- Versie
- Downloaden 14
- Bestandsgrootte 387.19 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
17 april 2014
Witte Donderdag
Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (A-jaar)
Inleiding
Exodus 12,1-8.11-14
Het verhaal over de instelling van het Pascha en de voorschriften die daarbij gevolgd moeten worden, vinden we als het ware ingeschoven tussen de aankondiging en het voltrekken van de tiende plaag (Ex. 11 en Ex. 12,29-42). De woorden van God tot Mozes en Aäron hebben een meervoudig karakter. Enerzijds vormen ze de concrete instructie hoe te handelen om te ontkomen aan de ultieme slachting die gaat plaatsvinden (Ex. 11,4-7). Anderzijds spreken ze over het instellen van een gedenkdag, die alle geslachten voortaan dienen te onderhouden en zich te herinneren (Ex. 12,2.14.17). Heel wel overwogen geformuleerd en gecomponeerd en dus ook als zodanig te lezen. Dan luistert een vertaling heel nauw. Ook moet de tekst in zijn geheel worden gelezen. Want in weggelaten verzen staat vaak belangrijke informatie. Zo ook hier.
Willibrord 1975 vertaalt vers 4 met ‘... moet er rekening gehouden worden met ieders eetlust’. NBG: ‘met ieders behoefte’. Waarschijnlijk zult u denken: wat doet dat er toe, eetlust of behoefte? Het probleem is, dat beide vertalingen ons op een verkeerd been zetten. Wat wordt er nou eigenlijk bedoeld en maakt het verschil werkelijk iets uit? Bij vragen over zulke ogenschijnlijk simpele maar uiteenliggende vertalingen biedt de vertaling van rabbijn A.S. Onderwijzer, met het commentaar van Rasji, zoals wel vaker, uitkomst. Onderwijzer vertaalt als volgt:
En indien het huis te gering is om te behoren bij een lam,
dan zal hij nemen met zijn buurman, die het naast is aan
zijn huis, naar het aantal personen; gij zult ieder,
overeenkomstig hetgeen hij eet, tellen bij het lam.
In zijn commentaar maakt Rasji ons duidelijk dat het om nauwkeurig bepaalde hoeveelheden dient te gaan, minstens ter grote ‘van een olijf’. Want dat is de hoeveelheid die een gezonde man zeker kan eten. Daarvan uitgaande moeten de hoeveelheden en het aantal deelnemers per lam bepaald worden. Dat betekent letterlijk tellen dus. Want eenieder (!) moet deelhebben aan het eten van het lam. En er mag niets overblijven (vgl. v. 10; een van de weggelaten verzen.) Het gaat hier dus niet om ‘eetlust’, noch om ‘behoefte’, maar om voorschriften die ten dienste staan van het geheel van de gemeenschap.
Vergelijkbare regels gelden bij het verzamelen van het manna, het brood uit de hemel (Ex. 16,13-19; vgl. Joh. 6,22-59!). Het vervullen van en tegemoet komen aan ieders behoefte en eetlust blijkt allang te zijn gewaarborgd. Opgave is het, ervoor te zorgen dat ieder volwaardig aan de maaltijd kan deelnemen! Een thema, dat in de eerste brief van Paulus aan de gemeenschap van Korinte hoogst actueel blijkt te zijn (1 Kor. 11,17-34; waaruit de tweede lezing van deze dag).
Van het bloed van het lam zal men nemen om het aan deurposten en bovendorpel te strijken (v. 7). Het zal dienen als een teken aan de huizen. Want bij het zien van het bloed zal de Heer aan dat huis ‘voorbijgaan’ (Hebr: pasachti, vv. 13.23.27). Dat wordt het beslissende moment op leven of dood. Het bloed van het lam wordt de waarborg voor leven. Israël zal geen haar gekrenkt worden (vgl. Ex. 11,7; Ex. 12,22-27).
De maaltijd zelf vraagt zijn eigen voorbereiding en uitvoering:
Uw lendenen omgord,
uw schoenen aan uw voeten
en uw staf in uw hand;
overhaast zult gij het eten;
het is een Pascha voor de Heer.
(Ex 12,11)
Woorden, waarvan we er een aantal ook in het Evangelie van vandaag zullen tegenkomen.
Johannes 13,1-15
We bevinden ons opnieuw aan de vooravond van Pesach. En ook hier is het Lam de sleutelfiguur (v. 1; vgl. Joh. 1,29vv). Maar dan raken onze liturgisch voorgevormde ogen en oren enigszins verward. Want waar is het brood en waar blijft de wijn? Ook bij Johannes wordt er wel degelijk maaltijd gehouden (vv. 2-3). Maar de reikwijdte en de betekenis van brood en wijn worden ons op andere plaatsen duidelijk gemaakt (vgl. Joh. 6,22-59: de broodrede, vgl. Ex. 16; Joh. 13,18-30: het verraad van Judas onder het indopen van het brood in de beker. Verder Joh. 2,1-11: de bruiloft te Kana. Joh. 15,1-17: de ware wijnstok).
