- Versie
- Downloaden 14
- Bestandsgrootte 301.14 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 21 januari 2021
18 april 2019
Witte Donderdag
Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (C-jaar)
Inleiding
Exodus 12,1-14
Het pesachmaal van de Hebreeuwse slaven in Egypte moet gezien worden als onderdeel van een door Mozes – op instigatie van God – in gang gezet bevrijdingsproces. Hierbij werden, onder andere, rituelen gebruikt afkomstig uit de godsdienstige praktijken van herders die Mozes, mogelijkerwijze, had leren kennen tijdens zijn verblijf bij zijn schoonvader Jetro in de woestijn van Midjan. Door die rituelen zochten de herders bescherming te verkrijgen van de godheden en zekerheid voor zichzelf, hun families en hun kuddes. Het is daarom niet verwonderlijk dat Mozes op gelijksoortige praktijken terug valt wanneer de situatie van de Hebreeën in Egypte het absolute tegengestelde van geluk, vrijheid en zekerheid is. In de bijbelse traditie is dat pesachmaal in Egypte het begin geworden van het ontstaan van Israël als volk, niettegenstaande het feit dat het in werkelijkheid een generatielang proces is geweest. Het ritueel van dat pesachmaal is voor Israël van de ene kant een bede om Gods aanwezigheid, garantie van geluk en vrijheid, en van de andere kant de uitdrukking van het geloof dat de Heer zijn volk uit situaties van slavernij, onvrijheid en ongeluk bevrijdt.
Enkele elementen in de vertelling van Exodus verdienen de aandacht.
De families moeten een lam slachten als erkenning van Gods redding en als teken van onderlinge solidariteit door gezamenlijk van het vlees te eten. Een oude traditie zegt zelfs dat iedereen minstens een stuk van het lamsvlees ter grootte van een vijg moet eten; dus veel meer een symbolische handeling dan het deelnemen aan een maaltijd. Later in de geschiedenis werd het pesachlam gezien als een offer aan jhwh, en het moest dan ook ritueel geslacht worden in de tempel van Jeruzalem. Na de vernietiging van dat heiligdom wordt het pesachlam niet meer gegeten tijdens de sedermaaltijd. Alleen de kleine Samaritaanse gemeenschap op de berg Gerizim houdt vast aan het slachten van het pesachlam aangezien zij de tempel van Jeruzalem niet erkennen.
Het bloed van het lam moet op de deurposten gesmeerd worden. In de oude herdersrite werd het bloed van offerdieren op de tenten gestreken om kwade invloeden te bezweren, of zoals in het Akkadisch Pasen (pasahu) betekent ‘de godheid gunstig stemmen’. Exodus brengt deze bloedritus in verband met de doodsengel die de Egyptenaren zal gaan treffen, maar de huizen van de Hebreeën voorbijgaat (pesach), waardoor Gods goedgunstigheid voelbaar wordt. Zo wordt het bloed een zichtbaar teken van leven zoals dat ook later op verschillende wijzen in de joodse rituelen en op symbolische wijze in de christelijke Eucharistie worden toegepast.
Gedurende zeven dagen moet men zich onthouden van gezuurd of gedesemd brood en ongezuurd brood eten. Bij de bereiding van het brooddeeg werd telkens een kleine hoeveelheid apart gehouden, die dan later bij een nieuwe aanmaak van het deeg gebruikt werd om het brood te laten rijzen. Oud, en in zekere zin verlopen, deeg als gistingsproduct. Het nieuwe leven in vrijheid werd uitgedrukt door het eten van brood waarin dat oude zuurdeeg niet verwerkt was. Het zuurdeeg wordt daarom in de Bijbel vaak voorgesteld als verderfelijk, eventueel de verderfelijke kant van iemand (vgl. zuurdeeg van Herodes of van de Farizeeën).
