. Bij de eerste christenen in Palestina heeft men zich trouw gehouden aan het joodse Paasmaal, waar allen die deelnamen ook gelijkwaardig meegegeten en gevierd hebben. In Korinte was de situatie anders. De christenen waren meestal van heidense afkomst en van families met verschillende sociale achtergrond. In de groeiende groep van gelovigen vond men het niet meer mogelijk om iedereen eten te geven. Daarom hebben verschillende groepen alleen voor de eigen familie en bekenden gezorgd en de anderen aan hun lot overgelaten. Voor de armen betekende dit dat zij niets hadden en de rijken zaten met overvloed. Daarom gaat Paulus tekeer en laat hij duidelijk zijn overgenomen traditie klinken. De maaltijd die gevierd wordt moet niet tot verdeeldheid en ruzie leiden, het moet een gemeenschappelijke viering zijn waar iedereen op gelijkwaardige manier aan kan meedoen. Het bij elkaar komen om de dood en de verrijzenis van de Heer Jezus Christus te vieren wordt later in zijn theologie uitgebeeld tot ‘het Lichaam van Christus’– die de zusterlijke/broederlijke gemeenschap de kerk is.
Zie de TvV-special Paulus zelf, blz. 50-51.57-58.
Johannes 13,1-15
Jezus viert voor de laatste keer Pesach met zijn twaalf leerlingen. In vergelijking met de synoptici is het verhaal anders. Misschien heeft de evangelist het gebeuren bewust zo benaderd dat hij een voor zijn verhaal belangrijk moment kiest en de rest achterwege laat. Op een kenmerkende manier vermeldt Johannes dat ‘Jezus’ uur gekomen was’. Daarmee signaleert de evangelist dat er nú iets gebeurt waar Jezus, als zoon van God, voor gekomen is: om zijn leven te geven uit liefde voor iedereen die in hem gelooft. Het teruggaan naar zijn Vader wordt daarom als de overwinning gezien.
Als teken van verbondenheid tussen Jezus en zijn leerlingen doet Jezus iets dat ongewoon was: hij wast de voeten van alle leerlingen. In vers 2-3 wordt de ingewikkelde positie van Judas Iskariot genoemd. Judas is een van de twaalf en heeft deel in dezelfde liefde van Jezus, maar bij Judas is ook iets anders aan de hand. Judas heeft besloten, ‘ingegeven door de duivel’, Jezus te verraden.
De voetwassing zoals die hier beschreven staat, was niet gebruikelijk. In een tijd waarin je je overal in het land te voet verplaatste en op de wegen vaak door stof, zand en modder ging, werd je behoorlijk vies. Daarom liet meestal de gastheer, wanneer je aankwam een slaaf of een bediende water over je voeten gieten voordat je aan tafel ging aanliggen. Maar Jezus deed iets meer. Hij trok zijn bovenkleed uit, kleedde zich als een slaaf, deed de linnen doek om zijn heup en ging zijn leerlingen als slaaf bedienen. Voor de leerlingen was dit eigenlijk choquerend. Hun meester, voor wie zij het grootste respect en de grootste eerbied hadden, kwam naar hen toe als een slaaf om dit vernederende werk – iemands voeten te wassen – te doen. Daarom ook het protest van Simon Petrus. De sleutel van het symbool met de voetwassing zit in de verdere discussie tussen Jezus en Simon Petrus, vers 6-11. Het gaat dus over meer dan dat Jezus de leerlingen de waarde van nederig handelen probeert te leren. Wat Jezus in feite deed was moeilijk te begrijpen. Pas na de grote gebeurtenissen van Pasen is het teken tot een diepere betekenis geworden. Uiteindelijk ging het over de intieme en volledige liefde die Jezus met zijn leerlingen en alle gelovigen verbond. Nogmaals wordt hier de diepere betekenis van het lijden en dood van Jezus getoond. In vers 8 zegt Jezus iets wat een cruciale betekenis heeft: …. ‘kun je niet bij mij horen.’ Door sommige vertalingen wordt het Griekse woord meros met ‘erfenis’ vertaald. Dat slaat op de Septuagintvertaling van teksten uit Numeri 18,20 en Deuteronomium 12,12 waar wordt bedoeld de erfenis van Israël door God gegeven. Alle stammen hebben deel aan het beloofde land, en later, wanneer de hoop van het volk van Israël wordt gericht op de eschatologische toekomst, wordt het woord verstaan in het perspectief van de toekomst.
