- Versie
- Downloaden 45
- Bestandsgrootte 381.00 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
14 juni 2009
Sacramentsdag
Lezingen: Ex. 24,3-8; Ps. 116; Heb. 9,11-15; Mar. 14,12-16.22-26 (B-jaar)
Inleiding
Vandaag vieren wij Sacramentsdag. We denken terug aan ‘het laatste avondmaal’. Dat ‘laatste’ is niet zonder betekenis. Nadat Jezus in het evangelie zijn leerlingen heeft onderricht in de bedoeling van zijn leven, vat hij nu alles wat hij gezegd en gedaan heeft samen in dat symbool van de maaltijd en nodigt hij hen uit, onder het geven van brood en wijn, te delen in zijn leven en te doen wat hij gedaan heeft.
In onze eucharistische spiritualiteit neemt Sacramentsdag een aparte plaats in. Eerlijk gezegd zijn de liturgisten, en zij niet alleen, een beetje verlegen met Sacramentsdag. Het feest past niet in de rij van de grote gebeurtenissen van het leven van Jezus, waarop het liturgische jaar berust. Feesten als Sacramentsdag en Drievuldigheid zijn leerstellige feesten, die in een bepaalde periode van de geloofsgeschiedenis opkomen en dus historisch gedateerd zijn.
In de ontwikkeling van de eucharistieviering vond rond de vijfde eeuw een accentverschuiving plaats van horen naar zien. In de Germaanse landen verstond men het Latijn van de liturgie niet en werd er minder gepreekt. Dat compenseerde men met een visuele vormgeving. In de mis was steeds meer te zien: veel gebaren, veel kleuren, veel bedienaren tegelijk en veel voorwerpen.
In deze samenhang dienen we de eucharistische vroomheid van Sacramentsdag te plaatsen. Het zien werd belangrijk. Bij de woorden over brood en wijn trok de opheffing van hostie en kelk alle vrome aandacht naar zich toe. Dat was het voornaamste deel van de mis. Deze typische middeleeuwse verering van brood en wijn had aanvankelijk plaats binnen de context van de eucharistieviering.
Later kwam de aandacht voor het brood los te staan van de viering. In de dertiende eeuw ontstond een intense verering van de hostie. In 1246 schreef bisschop Robert van Luik een sacramentsfeest voor in zijn bisdom. Paus Urbanus maakte er in 1264 een feest van voor de hele kerk. De algemene aanvaarding was waarschijnlijk vooral te danken aan de invoering van de sacramentsprocessie, die het feest bij het volk populair maakte.
De concentratie op de heilige hostie buiten de eucharistieviering leidde soms tot onaanvaardbare devoties. De zelfstandige verering van het brood raakte helemaal los van de eucharistieviering. Het concilie van Trente in de zestiende eeuw wees hier al op en probeerde de eucharistische devotie op zijn plaats te houden door te formuleren dat de eucharistie is ingesteld ‘opdat deze genuttigd wordt’. Het Vaticaans Concilie (1965) heeft deze correctie van Trente met kracht voortgezet.
Het feest van Sacramentsdag zou in deze tijd niet kunnen ontstaan. De kerk legt er nu alle nadruk op dat wij bijeenkomen: om te luisteren naar het woord en brood en wijn met elkaar te delen, om te horen over het leven van Jezus, zoals de Schrift daarvan getuigt, omdat ook wij willen leven naar dit woord.
Het zwaartepunt in de viering ligt niet op brood en wijn, ook niet op de priester, maar op de gemeenschap die bijeengeroepen is om te horen naar het verhaal over Jezus, naar de beleving van zijn roeping en zijn overgave aan het woord van de Schrift.
Het gaat bij de eucharistieviering allereerst om de gemeenschap. Want ‘waar twee of drie bijeen zijn, ben ik in hun midden’.
