- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 298.99 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 december 2020
6 juni 2010
Sacramentsdag
Lezingen: Gen. 14,18-20; Ps. 110; 1 Kor. 11,23-26; Luc. 9,11b-17
Inleiding
Genesis 14,18-20
Melchisedek ontmoet Abraham in de Sawevallei, die ook de Koningsvallei wordt genoemd. Men neemt aan dat dit ‘koningsdal’ in de buurt van Jeruzalem ligt. Melchisedek wordt ‘koning van Salem’ genoemd. Salem is waarschijnlijk een oudere naam van Jerusalem, zoals blijkt uit Psalm 76,3 waar Salem en Sion (= Jeruzalem) in een parallelle constructie voorkomen: ‘In Salem sloeg hij zijn tent op, in Sion lag hij in hinderlaag.’
Melchisedek, wiens naam betekent: ‘Mijn koning is rechtvaardig’, wordt ‘Priester van de Allerhoogste’ genoemd, El Eljon in het Hebreeuws. El is de scheppergod en het hoofd van het pantheon van Kanaän. In vers 22 stelt Abraham jhwh uitdrukkelijk gelijk met El Eljon en noemt hij hem ‘schepper van hemel en aarde.’
Melchisedek biedt Abraham brood en wijn aan. De Latijnse Vulgaatvertaling brengt dit onmiddellijk in verband met zijn priesterschap: erat enim sacerdos (‘hij was immers priester’). Brood en wijn zijn dan een offergave en een voorafbeelding van de eucharistie. De oorspronkelijke Hebreeuwse tekst echter brengt het priesterschap van Melchisedek in verband met wat volgt, namelijk de zegen die hij over Abraham uitspreekt en waarin hij de overwinning op zijn vijanden aan de Allerhoogste God toeschrijft. Brood en wijn zijn dan slechts de gewone blijken van gastvrijheid, waarmee de koning van Salem Abraham tegemoet treedt.
De latere auteur van de Hebreeënbrief ziet in Melchisedek de volmaakte voorafbeelding van Christus (5,6-10; 7,1-28). ‘Christus zal priester zijn voor eeuwig, zoals ook Melchisedek dat was’ (Hebr. 5,6, waar Ps. 110,4 op Christus wordt toegepast). Dat het offer van Melchisedek een voorafbeelding is van de eucharistie, is een interpretatie die men ook vaak terugvindt in de christelijke iconografie en schilderkunst, zo bijvoorbeeld in het Laatste Avondmaal van Dieric Bouts (1467), dat in de Sint-Pieterskerk van Leuven te bewonderen is, waar op een zijpaneel de ontmoeting tussen Melchisedek en Abraham geschilderd staat.
Psalm 110
In deze psalm is een tempeldienaar of een profeet aan het woord die stem geeft aan een uitspraak van de Heer over zijn heer, de koning. Van Godswege wordt de koning van Israël, die zetelt in Jeruzalem, uitgenodigd om te zitten aan de rechterhand van God de Heer, die hem zal doen triomferen over zijn vijanden en die hem de scepter van zijn macht zal overreiken. Dit koningschap is in wezen een manifestatie van het koningschap dat God de Heer zelf over zijn volk uitoefent. De aardse koning dankt zijn positie geheel en al aan de relatie van God met zijn volk, die door hem bemiddeld wordt. De godsspraak gaat van een uitnodiging dan ook over in een eed: ‘De heer heeft gezworen en komt op zijn eed niet terug: Je bent priester voor eeuwig, zoals ook Melchisedek was.’ Deze eed past geheel in de context, omdat Melchisedek een koning is die volgens het getuigenis van Genesis 14,18vv ook priester is van de Allerhoogste God. Aan de koning van Jerusalem wordt in deze psalm dus een priesterlijke taak toegekend om duidelijk te maken dat zijn koningschap de vertolking moet zijn van Gods koningschap. Iedere koning moet tegelijk een priester van de Allerhoogste zijn door in het land vrede te stichten en aan het volk Gods goede gaven te schenken, zoals koning-priester Melchisedek deed door aan Abraham brood en wijn aan te bieden.