Verder moet het pesachmaal gegeten worden in de ‘eerste maand van het jaar’ (lente), de tijd waarop in de natuur het nieuwe leven inzet, omdat de bevrijding uit de slavernij voor de Hebreeën eveneens het begin van nieuw leven betekende.
1 Korintiërs 11,23-26
In deze tekst hebben we de oudste bijbelse vermelding van het Laatste Avondmaal. Paulus schrijft hier dat hij deze gegevens direct van de Heer overgeleverd had gekregen. Het is niet duidelijk hoe we dit precies moeten verstaan. Meer dan waarschijnlijk gaat het hier om een overlevering in christelijke kringen die teruggaat op de leerlingen die aanwezig geweest waren bij die laatste maaltijd van Jezus. Onder bepaalde groepen christenen was een praktijk ontstaan van brood breken, en waarschijnlijk eveneens van het drinken uit de beker, al of niet tijdens een gezamenlijke maaltijd. Ook in Korinte was dat het geval. Daar was echter een probleem ontstaan doordat de rijken zich weinig gelegen lieten liggen aan de armen in de gemeenschap. Met deze situatie voor ogen bekritiseert Paulus het gedrag van de Korintische gemeente (vv. 17-22). Binnen deze context haalt Paulus nu de overlevering aan met betrekking tot de oorsprong en ware betekenis van de gezamenlijke broodbreking.
In tegenstelling tot de evangelisten Matteüs en Marcus heeft Jezus, volgens Paulus, tijdens het Laatste Avondmaal zijn leerlingen gevraagd zijn handeling te herhalen om hem te gedenken. Ook Lucas vermeldt dit verzoek van Jezus. Dus ook wat betreft dit element hebben we hier te doen met een traditie in, tenminste bepaalde, christengemeenten, door Paulus gekwalificeerd als een ‘overlevering ontvangen van de Heer’.
Onder de vele soorten van interpretaties van de woorden van Jezus hier door Paulus weergegeven, verdient die gedachtenis een bijzondere aandacht. Dat het niet gaat om het simpele denken aan iets dat in een ver verleden gebeurd of gezegd is leert ons ook de praktijk tijdens de joodse sedermaaltijd. Volgens de hagadische traditie moet op een bepaald moment de jongste zoon vragen waarom de familie eigenlijk die maaltijd viert. Daarop moet de vader antwoorden ‘wij waren slaven in Egypte, maar jhwh heeft ons naar de vrijheid geleid’. Markant is dat die huisvader, ofschoon hij en zijn gezin meer dan waarschijnlijk nooit van hun leven in Egypte zijn geweest, zegt ‘wij’ waren slaven in Egypte, en niet alleen maar onze verre voorouders. De Joden brengen op deze wijze de geschiedenis in de actualiteit, en dat zullen ze blijven doen zolang de sedermaaltijd gevierd wordt. In de Eucharistie is het eten van het brood en het drinken uit de beker eveneens het nabij brengen of present stellen van Jezus’ geste tijdens het Laatste Avondmaal. In het delen, het eten en drinken van brood en wijn, drukt de christengemeente uit dat Jezus onder haar aanwezig is, zoals hij aanwezig wilde blijven onder zijn leerlingen.