Jezus staat op van de maaltijd, legt zijn kleren af, neemt een linnen doek en omgordt zich daarmee (v. 4). Met dit omgorden bevinden we ons opnieuw midden in de Paasnacht (vgl. hierboven Ex. 12,11; vgl. ook Luc. 12,35-38!). Maar dit omgorden met linnen verwijst ook naar de voorbereidingen van de hogepriester aan de vooravond van Grote Verzoendag (Lev. 16; voor de linnen gordel als anti-teken vgl. Jer. 13,1-11). Op deze dag speelt het aantrekken én weer uittrekken van linnen kleding een grote rol (vgl. Ez. 44,15-19). De hogepriester zal de wassingen verrichten en, in linnen gekleed, de overtredingen van het volk en van zichzelf verzoenen door het sprenkelen van bloed van een stier en van het zondoffer op het verzoendeksel (Lev. 16,14-17). Ook hier zien we het bloed als waarborg voor verzoening en voor leven (Lev. 17,11; vgl. Ex. 12,7.13). Zo zal ook Jezus’ bloed, mét water, later vloeien aan het kruis, als waarborg voor verzoening en voor leven (Joh. 19,34; vgl. Joh. 4,14).
Als eerste teken van verzoening wast Jezus zijn leerlingen de voeten (v. 5). En weer is het Petrus, die de reikwijdte van Jezus’ handelen niet helemaal begrijpt (vv. 6-10; vgl. Joh. 13,36-38; Joh. 21,15-23). Dienstbaarheid als daad van verzoening en van liefde: het wassen van de voeten ... De omkering van de verhouding tussen Meester en knecht (vv. 13-14).
Aan het einde van het evangelie treffen we de linnen kleren opnieuw aan. Daar liggen ze in het graf, de zweetdoek keurig opgerold in een hoek (Joh. 20,3-7; vgl. Lev. 16,23; Ez. 44,18). Want dit is de plek die in de optiek van Johannes het heiligdom geworden is, waarin de verzoening van God met de mens zich uiteindelijk en definitief voltrokken heeft door toedoen van Jezus, hogepriester bij uitstek: in dit lege graf (vgl. Joh. 20,8).
1 Korintiërs 11,23-26
Wat bij Johannes lijkt te ontbreken, de zgn. instellingswoorden, gaat in de liturgische ordening aan het Evangelie vooraf in de vorm van deze lezing uit de eerste brief aan Korinte. Belangrijk zijn bij de bede over de beker de verwijzingen naar Jer. 31,31 en naar Ex. 24,8: het sluiten van het Verbond, dat ook hier gepaard gaat met het sprenkelen van bloed.
Maar minstens zo belangrijk is de context waarin we deze passage aantreffen: de verdeeldheid onder de gemeente.
Wanneer gij dan bijeenkomt is dat niet het eten van de maaltijd des Heren;
want bij het eten neemt ieder vooraf zijn eigen deel,
zodat de één hongerig is en de ander dronken.
Hebt gij dan geen huizen om te eten en te drinken?
Of minacht gij zozeer de gemeente Gods,
dat gij de behoeftigen beschaamd maakt?
(1 Kor 11,20-22a)
Taal die er niet om liegt, met consequenties die er niet om liegen! ‘Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onderscheidt’ (1 Kor 11,29). Wat Paulus bedoelt met lichaam, heeft hij al eerder duidelijk gemaakt.
Is niet de beker der dankzegging, waarover we de dankzegging uitspreken,
een gemeenschap met het bloed van Christus?
Is niet het brood dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus?
Omdat het één brood is, zijn wij, hoevelen ook, één lichaam;
wij hebben immers allen deel aan het ene brood.
(1 Kor 10,16v)
Wij tezamen vormen het lichaam van Christus. En daar mag niemand van worden uitgezonderd. Onze opgave is het dan ook, ervoor te zorgen dat ieder volwaardig aan deze maaltijd kan deelnemen! Want daarvoor is Christus gestorven: ter verzoening van allen !
Psalm 116
Psalm 116 maakt deel uit van het zogenaamd Pesach Hallel. Dit is het Hallel dat tegen het einde van de Sedermaaltijd op Pesach gezongen wordt. Het wordt gevormd door de psalmen 113-118, waarvan de meeste openen en eindigen met de vreugderoep Halleluja om de redding uit Egypte en uit de dreiging van de dood opnieuw present te stellen.