Voor de driejaarlijkse cyclus heeft de liturgie van Sacramentsdag verschillende lezingen. Maar allemaal illustreren ze Deuteronomium 8,3, waar God aan zijn volk in de woestijn het manna geeft ‘om u te doen weten dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond van de Heer uitgaat’. Daarom kan Jezus zeggen: ‘Ik ben het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald’ (Joh. 6,51). Het manna en het woord worden gelijkgesteld. Het manna dat God geeft in de woestijn is een voorbereiding op het hoogtepunt van de hele Bijbel: de Sinaï, waar God zijn Tien Woorden geeft aan de mens om van te leven.
Met het beeld van brood, van eten en drinken, nodigt Jezus mensen uit om te delen in zijn leven, om te kiezen voor zijn wijze van leven. Wie deel heeft aan zijn leven, heeft deel aan het eigenlijke leven. ‘Zoals ik deel in het leven van mijn Vader, zo zullen degenen die delen in mijn leven, ook delen in het leven van mijn Vader’ (Joh. 6,57).
Het is in de Schrift niet mogelijk om stil te blijven staan bij het brood. Vanaf het manna gaan, door heel de Bijbel heen, woord en brood samen. Ze zijn van elkaar niet te scheiden. Zie de prachtige tekst van Wijsheid 16,20-28, waarin God uit liefde heel zijn schepping aanpast aan de noden van zijn volk, opdat het volk zou ervaren ‘dat de mens niet gered wordt door allerlei vruchten, maar dat Uw woord iedereen die op U vertrouwt, in stand houdt’. In de ark liggen de Tien Woorden van de Sinaï en ook een kruik met manna (Hebr. 9,4). Het brood is de dramatische uitbeelding van het luisteren naar het woord: het woord moet eigengemaakt worden, vlees en bloed worden, opgegeten worden. Zo krijgt dat woord in de toehoorders gestalte, zoals het gestalte kreeg in het leven van Jezus. Jezus biedt bij het laatste avondmaal de leerlingen zijn ‘leven volgens de geboden’ aan. Hij houdt hun brood en wijn voor om te eten en te drinken en te delen in dat leven met de woorden: ‘dit ben ik’.
Hij is ‘het brood om van te leven’ (Joh. 6,35.41.48.51.58). Steeds sterker beklemtoont Jezus dat zijn leven volgens de wil van de Vader (6,38) het leven geeft: ‘Als men van dát brood eet, zal men leven in eeuwigheid’ (6,51.58), dat wil zeggen: dan leven mensen eigenlijk pas ten volle. ‘Want het brood dat God geeft, is hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft’ (6,33).
In de bijbelse traditie zijn manna, eten en drinken de beelden geworden van Gods woord. Brood uit de hemel eten (Wijsh. 16,20), is zich laten onderrichten door het woord van God. Het manna en de Thora komen beide uit de hemel. Jezus stelde door zijn leven naar de geboden God tegenwoordig: ‘Wie mij ziet, ziet de Vader’.
Woord en brood gaan in de Bijbel samen en van deze twee is het woord het belangrijkste. Iemand zei eens van de tv-vieringen, dat ‘ze zoveel werk maken van de woorddienst. Het gaat toch eigenlijk om de eucharistie’. Ik zag weer het kerkboek van mijn jeugd voor me, waarin de voornaamste delen van de mis waren: offerande, consecratie en communie. Ik ken die gedachtegang, maar ik kan ze niet terugvinden in de Bijbel.
Het brood kan in de Schrift niet losgemaakt worden van het woord. In de Schrift maakt het brood duidelijk dat mensen het woord van God serieus moeten nemen, ernaar moeten luisteren en zich het woord eigen moeten maken door het ‘te eten en te drinken’.
Verwachten wij dat ook niet, wanneer we met elkaar in gesprek zijn?