Wanneer, volgens Paulus, de gemeente dat delen en samen eten en drinken niet voor ogen houdt, is de Heer niet aanwezig en vervormt zij de ritus tot een dode handeling, het tegenovergestelde van de levende aanwezigheid van de Heer onder hen.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Johannes 13,1-15
Vijf hele hoofdstukken besteedt Johannes aan hetgeen Jezus gezegd en gedaan heeft tijdens het Laatste Avondmaal. In de vertelling van Johannes staan we voor de prelude van de apotheose van het evangelie: de uiteindelijke en totale verheerlijking van de Zoon door de Vader. Echter, in deze vertelling ontbreekt dat wat bij de andere evangelisten het centrale moment was en waarover ook Paulus schrijft in zijn brief aan de Korintiërs, namelijk dat Jezus brood en wijn aan zijn leerlingen geeft terwijl hij zegt ‘zo ben ik voor jullie’, of ‘zo moeten jullie mij gedenken’. De meest markante geste van Jezus tijdens die laatste maaltijd was volgens Johannes het feit dat hij de voeten van zijn leerlingen waste. Jezus, de Meester, de Zoon van God, de belangrijkste, maakt zich onbelangrijk zoals een slaaf die de voeten wast van voorname gasten. Maar Jezus wast de voeten van onbelangrijke vissers en handwerkslieden uit Galilea die hij op deze manier belangrijk maakt. Jezus zet hier de wereld op zijn kop. In zijn brief aan de christengemeente van Filippi schrijf Paulus:
‘Christus die bestond in de gestalte van God, heeft er zich niet aan willen vastklampen gelijk aan God te zijn. Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen’ (Fil. 2,7).
Natuurlijk was zo’n voetwassing een kwestie van hygiëne. Tijdens feestmaaltijden lagen de gasten op een soort divans of eenvoudigweg op matten, waarbij de voeten van de een soms dicht in de buurt van de neus van een ander terecht kwamen. Maar de Schriftgeleerden interpreteerden die wassing ook op een religieuze wijze, en Jezus doet dat eveneens: tegelijk met de voeten werd er een algehele reiniging voltrokken, of zoals Jezus tegen Petrus zegt: ‘wie gebaad heeft, hoeft alleen nog maar zijn voeten te wassen; hij is al helemaal rein.’ Tijdens het Laatste Avondmaal zegt Jezus, volgens Paulus, bij brood en wijn: ‘Doe dit ook zo en herinner je mij’ en volgens Johannes bij de voetwassing: ‘Doe net zoals ik nu gedaan heb’, en dat betekent in beide gevallen: ‘Deel je leven met elkaar en dien elkaar zoals ik dat ten opzichte van jullie heb gedaan’.
Preekvoorbeeld
De icoon van de voetwassing toont Jezus in een grote zaal, de mouwen opgestroopt, wachtend tot hij zijn leerlingen de voeten kan wassen. Eentje begint voorzichtig zijn schoen los te maken. Ze aarzelen duidelijk.
Zijn wij vanavond bereid ons de voeten te laten wassen? Het is een bijzonder gebeuren op een bijzondere avond!
De voetwassing gebeurt op de pesachavond, als de lammeren in tempel worden geslacht. Dat is een bijzonder moment, want jaarlijks vieren Joden hun bevrijding door ritueel een lam te eten, men moest minstens een stuk vlees eten ter grootte van een vijg! Later zag men in het pesachlam ook een offer aan God, daarom slachtte men de lammeren in de tempel, daar kon geofferd worden. Na de verwoesting van de tempel is het slachten gestopt en staat er op de tafel van het Joodse pesachmaal naast de wijn alleen een schotel gevuld met matzes, bittere kruiden, een ei en een bijna kaal botje. Dat zijn de ingrediënten om het verhaal van bevrijding te kunnen vertellen. Dat verhaal hoorden we net, het vertelt over het bloed van het lam dat aan de binnenzijde van de deurposten gesmeerd moest worden, u hoort het goed, aan de binnenzijde!, want het was een teken voor de bewoners en niet voor anderen. Teken dat God werkelijk zal bevrijden!
Elders in het evangelie zegt Johannes dat Jezus het lam Gods is, dat geslacht moet worden tot redding van alle mensen. Wij zeggen voordat we de communie ontvangen ‘Zie het lam Gods’.
Vandaag vertelt het evangelie wat Jezus doet voordat hij als een lam aan het kruis geofferd wordt. Hij wast zijn leerlingen de voeten! Normaal wassen slaven of knechten de voeten van de hoge gasten. Jezus hun meester zet hier de wereld op zijn kop. Zoals hierna de wereld op zijn kop wordt gezet als de Messias aan een kruis geslagen wordt.