1 Korintiërs 11,23-26
De tekst begint met de bekende woorden: ‘Want wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven gaat terug op de Heer zelf.’ In het Grieks klinkt het nog sterker, want daar begint de zin met het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’. De werkwoorden ‘ontvangen’ en ‘doorgeven’ zijn technische termen voor het doorgeven van een overlevering. Dat deze overlevering ‘van de Heer’ is betekent dat zij, via een getrouw doorgegeven traditie, teruggaat op de historische Jezus. Dit verhaal over de instelling van de eucharistie is het oudste in het Nieuwe Testament. Het komt het best overeen met dit van Lucas (22,15-20). Eigen aan Paulus zijn: ‘voor jullie’ (in v. 24: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie’), het dubbele zinnetje ‘Doe dit telkens opnieuw om mij te gedenken’ (vv. 24v) en ‘het nieuwe verbond door mijn bloed’ (v. 25). De uitdrukking: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie’ (v. 24) moeten we waarschijnlijk aanvullen met een participium zoals ‘gebroken’: Dit is mijn lichaam dat voor jullie gebroken wordt. ‘Bloed’ (v. 25) verwijst ongetwijfeld naar Jezus’ dood op het kruis. Het brood is het lichaam van Christus, terwijl de wijn zijn bloed is.
Vers 26 vermeldt zowel het verleden als het heden en de toekomst. Drie tijdsdimensies komen hier samen: de verwijzing naar Jezus’ dood in het verleden, de herhaling van deze ritus telkens weer opnieuw in het heden en de verwachting van Jezus’ komst in de toekomst.
Lucas 9,11b-17
Het wonder van de spijziging vinden we tweemaal in Marcus (6,35-44; 8,1-10) en Matteüs (14,15-21; 15,32-39) en eenmaal in Lucas (9,11-17) en Johannes (6,1-13). In de voorstelling van Lucas vormt het een eerste impliciet antwoord op de vraag van Herodes, die ook de vraag is van de evangelielezer: ‘Wie is dan degene over wie ik dergelijke dingen hoor?’ (9,9). Jezus blijkt iemand te zijn in wie het woord en de macht van God duidelijk aanwezig zijn. Hij vervult de oudtestamentische beloften over God die ‘voor alle volken een feestmaal aanricht’ (Jes. 25,6; 65,13v). Hij handelt hier zoals de profeet Elisa in 2 Koningen 4,42vv. Tegen het protest van zijn bediende in, die zei dat 20 broden niet voldoende waren, voedde Elisa er 100 personen mee en hij hield nog over. Wat Jezus hier doet is nog veel straffer: met vijf broden en twee vissen voedde hij een menigte van 5000 mensen en er bleven nog twaalf korven over. Het eschatologische rijk van God, dat Jezus predikt en door zijn goede daden gestalte geeft, breekt aldus door in deze wereld.
De laatste verzen van dit verhaal vertonen onmiskenbaar een eucharistische trek, want zij vermelden uitdrukkelijk het uitspreken van een gebed, het breken van het brood en het uitdelen ervan aan de aanwezigen, juist zoals tijdens het Laatste Avondmaal (22,19). Door de viering van de eucharistie in onze christelijke kerken blijft dit wonder van de broodvermenigvuldiging zich herhalen. Jezus blijft zijn hongerig volk spijzigen en voor iedereen is er meer dan genoeg.
Preekvoorbeeld
We kunnen goed begrijpen waarom de lezingen van Sacramentsdag vertellen over Abraham en Melchisedek. Melchisedek was de priester-koning van de stad Salem, waarschijnlijk de voorloper van Jeruzalem. Hij sprak een zegen uit en bood Abraham en zijn gezellen brood en wijn aan. Welnu, die mysterieuze figuur is met Jezus in verband gebracht. Die was ook een priester en een koning, en ook hij biedt zijn mensen brood en wijn aan. Dit verhaal gebeurt 1800 jaar voordat Jezus leeft, en toch heb je het gevoel dat de schaduw van Jezus al voorbijgaat.
Toch is het opvallend. We vieren Sacramentsdag: dan zou je verwachten dat we het verhaal te horen kregen van Jezus aan het Laatste Avondmaal. Daar gaat het inderdaad over brood en wijn. En daar wordt het sacrament van de eucharistie ingesteld. Maar we horen over het broodwonder. Hoe Jezus met een handvol broden een menigte van meer dan vijfduizend mensen te eten gaf. En hoe ze nog twaalf korven brokken overhielden. Voor elke apostel één.