Jezus heeft het Woord van zijn Vader serieus genomen. Het Woord is in zijn leven vlees en bloed geworden. De wil van zijn Vader was voor hem voedsel voor onderweg. Zoals de eerste lezing zegt: ‘Alles wat de Heer zegt zullen wij doen en ter harte nemen’ (Ex. 24,7).
Preekvoorbeeld
We kunnen het niet alleen af in ons leven. We zijn afhankelijk van anderen. We moeten samenwerken en samenleven. Wij mensen zijn met elkaar ‘verbonden’, of we willen of niet. We hebben met elkaar te maken en staan gezamenlijk voor een taak. Niet enkel in de plaats waar we wonen of werken, maar ook in de wereld waar we deel van uitmaken. De laatste jaren hebben we dat overduidelijk ervaren. De gebeurtenissen in de beurs van New York hadden hun weerslag op heel de wereld. Gingen de koersen in Japan of China omlaag, dan volgde elders in de wereld dezelfde trend. Om die wereldwijde verbondenheid uit te drukken, hebben we allerlei dure woorden als: saamhorigheid, broederschap of zusterschap, verbintenis of ‘verbond’. Soms is het samenleven in vrede moeilijk. Dan is er een verbond nodig. Meestal is het samenleven in vrede tamelijk vanzelfsprekend en is het niet nodig om een verbond te sluiten, zoals in een gezin, in een familie of in een werkkring. Een enkele keer zijn er omwille van de lieve vrede wat afspraken nodig, maar een verbond komt er niet aan te pas.
Een verbond is pas nodig als het samenleven niet meer vanzelfsprekend is, wanneer twee partijen of twee volken vijandig tegenover elkaar staan of elkaar niet meer vertrouwen. Een verbond moet dan de partijen tot partners, bondgenoten of broeders maken en liefst wel onherroepelijk. Dat willen de navo en andere bondgenootschappen.
We bekijken het woord verbond met een zeker wantrouwen. Hoeveel verbonden zijn er in de loop van de geschiedenis niet gesloten, terwijl iedereen wist: dit is een schijnvertoning. We zien het soms als politiek gekonkel en spreken van ‘een monsterverbond’. Maar diep in ons hart zijn we daar niet gelukkig mee. We weten dat als een verbond geen serieuze zaak is, dat de wereld dan uit haar voegen raakt.
In de liturgie horen we vandaag twee verhalen over een verbond: Mozes sluit namens zijn volk een verbond met God en Jezus heeft het in zijn laatste avondmaal over een nieuw verbond dat hij wil aangaan met zijn hemelse Vader. Het volk van Israël heeft zijn verhouding met God een ‘verbond’ genoemd. Het is een echt verbond. Het gaat om vrede en trouw. Wel zijn de twee partners, God en mens, niet gelijkwaardig, maar het gaat toch om een wederkerigheid. De grondregel van het verbond luidt: ‘Ik zal jullie tot God zijn en jullie zullen mij tot een volk zijn.’ God zal zich een ware God tonen, wanneer zijn bondgenoot zich een ware mens toont en de regels van het verbond onderhoudt.
In de eerste lezing horen we van een verbondssluiting waarbij stenen worden opgericht als getuigen. Opvallend is dat het verbond bezegeld wordt door bloed. Dat betekent: het is geen schijnvertoning, maar bloedserieus. De ene helft van het bloed, symbool van leven, sprenkelt Mozes over het altaar. Die helft was voor God. De andere helft sprenkelt Mozes over het volk. Voortaan zijn God en mensen door de band van het bloed met elkaar verbonden. Bloedverwanten zijn het, die je niet meer van elkaar kunt scheiden.