De eerste zin van het evangelie vandaag zegt: Jezus wist dat zijn tijd gekomen was, dat hij zou terugkeren naar de Vader, door de weg te gaan door de dood heen, door zijn liefde te geven tot het uiterste. Dus deze weg overkomt Jezus niet, overvalt hem niet – hij weet het en hij kiest voor deze weg! Hij hoopt dat het een weg ten leven is voor alle mensen.
Jezus’ keuze vieren we vandaag. Door de eucharistie en door voeten te wassen. Deze voetwassing is dus niet alleen een nette wijze van gasten ontvangen, maar is een ritueel dat heel ons leven aangaat. Het gebeurt ‘tijdens’ de maaltijd. Raar is dat hè! Dat Jezus midden onder het eten opstaat. Hij doet een schort voor! Nu heeft hij ‘dienst’. De voetwassing is als het ware het hoofdgerecht voor de leerlingen. Daarna gaat hij weer zitten. De maaltijd gaat verder, maar ánders : ‘Ik heb jullie het voorbeeld gegeven; je moet doen wat ik voor jullie heb gedaan.’
Het voorbeeld houdt in dat hij de Heer is, juist door hun dienaar te zijn! De wereld op zijn kop! Voortaan zullen zijn leerlingen niet heren en meesters, maar dienaren van elkaar zijn. ‘Als je elkaar niet dient, dan hoor je niet bij mij’, staat er. In deze wereld op zijn kop worden we uitgenodigd om als Jezus dienaar van elkaar te zijn! Dat is de kern van ons geloof. We zijn uitgenodigd om door de knieën te gaan en de minste te worden. Lukt ons dat? In onze dagelijkse relaties? In deze kring van mensen? We proberen hier een gastvrije parochie zijn. Zijn we gastvrij? Als je hier komt heb je dan het gevoel welkom te zijn? Merk je dat je gezien wordt, dat er oprechte aandacht is? Zie je dat gebaar, kom erbij, blij dat je er bent?
Gastvrijheid? Kun je dat leren? Dat mag je toch hopen. Als kerkgemeenschap, maar ook als mens. Maar het is ermee als met zoveel dingen in het leven. Je kunt het pas leren als je het eerst zelf ervaren hebt. Je kunt pas iets doorgeven als je het zelf ontvangen hebt. Daarom is de beste leerschool voor gastvrouwen of heren dat ze eerst zelf op een vreemde plek leren om gast te zijn. Dat helpt voorkomen dat je jezelf boven die ander stelt.
Wie hier eucharistie viert verplicht zich dus om dienaar te worden, om door de knieën te gaan. Wie hier dit uur zijn hand ophoudt en het brood van Jezus deelt, die zegt daarmee dat hij zich de voeten wil laten wassen door de Messias, dat jij jezelf wilt laten aanraken door de mens die aan je deur klopt, dat je wilt delen totdat er genoeg voedsel is voor alle mensen. Jezus is dienstbaar geworden als een lam tot op het kruis. Dat bleek een weg ten leven!
Betekent dat ook leven voor jou op jouw weg? Als verdriet, ziekte of onheil op jouw weg komen, dan mag je toelaten dat anderen jou helpen en steunen, en tegelijk kun je door de knieën gaan en zien hoe je anderen van dienst kan zijn. Zo doende zullen ook wij een weg ten leven vinden. Daar waar liefde is, daar is God!
inleiding Gerard van Buul ofm; preekvoorbeeld drs. Paulus van Mansfeld
19 april 2019
Goede Vrijdag
Lezingen: Jes. 52,13-53,12; Ps. 31; Heb. 4,14-16; 5,7-9; Joh. 18,1-19,42 (C-jaar)
Inleiding
Jesaja 52,13-53,12
Dit tekstgedeelte is een onderdeel van de tekstuele eenheid Deutero-Jesaja. In Jesaja 40-55 verwoordt de profeet een dramatische wending in de geschiedenis. Op Gods initiatief komt er een einde aan de Babylonische Ballingschap. In de reactie van Israël zit een beweging van verzet naar overgave. Eerst wil men vasthouden aan het bekende en pas langzamerhand wordt Gods toekomst begrepen en gaat men mee op weg.
Dit lied van hoop voor een geslagen volk is opgebouwd uit drie delen. Er is sprake van wisseling van spreker:
- 52,12-15 jhwh spreekt en presenteert zijn knecht;
- 53,1-11a Een ‘wij’-figuur is aan het woord;
- 53,11b-12 jhwh spreekt en presenteert zijn knecht.
De identiteit van de ‘wij’-figuur is niet eenvoudig vast te stellen. Ik wil deze ‘wij’ verbinden met de ‘zij’-figuur uit Jesaja 52,15b: ‘Wie niets verteld was, zien; wie niets gehoord hadden, begrijpen’. Deze ‘zij’ zijn Israël op een bijzonder moment. Zij staan op de drempel vol ‘verzet’ maar op weg naar ‘overgave’. Zij hebben iets gezien en gehoord. Zij hebben een onverwachte ervaring gehad, waarvan zij in 53,1-11a getuigen.
Jes. 53,1-11a behoort tot de meest aangrijpende gedeelten van het Oude Testament. Hier wordt beschreven, wat de ‘wij’-figuur heeft gezien. De tekst is een getuigenis van Gods bemoeienis met de donkerste diepten van het mens-zijn. De tekst bestaat uit een aantal elementen:
- Jes. 53,1 Oproep tot erkenning
- Jes. 53,2-11a Het ‘verhaal’ over de ‘knecht’:
- 2-6 de ziekte van de knecht
- 7-8a de vervolging van de knecht
- 8b het sterven van de knecht
- 9-10a de knecht wordt vergeten
- 10b-11a de begunstiging van de knecht.
Centraal in dit alles staat datgene wat er met de ‘knecht’ gebeurt. Zijn lijden wordt stapsgewijs getekend. De eerste vier stappen zijn algemeen menselijk: de gehele mensengeschiedenis door worden schuldeloze mensen geknecht, gemarteld en geslagen, moeten mensen hoon dragen en raken zij in vergetelheid. Jes. 53,2-11a heeft een uniek element:
- Er wordt een verbinding gelegd tussen het lijden van de ‘knecht’ enerzijds en de schuld, het verdriet en de komende voorspoed van de ‘wij’-figuur.
- De ‘knecht’ kent een onverwachte toekomst: hij blijft niet in de vergetelheid.
Er zit in het verhaal over de knecht een erkenning van menselijk falen en verdriet. Het falen van de mens wordt in beelden en samenvattende begrippen aangeduid: ‘onze daden van trouweloosheid’(5a), ‘wij allen dwaalden als schapen’ (6a). Hetzelfde geldt voor de beschrijving van het menselijk verdriet: ‘onze smarten heeft hij gedragen’ (4a). In deze wijze van aanduiding zit een aanwijzing dat het niet zozeer gaat om concrete, aanwijsbare misstappen en direct waarneembaar menselijk lijden, maar dat de staat van de mens bedoeld is. De mens te midden van de gebrokenheid van de schepping. In Jesaja is die gebrokenheid een beeld voor Israël in ballingschap.
Het unieke van Jesaja 53 is gelegen in het feit, dat hier beleden wordt dat de gang van de knecht door de diepte heen een opheffing van schuld en verdriet betekent: ‘door zijn striemen is er genezing voor ons’. Hierover kan alleen in grote verwondering gesproken worden. Elk ander spreken systematiseert de diepten van Gods intenties weg.