Stel je voor dat je erbij was geweest. Misschien heb je het eerst nog niet eens in de gaten. Je hebt alle aandacht bij het breken en delen. Maar je kunt blijven breken en delen. Er komt geen einde aan. En je houdt meer over dan waarmee je begonnen bent! Zal daar niet gaandeweg steeds meer opwinding merkbaar zijn geweest. Uitlopend in een groot feest?
En toch zegt Sint Augustinus – een heilige bisschop uit het jaar 400 – dat dit wonder zich elk seizoen onder onze handen herhaalt. Want we zaaien een paar graankorrels in de grond en na een paar maanden zijn zij vermenigvuldigd tot korenaren met ontelbaar veel meer graankorrels. Dat vinden we heel gewoon. Maar in wezen is het net zo’n groot wonder. Het broodwonder is om zo te zeggen ‘alleen maar’ een groot wonder, omdat het binnen één dag plaatsvindt.
Ik ben Augustinus dankbaar voor zijn nuchtere uitleg. Want hij wijst ons op Gods werking in het gewone leven. Hij stelt ons de vraag of er bij nader inzien in uw en mijn leven misschien al ongemerkt sprake is van een soort broodwonder.
Wist u dat er in het leven van sommige heiligen ook sprake is van een broodvermenigvuldiging? Neem onze eigen Sint Nicolaas. Hij was in de vierde eeuw bisschop van de stad Myra, een havenplaatsje aan de Turkse zuidkust. Eens was er hongersnood uitgebroken in zijn gebied. Werkeloosheid, armoede, ziekte en sterfte waren het gevolg. Tijdens een storm zochten vrachtschepen beschutting in zijn haven. Het bleek dat die schepen tot de rand gevuld waren met graan, bestemd voor Odessa aan de Zwarte Zee. Bisschop Nicolaas vroeg de kapitein of hij niet een paar zakken voor zijn mensen op de kade wilde achterlaten. Maar die antwoordde: ‘Heilige vader, dat zou ik met alle plezier willen doen. Maar u weet: bij mijn vertrek uit Egypte zijn die zakken geteld en gewogen. En dat doen ze straks bij aankomst weer. Als er iets ontbreekt, word ik verdacht van diefstal.’ Maar Nicolaas antwoordde: ‘Vertrouw op mij. En doe het toch maar.’ De kapitein liet zich overhalen en legde twee rijen graanzakken op de wal. Eén rij om onmiddellijk tot brood te verwerken; de andere rij om op het land uit te zaaien. Zo maakte Nicolaas een eind aan de hongersnood onder zijn mensen. En – u raadt het – bij aankomst in Odessa bleek er aan de scheepslading niet één zak te ontbreken.
Ik heb sterk de indruk dat het hier niet gaat over gewone honger, maar ook over de honger naar zingeving. Een manier om te overleven in de wereld waarin wij leven. En dat het dus ook niet alleen gaat over gewoon voedsel, maar dat Sint Nicolaas in staat was onder zijn mensen geestelijk voedsel te verspreiden. Net als Jezus in het evangelie.
Het gaat niet zozeer om dat brood, maar – het is tenslotte Sacramentsdag – het gaat om het brood waar Jezus van zei: ‘Dat brood, ben ik. Het is mijn liefde. Mijn evangelie. Mijn Heilige Geest. Voor ieder van jullie.’ Dat wordt verspreid onder die duizenden mensen, zodat ze in de wereld kunnen overleven. En dat raakt nooit op. Want de twaalf apostelen ontvingen de manden van Jezus. Zij verdeelden er op hun beurt van onder de mensen die zij later tegenkwamen. En die verspreidden het brood van Jezus weer onder hun mensen, enzovoort, tot in onze dagen aan toe. Zo wordt ook u straks uitgenodigd naar voren te komen en te delen in die wonderbare spijziging. En hij zegt: ‘Dit brood ben ik voor jou.’ U neemt het in u op, u leeft ervan, en u probeert het weer te verspreiden op de plek waar u zich bevindt, onder de mensen die u tegenkomt. Want wat Jezus kon, kunnen wij ook. Misschien niet met het brood dat wij in de winkel kopen, maar wel met datgene waar het brood naar verwijst: liefde, evangelie, Heilige Geest.
Sylvester Lamberigts, inleiding
Dries van den Akker sj, preekvoorbeeld