In het evangelie spreekt Jezus bij zijn laatste maaltijd met zijn leerlingen over zijn bloed, het bloed van het verbond. Ook dit is een ernstige zaak. Het maakt ons tot bondgenoten van God. Jezus is tot een duidelijk besef gekomen dat de leiders van het jodendom er belang bij hadden dat hij uit de weg geruimd werd. Hij proefde de vijandigheid en zag de mogelijkheid van een gewelddadig einde onder ogen. Hij wilde het lijden en de dood niet. Wat hij wilde was de komst van Gods rijk aankondigen door woorden en daden. Hij wilde dat rijk realiseren en Gods bedoelingen met de wereld duidelijk maken. Hij wilde de macht van het kwaad indammen en Gods vrede en verzoening tussen mensen tot stand brengen en recht doen aan ieder Godskind. Dat was zijn droom die hij wilde verwezenlijken. Die droom wilde hij trouw blijven, ook als het zijn dood zou worden.
Wilde God verlossing door een mensenoffer? Zo is het in de latere christelijke traditie vaak voorgesteld. Het is echter niet aannemelijk dat joden zo dachten. Zij wisten uit de Schriften dat God het niet kon aanzien dat Abraham zijn enige zoon Isaak moest offeren. Hoe zou God dan zijn eigen beminde zoon willen offeren? God wil geen mensenoffers dat wisten zij. Jezus moest lijden niet omdat God bloed wilde zien, maar omdat liefde zich niet laat dwarsbomen, maar doorzet. Het is de logica van de liefde.
We kunnen ons voorstellen dat bij de moord op Gandhi een of andere hindoe uit India, iemand uit de laagste klassen, een ‘onaanraakbare’ of paria zei: ‘Hij stierf voor mij’. En we kunnen ons ook voorstellen dat bij de moord op Martin Luther King, een zwarte vuilnisman uit Memphis in de Verenigde Staten zei: ‘Hij stierf voor mij’. Ze bedoelen: Gandhi en Martin Luther King hebben door hun manier van optreden voor de achtergestelde en aan de kant geschoven groepen van de samenleving als het ware de dood over zich afgeroepen.
We kunnen ons ook voorstellen dat een volgeling van Jezus die wist hoe Jezus door het visioen van Gods rijk en zijn optreden in conflict was gekomen met zijn leiders, zei: ‘Hij is voor mij gestorven.’
Jezus beeldde zijn dood uit toen hij voor het laatst samen was bij het laatste avondmaal en zei: ‘Ik verzeker jullie: ik zal niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag komt dat ik er opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van God’ (Mar. 14,25).
Ook zijn woorden bij het ronddelen van het brood en het doorgeven van de beker spreken een duidelijke taal. Wanneer hij de ronde, dunne broodkoeken in stukken scheurt en aan zijn vrienden reikt, zegt hij: ‘Dit ben ik.’ En als hij de beker met de rode wijn rondgeeft, zegt hij: ‘Dit is mijn bloed.’ Jezus interpreteert zijn naderende dood als een zelfgave.
Na eeuwen van het verbond tussen God en Israël, met momenten van trouw en ontrouw, van mislukken en opnieuw beginnen, lijkt er iemand te zijn die het verbond bloedserieus neemt, Jezus Christus die vrede en gerechtigheid verwerkelijkt. Hij wil ervoor sterven en het verbond desnoods met zijn bloed bezegelen.
Wanneer wij aan de maaltijd van het verbond, de eucharistie, deelnemen, door te eten en te drinken, realiseren wij verbondenheid met deze Jezus. En tegelijk realiseren we een diepe verbondenheid met elkaar: samen willen we in dit verbond gaan staan en samen gaan delen in Jezus’ levenshouding, in zijn inzet voor vrede en gerechtigheid, en samen met hem zien we uit naar de voltooiing van het verbond. Samen willen we hier onze hand ophouden en daarmee erkennen dat het ons niet lukt, dit verbond te realiseren. Sacramentsdag zou je ook ‘verbondsdag’ kunnen noemen, een blijde en hoopvolle dag, omdat we onze verwachting mogen uitspreken dat Gods trouw altijd sterker is dan onze ontrouw.
Gerard Ris ofm, inleiding
Herman Thijssen cp,preekvoorbeeld