Het tweede unieke element van Jesaja 53 is het gegeven, dat de weg van de knecht niet eindigt in vergetelheid. Het graf is niet het einde van de weg van deze geslagene. Jesaja 53,10b-11a spreekt niet expliciet over het thema opstanding. Sleutelwoord in 10b-11a is het werkwoord ‘zien’: ‘Hij zal nageslacht zien’(10b); ‘Na de ellende van zijn bestaan zal hij zien’ (11a). Het werkwoord ‘zien’ duidt in deze context op het gegeven, dat ook de knecht ‘met eigen ogen’ zal aanschouwen dat het door God ingezette drama een voltooiing zal krijgen. Het gebruik van het zelfstandig naamwoord ‘nageslacht’ bevat een verwijzing naar de verhalen over de aartsvaders in het Boek Genesis en onderstreept de ernst van Gods belofte.
Wie die knecht is, blijft binnen Deutero-Jesaja een onopgelost raadsel.
Psalm 31
Op het eerste gezicht lijkt deze psalm een lappendeken. Allerlei typen teksten wisselen elkaar af. Klachten tot God en uitingen van vertrouwen lijken kriskras door elkaar te staan. Deze compositionele chaos lijkt mij echter opzettelijk. De lappendeken drukt de chaos uit in het bestaan van de dichter die heen en weer geslingerd wordt tussen angst en hoop.
Beide kanten worden in krachtige beelden neergezet. De dichter zit in de benauwdheid. ‘Van verdriet kwijnt mijn oog, mijn ziel en mijn ingewand’ (v. 10). Buren blijken niet betrouwbaar. De dichter ziet zichzelf wegglijden in de vergetelheid. ‘Vaatwerk in verval’ (v. 13). Vanuit die existentiële nood klinkt een vertwijfelde klacht: ‘Gij hebt mij toch niet prijsgegeven aan de hand van mijn vijand?’ (v. 9).
Ondanks alles is er bij de dichter vertrouwen op God. Hij weet zich opgenomen in de goddelijke bescherming: ‘Mijn tijden zijn in uw hand’ (v. 16). Dat vertrouwen verhindert echter niet de gedachte ook door God buitengesloten te zijn. Maar die gedachte zet de dichter opzij met een oproep tot lof: ‘Hebt de Heer lief al zijn getrouwen’ (v. 24).
In dit heen en weer zit een beweging die parallel gaat aan de beweging van verzet naar overgave.
Johannes 18,1–19,42: Jezus’ ontlediging
Ook het Evangelie naar de beschrijving van Johannes kent een lijdensgeschiedenis. Een exegetische bespreking van dit tekstgedeelte gaat het bestek van deze inleiding verre te boven. Men zou Johannes 18–19 kunnen herlezen vanuit een positie die verwant is aan de ‘wij’-figuur in Jesaja 53: ik ben met mijn schuld en mijn verdriet betrokken bij de gang van Jezus naar de diepte. Ook hier past een verwonderd zwijgen. Het meest indringend vind ik de scène in Getsemane (Joh. 18,1-11). Merkwaardigerwijs noemt Johannes de ‘olijfgaard’ niet met de naam die uit de andere evangeliën bekend is. Johannes gebruikt het Griekse woord, kèpos, ‘ommuurde tuin’, dat – hoewel niet hetzelfde woord als in Genesis 2,8 – toch terugverwijst naar de ommuurde tuin in Eden.Literatuur
R.E. Brown, The Death of the Messiah: from Gethsemane to the Grave: A Commentary on the Passion Narratives in the Four Gospels (2 vol.), New York 1994
Blenkinsopp, ‘The Sacrificial Life and Death of the Servant (Isaiah 52:13-53:12)’, Vetus Testamentum 66.1 (2016), 1-14
Elizabeth Lewis Hall, ‘Suffering in God's Presence: The Role of Lament in Transformation.’ Journal of Spiritual Formation and Soul Care 9.2 (2016): 219-232
J.A. Henriksen, and K.O. Sandnes, ‘The Vulnerable Human and the Absent God: The Stories about Gethsemane as a Possible Source for Theological Anthropology’, Kerygma und Dogma 64.3 (2018), 163-177
Preekvoorbeeld
Syrië, Jemen, Afghanistan, Getsemane… Wat een verschrikkelijke plaatsen. Plaatsen waar het kwade lijkt te zegevieren. Plaatsen waar de mensen in de hel leven. Waar men zich vervreemd voelt van troost, van geborgenheid, van God. Waar onschuldige mensen vermalen worden door de kaken van het conflict.
Dat lijkt ook zo te zijn bij Jezus in Getsemane. Hij is onschuldig. Hij heeft niemand kwaad berokkend. Zijn enige overtuiging die richting gaf aan zijn leven en handelen was de liefde voor God en de anderen. En net hij zal een wreed lot ondergaan.
Dat brengt hem in vertwijfeling. Nu voelt hij immers dat de consequenties van zijn liefde voor zijn medemensen en voor God onomkeerbaar zijn. Jezus voelt zich angstig en bedroefd. Maar toch blijft hij kracht putten uit zijn verbondenheid met God die hij blijft aanspreken met de woorden ‘mijn Vader’.
Hoe verschrikkelijk moet het zijn om te weten dat je gaat sterven en dat niemand echt solidair met je is. De leerlingen laten Jezus in de steek. Ze delen zijn lijden niet. Ze verdwijnen. En natuurlijk begrijpen wij hun menselijke reactie. Hoe zouden we zelf reageren wanneer we ons bedreigd voelen, wanneer we dreigen meegesleurd te worden in de afgrond van het lijden en de dood? Hoeveel eenvoudiger is het om onze ogen te sluiten voor het kruis waarop op ontelbare plaatsen in de wereld mensen lichamelijk of mentaal ter dood worden gebracht.
Toch is het lijdensverhaal van Jezus een oproep aan ons, christenen. Hij roept ons op om vol te houden. Om consequent je geloof, je engagement, je liefde voor elke mens in de samenleving en zeker de mensen die het meest gekwetst en geschopt worden, vol te houden.
En dat is soms heel moeilijk. De duisternis en de wanhoop voelen soms te overweldigend aan. Het licht lijkt soms ver weg. Maar zelfs op een dag als deze, op een dag waarin lijden centraal staat, spreken we van een ‘goede’ Vrijdag. Het is een goede Vrijdag omdat achter het leed, achter het kruis, achter de martelingen, het licht van Pasen reeds gloort. Het kwaad zal niet het laatste woord hebben. De dood, het lijden van mensen is niet het eindpunt. Er is een nieuw begin mogelijk. Na zijn dood zal Jezus zich weer ontfermen over zijn leerlingen. Hij zal hen sterken en de moed opnieuw laten opnemen om toch door te gaan en de boodschap van solidariteit en liefde te verspreiden. In de moeilijkste momenten van zijn leven werd Jezus door de leerlingen in de steek gelaten. Maar later nam Jezus de draad van hun gemeenschappelijke verhaal weer op.
Dat is een troostende gedachte. Want heel vaak zullen we ook boos en vertwijfeld van Jezus, van God en van hun boodschap weglopen. We voelen vaak terecht alleen woede, pijn en vertwijfeling.
Maar weet dat Jezus en God nooit iemand definitief laten vallen. Onze namen staan geschreven in de palm van Gods hand. En die hand blijft altijd naar ons uitgestoken. Laat dat op deze goede Vrijdag een boodschap voor ons zijn: dat we onze ogen nooit sluiten voor hen die in de hel leven: daklozen, vluchtelingen, alle mensen die gekwetst en vermalen worden in onze samenleving. En mogen we dankzij ons geloof de kracht vinden om consequent de boodschap van liefde en solidariteit te beleven en te belijden.
inleiding prof. dr. Bob Becking;
preekvoorbeeld drs. Eric Joris