Preekvoorbeeld
‘Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God’
Vandaag hoorden we drie verschillende verhalen:
een verhaal over het volk Israël,
een verhaal over de gemeente van Korinte,
en een verhaal over de eerste kleine gemeenschap rond Jezus.
Drie verhalen die één gemeenschappelijke noemer hebben.
Want in alle drie verhalen horen we hoe men met elkaar omgaat
en waar het in dit omgaan met elkaar aan schort.
Op een verjaardag is de taart niet in gelijke stukken gesneden.
Het ene stuk is veel groter dan het andere.
Dan is het best moeilijk, zeker als het je lievelingstaart is,
om niet het grootste stuk te nemen.
En wat gebeurt er als er aan iedereen gevraagd is
om voor een buurtbarbecue iets mee te nemen
en je eet alleen wat je zelf hebt meegebracht,
zodat de buurvrouw die maar weinig heeft kunnen meenemen
weggaat met honger?
‘Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God’
Allen die behoren tot het volk van God,
tot Israëls samenkomst,
weten het al van kind af aan:
er moet voor iedereen genoeg zijn
als je het lam gaat bereiden voor de Pesachmaaltijd.
Doe het samen met je buren als je maar met weinig bent
en zorg dat er niet te veel of te weinig lamsvlees is,
houd zelfs rekening met ieders eetlust
en eet het gezamenlijk, eensgezind,
want deze dag, ook het Pesach dat we vandaag vieren,
is een gedachtenis en een feest voor God,
heel Israël zal vieren dat God – ook vandaag – ons bevrijdt.
Paulus is ter ore gekomen dat de eerste christenen in Korinte
niet goed hebben begrepen wat het is om samen,
gelijkwaardig, de maaltijd van de Heer vieren.
De rijke mensen eten alleen wat ze zelf hebben meegebracht,
zodat de slaven, die ook christen waren geworden,
met een lege maag huiswaarts keerden.
Dat geeft geen pas.
Heeft Jezus niet zelf voorgedaan hoe het moet,
toen hij zijn leerlingen de voeten waste?
Dat er onder hen geen verdeeldheid mag zijn,
iedereen is en blijft leerling, gelijkwaardig aan de ander,
waar zijn of haar wieg ook heeft gestaan.
‘Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God’
Jezus zegt het zelf hoe wij met elkaar moeten omgaan.
Geen dienaar is groter dan zijn Heer,
en de Heer niet groter dan zijn dienaar.
Hij doet het ons, zijn leerlingen voor.
Dat we elkaar de voeten wassen als gelijken,
dienstbaar aan elkaar.
In het lichaam van Christus,
zijn gemeenschap van gelovigen
die wij samen vormen,
zouden we elkaar moeten waarderen
net zoals alle verschillende organen
en ledematen van een lichaam niet zonder elkaar kunnen.
Pas als alle delen van een lichaam aanwezig zijn
is het lichaam echt helemaal gezond.
Zonder hart, maar ook zonder kleine teen
is het lichaam niet compleet,
alles heeft zijn eigen rol en functie.
Wij allen tezamen vormen het lichaam van Christus
en zouden elkaar moeten waarderen
omdat we allen onmisbaar zijn.
Ieder heeft zijn eigen talent,
ieder heeft zijn eigen rol,
ieder heeft zijn eigen charisma,
iedereen is nodig, gelijkwaardig aan de ander.
‘Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God’
Als we straks Eucharistie vieren,
voegt Jezus onder de gedaante van brood en wijn zich bij ons
en is te midden van ons aanwezig.
Als we straks zijn gaven tot ons nemen,
kunnen wij steeds meer
tot het lichaam van Christus omgevormd worden.
Augustinus zei het al:
‘Word wat je bent,
Lichaam van Christus!’
Word wat je bent, op elkaar afgestemd,
ieder deel van het ene lichaam,
waarbinnen vriendschap heerst
en onderlinge verbondenheid,
waar de liefde van God
meer en meer voelbaar en tastbaar wordt.
Straks wensen we elkaar de vrede van Christus;
dat we elkaar dan aankijken en in onszelf zeggen:
‘Ja, ik ben blij dat jij,
degene die ik de hand reik,
hier vandaag aanwezig is,
precies zoals je bent,
want jij bent net als ik, een leerling van Jezus.’
‘Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God’
Bengt Wehlin OFM, inleiding
drs. Ellie T. M. Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld