- Versie
- Downloaden 26
- Bestandsgrootte 304.36 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 11 februari 2021
13 april 2017
Witte Donderdag
Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (A-jaar)
Inleiding
‘Het paasfeest was ophanden’, zo begint de evangelielezing van Witte Donderdag. In de synoptische evangeliën wordt uitdrukkelijk gezegd dat Jezus het joodse Pesachmaal vierde met zijn leerlingen (zie verder de uitleg van de evangelielezing). Dit verklaart de keuze van de eerste lezing: een uittreksel uit het boek Exodus met de rituele voorschriften voor het eten van het paaslam.
Van oorsprong was het paasfeest een herdersfeest. In de lente, bij de aanvang van de halfjaarlijkse trek tussen winter- en zomerweiden, werd een lam geslacht. Door dit offer hoopten de herders bescherming te krijgen op hun tocht, die immers niet zonder gevaren was. Wellicht ging dit offer gepaard met een ritueel, waarbij het bloed van het lam bij de ingang van de tenten over het tentdoek werd uitgestreken om de boze geesten af te schrikken. Die zouden dan de aldus gemerkte tenten ‘voorbijgaan’. Een mogelijke etymologische verklaring van het Hebreeuwse woord pesach legt een verband met het woord ‘overspringen’ of ‘voorbijgaan’. Zo lezen we in de Latijnse Vulgaatvertaling van vers 11: Est enim Phase, id est transitus, Domini – ‘want het is Pasen: voorbijgang des Heren’.
Enkele elementen in de lezing wijzen nog op die nomadische oorsprong van het feest. De viering heeft niet in een heiligdom plaats, maar in de familiekring. Het dier wordt in zijn geheel geroosterd: een keuken met keukengerei is immers niet voorhanden (zie v. 9, niet in de lezing opgenomen: ‘U mag het niet rauw eten of gekookt in water, maar alleen gebraden op het vuur, met kop, poten en ingewanden’). Er worden ongedesemd brood en bittere kruiden – in de steppe geplukt – bij gegeten (v. 8). De disgenoten zijn reisvaardig, klaar voor de trek: lendenen omgord, sandalen aan de voeten, staf in de hand (v. 11).
Dit oude herdersfeest kreeg in de liturgie van Israël een nieuwe betekenis. Het werd het feest van de uittocht, de bevrijding uit de slavernij van Egypte. De tenten van de herders werden de huizen waarin de Hebreeuwse slaven woonden. De boze geesten werden (de engel van) jhwh, die Egypte strafte (zie de ‘tiende plaag’ waarbij de eerstgeborenen van Egypte stierven, Ex. 11,1-8 en 12,29v) en het slavenvolk bevrijdde. De jaarlijkse trek van winter- naar zomerweide werd de eenmalige uittocht uit Egypte, op weg naar het beloofde land. De cyclische, natuurgebonden betekenis van het oude herdersfeest kreeg een heilshistorische invulling: de Eeuwige openbaart zich in de geschiedenis, met name in de bevrijding van zijn volk uit de slavernij van Egypte. Een bevrijding die jaarlijks wordt herdacht, maar tevens geactualiseerd. De viering van het joodse paasfeest is de gedachtenis van de bevrijding in het verleden, maar tegelijk ook actualisatie: wij zijn dat volk, het verhaal gaat over ons. Elke joodse sederavond of paasviering in de familiekring begint vandaag nog steeds met de volgende dialoog tussen het jongste kind en de vader: ‘Waarom is deze avond zo anders dan alle andere avonden?’ – ‘Wij waren slaven van de farao in Egypte, maar God heeft ons bevrijd’.
De rituele voorschriften voor het eten van het paaslam in deze lezing weerspiegelen de zeer oude voorgeschiedenis van het joodse paasfeest. Toch is het duidelijk dat de tekst als zodanig uit veel latere tijden afkomstig is. Hij veronderstelt immers een rustige, sedentaire samenleving waarin men ongestoord liturgie kan vieren. De uitvoerige voorbereidselen die hier beschreven worden, kan men zich immers moeilijk voorstellen in de situatie van een groep slaven die overhaast vertrekt om de ellende van Egypte te ontvluchten.
Antwoordpsalm: Psalm 116
Psalm 116 is een danklied waarin de psalmist God prijst omdat deze hem in zijn grote nood heeft geholpen. In vers 12 vraagt de psalmist zich af wat hij kan doen om de Eeuwige te danken. In de nood had hij aan God een gelofte gedaan; die gelofte zal hij nu inlossen door een dankliturgie te vieren in de tempel. Een ‘lofoffer’ (v. 17) maakt daar deel van uit, en ook de ‘beker van het heil’ (v. 13) behoort tot dat offer: een drank die geplengd en misschien ten dele genuttigd werd (over zulk een plengoffer lezen we bijvoorbeeld in Num. 28,7: ‘De wijn die de heer geofferd wordt, moet in het heiligdom worden uitgegoten’).
Tweede lezing: 1 Korintiërs 11,23-26
In het elfde hoofdstuk van zijn eerste brief aan de Korintiërs geeft Paulus richtlijnen voor de samenkomst van de gemeente voor de eucharistie, die hij ‘de maaltijd des Heren’ noemt (zie v. 20). In dat kader haalt hij de overlevering omtrent het Laatste Avondmaal aan, zoals hij die zelf heeft ontvangen en op zijn beurt aan de Korintiërs heeft doorgegeven. De verzen 23b-25 bevatten dus een oud traditiestuk: het is de oudste nieuwtestamentische tekst over de eucharistie. Deze versie van Paulus gelijkt sterk op die van Lucas 22,19v en wijkt enigszins af van de versie van Marcus 14,22vv en Matteüs 26,26vv. Eigen aan Paulus (en Lucas) zijn de woorden ‘voor u (gegeven)’; ‘doet dit tot mijn gedachtenis’ (tweemaal); en de formulering ‘het nieuwe verbond in mijn bloed’. Het is mogelijk dat Paulus en Lucas de traditie van de kerk van Antiochië weergeven, terwijl Marcus en Matteüs die van de joods-christelijke kerk van Judea vertolken. De tekst van vers 26 – die opgenomen werd in de liturgische acclamatie na de consecratie – balt de drie tijdsdimensies aangrijpend samen: verwijzing naar Jezus’ dood (verleden); actuele herhaling van de ritus (heden); verwachting van Jezus’ wederkomst (toekomst).
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Evangelielezing: Johannes 13,1-15
Het verhaal over Jezus die de voeten van zijn leerlingen wast, vinden we alleen in het Johannesevangelie. Waar de drie synoptische evangelisten uitvoerig vertellen over de voorbereidselen en over de laatste maaltijd zelf die Jezus met zijn leerlingen hield, daar vermeldt Johannes deze maaltijd slechts terloops, in een bijzin: ‘Onder de maaltijd ... stond Jezus van tafel op’. En waar de synoptici deze maaltijd uitdrukkelijk als een joods paasmaal voorstellen (‘Waar is de kamer waar ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden?’ Mar. 14,14 en parallelteksten Mat. 26,18 en Luc. 22,11), daar doet Johannes dit niet. Zeker, hij legt een duidelijk verband tussen de dood van Jezus en het joodse paasfeest: ‘Het paasfeest was ophanden’. Maar hij laat Jezus sterven op de ‘voorbereidingsdag’ (Joh. 18,31), op het ogenblik dat in de tempel de paaslammeren geslacht werden en het paasmaal dus nog moest volgen.
In plaats van de maaltijd zelf, brengt Johannes het verhaal van de voetwassing en daarmee typeert hij trefzeker de gezindheid die Jezus tijdens zijn afscheidsmaal – en tijdens zijn hele leven – bezielde. Het idee voor dit verhaal heeft Johannes in de synoptische evangeliën kunnen vinden. Na een discussie van zijn leerlingen over de vraag wie van hen de grootste was, zei Jezus: ‘De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven’ (Mar. 10,45). Marcus situeert deze discussie tijdens het onderricht van Jezus aan zijn leerlingen, terwijl zij onderweg zijn naar Jeruzalem. Maar Lucas laat deze discussie tijdens het afscheidsmaal plaatsvinden, en volgens deze evangelist zei Jezus toen: ‘Wie is het belangrijkst? Die aan tafel ligt, of die bedient? Die aan tafel ligt toch zeker! Maar ik ben in jullie midden de dienaar’ (Luc. 22,27). En elders in dit zelfde evangelie gebruikt Jezus het beeld: ‘Gelukkig zijn de knechten die de heer wakend aantreft bij zijn komst. Ik verzeker jullie dat hij zich omgordt, hen aan tafel nodigt en rondgaat om hen te bedienen’ (Luc. 12,37). Johannes heeft deze beeldspraak aanschouwelijk uitgewerkt in zijn verhaal van de voetwassing.
De evangelist leidt zijn verhaal in met een paar plechtige openingszinnen. We bevinden ons hier immers aan het begin van het tweede deel van het Johannesevangelie. Jezus’ ‘uur’ is gekomen (v. 1): het uur van zijn kruisdood en verheerlijking, die door Johannes als één enkel gebeuren worden beschouwd. Het uur ook waarin hij die, volgens de theologie van Johannes, ‘van God was uitgegaan’ (zie bijv. Joh. 17,8-13), naar God zal terugkeren (v. 3; vgl. Joh. 17,1.8-13).
Vervolgens schetst de evangelist het gebaar van nederig dienstbetoon dat Jezus tegenover zijn leerlingen stelt, en hij laat het gepaard gaan met een uitvoerige dialoog tussen Jezus en Simon Petrus. In deze dialoog wordt de betekenis van de voetwassing verduidelijkt. Zich door Jezus laten wassen betekent ‘zijn deelgenoot zijn’ (v. 8). Het betekent: aanvaarden dat hij onze slaaf wordt en ons door zijn slavendood op het kruis bevrijdt. Dat is niet vanzelfsprekend; het eist een totale ommekeer in onze opvattingen – zoals blijkt uit de reactie van Petrus, die eerst weigert, en vervolgens vraagt om helemaal door Jezus gewassen te worden, waardoor hij laat zien de zin van Jezus’ gebaar nog niet begrepen te hebben. Dit ‘misverstand’ is een typische literaire stijlfiguur in het vierde evangelie (vergelijk Joh. 2,20; 3,4; 4,11.15; 6,34; 11,12). De leerlingen ‘zijn al rein’ (v. 10), namelijk door hun geloof in Jezus en door zijn woord; nu moeten zij nog de stap zetten om Jezus’ liefde ‘tot het uiterste toe’ (vgl. v. 1) te aanvaarden en te beamen.
Ten slotte roept Jezus zijn leerlingen – en ons, de lezers van het evangelie – op om zijn voorbeeld na te volgen: ‘Ik heb u een voorbeeld gegeven opdat gij zoudt doen zoals ik u gedaan heb’ (v. 15).
Preekvoorbeeld
Inleiding
(De voetwassing is het belangrijke ritueel vanavond. Goed is het als er meerdere schalen klaar staan opdat met een open uitnodiging deelnemers élkaar de voeten kunnen wassen.)
Op deze bijzondere avond toont Jezus ons in de voetwassing de kern van zijn leven.
Deze voetwassing heeft bij Johannes plaats op de avond vóór het slachten van de lammeren in tempel, herinnering aan het bloed van de lammeren dat aan de deurposten en tenten gesmeerd werd en dat redding betekende voor de bewoners.
Worden uw voeten wel eens door een ander gewassen? Als je kunt, doe je het zelf, maar als je niet meer zelf bij je voeten kan, dan moet je geholpen worden. Je moet leren dat toe te laten.
Dan mag je blij zijn als je voeten een keer per week gewassen worden en blij zijn als het met liefde gebeurt. Vandaag doet Jezus ons voor wat liefde doet.
(Bij het begin van de woorddienst waarbij eventueel matze en mierikswortel geproefd kunnen worden, kan de volgende vraag gesteld worden:)
Waarom is deze nacht anders dan andere nachten?
Waarom geen gewoon brood maar matzes?
Waarom geen lekkere groente, maar dit bitter kruid?
Vanwege dat oud verhaal over het volk dat opstond tegen hun lot. Dat de banden van het slavenbestaan durfde breken, dat in vertrouwen op God wegtrekt, de woestijn in.
Iemand die in de oorlog het kamp Buchenwald overleefde vertelt hoe ze met andere joodse mensen met moeite matzes hebben bereid om sederavond te vieren.
‘We zaten met tachtig man op de rand van onze britsen en deelden de matzes. Ziehier het brood van de verdrukking… Huilend zei een oude rabbijn: ‘Dit is de gelofte die ons heeft doen overleven. De Almachtige doet ons opstaan uit bitterheid en zal ons verlossen….’
Ook wij hier mogen geloven dat we niet gevangen blijven in bitterheid, maar dat we mogen delen van het leven. Laten we matzes en bitter kruid delen en loslaten wat ons leven bitter doet smaken.
Overweging
Vind u dit verhaal ook ontroerend? Er is een gevoel van dreiging rond die bovenzaal! Jezus’ dood is dichtbij.
Tegelijk zijn ze samen rond het paasmaal, rond matzes en lam en kruiden en wijn, in een sfeer van intense verbondenheid. Dat doet me denken aan intense momenten die ik meemaakte bij een ziekenzalving. Samen rond de stervende voel je de kern en de liefde van iemands leven.
Terwijl ze aan het eten zijn, dus niet voor maar tijdens de maaltijd, staat Jezus onverwacht op en legt zijn bovenkleren af. ‘Opstaan en afleggen’ wijzen op dood en verrijzenis!
Jezus doet een schort voor, giet water in een waskom en begint zijn leerlingen de voeten te wassen. De voetwassing is als het ware het hoofdgerecht voor de leerlingen. Hoofdschotel voor wie hem als Heer erkent. Voetenwassen was nodig, want men liep blootsvoets of op sandalen. Het was vies werk. Zelfs joodse slaven hoefden dit vuile werk niet te doen, buitenlanders deden het. Jezus knielt voor zijn leerlingen, en verricht zwijgend dit dienstbetoon! Hij doet wat hij zei: ‘Ik ben niet gekomen om gediend te worden maar om te dienen.’ Hij doet het werk van een slaaf! Gebogen en knielend aan hun voeten laat hij zien hoe hij morgen zijn leven zal geven opdat Gods Rijk zal komen.
Petrus vat het niet. Hij denkt dat het gaat om een oefening in nederigheid. Hij ziet Jezus als hoogverheven Heer, die mag toch niet zíjn voeten wassen. Dan slaat hij door: was me dan helemaal! Extremisme vertroebelt zijn blik. Jezus roept hem meteen tot de orde! ‘Als ik je niet was, zal er voor jou geen deel aan mij zijn.’
Jezus beschouwt het wassen van de voeten als wezenlijk om deel aan hem te hebben. Je bent pas van Jezus, je heb deel aan hem, als je dienaar kunt zijn van elkaar. Dat is wat Jezus zelf voordoet, onder het eten.
Wie wil zich de voeten laten wassen? Wie wil dat laten gebeuren? Mensen in het verpleeghuis hebben al geleerd te accepteren dat je geholpen moet worden.
Gezonde mensen moeten dat nog leren, zich kwetsbaar en afhankelijk opstellen voor elkaar. Pas als we zo open zijn voor elkaar, zullen we verbonden zijn met God!
Je de voeten laten wassen door de Messias, je door hem laten aanraken, je laten aanraken door de mens die voorbijkomt en aan je deur klopt, als je dat laat gebeuren, dan pas ben je bereid zíjn weg te gaan.
Dan kleedt Jezus zich weer aan en gaat weer zitten. De maaltijd gaat verder, maar ánders.
‘Begrijpen jullie wat ik gedaan heb? Ik ben jullie rabbi. Als uitgerekend ik, jullie voeten heb gewassen, dan hebben ook jullie de plicht om elkaars voeten te wassen!’
Hier valt het woord ‘elkaar’, het gaat hier niet om een daad van persoonlijke vroomheid, gericht op eigen zielenheil. Neen, wij worden uitgenodigd om voor elkaar in te staan en elkaar staande te houden op onze weg door het leven.
‘Wat ik voor jullie gedaan heb, moeten jullie ook voor elkaar doen!’, zegt Jezus. Woorden bijna identiek aan het ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’. ‘Elkaar de voeten wassen’ – door de knieën durven gaan en doen wat de ander nodig heeft, want pas daar waar vriendschap heerst en liefde, daar is God!
Wat ons ook overkomt aan verdriet of onheil, er zijn hier mensen die ons helpen of steunen! Zodoende gaan we ook zien hoe we anderen in liefde van dienst kunnen zijn. Daar waar liefde is, daar is God! Laten we in Jezus’ geest en gedachtenis hier en nu elkaar de voeten wassen!
inleiding dr. Paul Kevers
preekvoorbeeld drs. Paulus van Mansfeld