Deze psalm verhaalt van verlossing uit de dood (vv. 3.8.16). Daarvan is de ‘beker van verlossing’ het teken (v. 13; en niet ‘offerbeker’ zoals Willibrord 1975 vertaalt). Naast de ‘beker van verlossing’ (vgl. Ps. 16,5; Ps. 23,5) kennen we ook de ‘beker der gramschap’ die door de goddelozen tot de droesem toe uitgedronken moet worden (Jer. 25,15vv; Ps. 11,6; Ps. 75,9). Van die angsten is de ‘ik’ in deze psalm definitief bevrijd. Hij mag wandelen voor het aangezicht van de Heer in ‘de landen der levenden’ (v. 9; vgl. Ps. 23).
Preekvoorbeeld
De cruciale scène in het bevrijdingsverhaal van het volk van God uit de slavernij in Egypte lijkt plotsklaps te verkeren in een situatie die niet zou hebben misstaan in een sketch van het illustere Monty Python’s Flying Circus. Het spant erom. Haast is geboden. Het volk staat aan de vooravond van de tiende en zwaarste slag: de dood van alle eerstgeborenen, op die gezinnen na waaraan de doodsengel Gods aan voorbij zal trekken. Te verwachten valt dat Farao zich slechts tijdelijk murw geslagen weet. Maar het verhaal heeft geen haast. Uitgebreid staat het stil bij de mogelijkheid dat niet elk gezin financieel in staat, of te gering in aantal is om een Paaslam te slachten. Mogelijk kan in dat geval een aantal gezinnen samen doen. Maar dan is toch niet onbelangrijk hoe de verdeling plaatsvindt. Verdelen we het naar behoefte of staat de individuele eetlust centraal? Een wijze rabbi weet raad. Iedereen zal tenminste de hoeveelheid van een olijf krijgen. Want dat is een portie dat een gezonde man minimaal verdragen kan.
U begrijpt, we blijken ons midden in absurdistische debatten te bevinden over de snelheid van al of niet beladen Europese, dan wel Afrikaanse zwaluwen. Voor vreemdelingen in dit Jeruzalem: een onvolprezen dialoog uit Monty Python and the Holy Grail. Het hoeft ons niet te verbazen dat de kerk in al haar wijsheid maar besloot om dit soort wendingen in haar leesroosters over te slaan.
Toch schuilt in Schriftuurlijke zin de duivel bij uitstek niet in het detail. Als het ertoe doet, en dat lijkt in de Bijbel bovenal bij het vieren van de maaltijd het geval, dan wordt de Bijbel uitermate praktisch. De tafelschikking staat centraal. En de verdeling tussen geld en goederen. Het noodzakelijke wachten op elkaar totdat de maaltijd gevierd kan worden, en zelfs de hygiëne vooraf: een mens van Godswege gaat rond met een voetendoek. Als er al sprake is van Godsbeschikking, uit zich dat vooral in tafelschikking.
De Schriften verhinderen elke vlucht naar voren. Minutieus wordt de aandacht gevestigd op de situatie, op de randvoorwaarden van de Maaltijd. Waarom toch?
Losgezongen uit het geheel der Schriften dreigt het dogma van de verzoening geheel op zichzelf te gaan staan. Of tenminste begrepen te worden als een hoogst individuele gebeurtenis tussen God en mens. Bij uitstek het ensemble van onze lezingen vandaag bepaalt ons erbij dat het in de verzoening eerst en vooral om het herstel van de gemeenschap te doen is. Daarom neemt de Christus van het Johannesevangelie ook welbewust de trekken aan van de oudtestamentische priester die, in linnen gekleed, de wassingen verricht ten behoeve van het zondoffer waardoor het volk weer verder kan gaan. Het luistert blijkbaar nauw! Daartoe zijn aan tafel Messiaanse manieren nodig. Daar kunnen wij in de kerk heel hoogdravend over doen, kenmerk van de Schriften is nu juist dat over deze verzoening uitermate concreet en gedetailleerd wordt nagedacht. Ieder mens moet er deel aan kunnen hebben en bij uitstek de hongerende mens, of het gezin dat te gering in aantal of aanzien is. Bij uitstek zij, omdat de tafelgemeenschap zelf het lichaam van Christus is. Wie de geringe of niet in tel zijnde lidmaten van deze gemeente uitzondert, eet en drinkt zichzelf een oordeel!
De verzoening tussen God en mens zal ieder mens smaken. Meer dan de grootte van een olijf is niet nodig. Zolang ieder mens er maar deel aan heeft.
Jo Beckers, inleiding
Evert Jan de Wijer, preekvoorbeeld