- Versie
- Downloaden 30
- Bestandsgrootte 225.49 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 10 februari 2021
4 juni 2017
Pinksteren
Lezingen: Hand. 2,1-11; Ps. 104; 1 Kor. 12,3b-7.12-13; Joh. 20,19-23 (A-jaar)
Inleiding
Johannes 20,19-23 en Handelingen 2,1-11
Naast de sobere vermelding in Johannes 20,19-23 biedt Lucas in Handelingen 2,1-13 een veel uitgebreidere versie van wat bekend staat als de ‘Uitstorting van de Heilige Geest’.
De twee versies zijn, als men historiserend leest, niet te harmoniseren. De verschillen zijn daarvoor te groot.
1) Bij Johannes wordt de heilige Geest aan de discipelen gegeven op de Paasdag zelf en vallen Pasen en Pinksteren dus op één dag. In het verhaal van Lucas vindt deze gebeurtenis plaats op de ‘vijftigste dag’ na Pasen. In de joodse traditie is dat de dag van de ‘Voltooiing van Pesach’.
2) Bij Johannes is het Jezus die persoonlijk de heilige Geest de discipelen ‘inblaast’; dezelfde term als in Genesis 2,7. Bij Lucas worden de discipelen middels een ‘windvlaag’ en ‘vuur’ (tekenen van een theophanie, een godsverschijning; zie bijv. Ex. 19,18 en Ez. 13,13) vervuld met heilige Geest. De passieve vorm (‘werden vervuld’ in v. 4) duidt vermoedelijk op goddelijke activiteit.
3) Bij Johannes vindt de gebeurtenis plaats in een zeer besloten kring, met de deuren op slot. Bij Lucas is praktisch de hele wereld direct getuige.
Toch is er qua strekking geen fundamenteel verschil tussen beide versies. Bij beide is Pasen de basis. Jezus is opgestaan. Hoe nu verder? Het antwoord daarop is de komst van een ‘heilige Geest’. Een ‘geest’ is een macht die mensen tot daden brengt. ‘Heilig’ beduidt het bijzondere van deze geest en van deze daden. Deze heilige geest brengt de discipelen in beweging, stuurt hen de wereld in met de boodschap van de opstanding. De inhoud van die boodschap is bij Johannes de vergeving van zonden (v. 23), maar wij moeten dat niet uitsluitend individualistisch verstaan. Ook aan heidense volken kunnen de zonden worden vergeven. ‘Zonde’ is iedere activiteit, individueel of collectief, die voortkomt uit het dienen van ‘andere goden’. Wie zondigt geeft zich, als groep of als persoon, gewonnen aan machten die de mens niet bevrijden maar terroriseren.
Het ‘plus’ van Handelingen bestaat niet alleen uit een aantal indrukwekkende verschijnselen (stormwind, vuur) rond de uitstorting van de heilige Geest. Er is ook het spreken in vreemde talen: dialektos (‘omgangstaal’) in vers 6, gloossai (‘tongen’) in vers 12. De meest voor de hand liggende verklaring daarvan is dat de discipelen inderdaad vele talen spraken. Een bekende vraag is of dit spreken van vreemde talen hetzelfde is als waarover Paulus spreekt in 1 Korintiërs 14,1-25. Daar gaat het over ‘tongentaal’ (glossolalie), het extatisch uiten van ongearticuleerde klanken. In de antieke wereld was dat niets bijzonders. Het kwam, getuige 1 Korintiërs 14, ook in de vroege christelijke gemeenten voor. Maar is dat nu ook wat Lucas beschrijft in Handelingen 2? Het klopt in ieder geval niet met een belangrijk detail. In 1 Korintiërs 14 is ‘tongentaal’ voor niemand verstaanbaar. Het moet door een uitlegger worden uitgelegd (v. 5). Hier in Handelingen verstaat iedereen het echter direct (v. 11).
Lucas gebruikt de tongentaal direct in verband met de inhoud van die ‘taal’. Het gaat om ‘het uitspreken van de grote daden van God’ (v. 11). Ongeveer hetzelfde gebeurt bij een soortgelijk voorval in Handelingen 10,46. Te bedenken valt dat ‘tong’ (Grieks gloossa, Hebreeuws lasjon) niet alleen staat voor wat wij ‘taal’ noemen, maar ook voor wat wij zouden aanduiden als ‘cultuur’ of ‘ras’ of ‘volk’. Nu Messias Jezus is opgestaan zullen de grote daden van God aan mensen van alle volken, rassen en culturen worden verkondigd. Zou de bedoeling van Lucas niet zijn duidelijk te maken dat de boodschap van de opstanding van Messias Jezus, deze ‘grote daad van God’ die nu de wereld in gaat, niet belemmerd zal worden door barrières van taal of ras of cultuur, maar dat die boodschap overal, onder alle volken (v. 5), zal worden verkondigd en gehoord?
1 Korintiërs 12,3-13
In deze perikoop gaat het over het werk van de heilige Geest. Kennelijk waren er in Korinte mensen die het onderscheid tussen hun eigen geest en de geest van Christus niet zagen. Of ‘vervloekt is Jezus’ (v. 3) een bewuste vervloeking is, of bedoeld als ultieme diepzinnigheid, laten wij maar in het midden. Het kan in ieder geval niet.
Het probleem is dat het Griekse ‘Nieuwe Testament’, wanneer het over de heilige Geest spreekt, dat dikwijls afkort tot ‘de Geest’. Dan kan een slechte verstaander niet meer zien wat bedoeld wordt: Gods Geest of de menselijke geest. Griekse handschriften gebruiken hoofd- en kleine letters nu eenmaal niet zoals wij. Zo komt de lezer in verleiding zijn eigen geest te identificeren met de heilige Geest, die de Geest is van Christus. De geest van de mens is echter niet goddelijk, maar behoort tot wat Paulus ‘het vlees’ noemt. Hij kan ons gevaarlijk misleiden. De heilige Geest werkt in en door mensen, maar kan nooit uit die mens zelf opkomen. De heilige Geest blijft een geschenk van God.
Wanneer het niet meer duidelijk is over wiens geest het gaat, ontstaat verwarring. Menselijke geesten willen allemaal iets anders. Al snel komen ze met elkaar in conflict. Wanneer ze zich dan ook nog op God beroepen, wordt het conflict uitzichtloos. Paulus gebruikt om dat te corrigeren voor de gemeente het beeld van het lichaam. Een lichaam heeft vele leden, ieder met een eigen functie, maar het zijn alle leden van één lichaam. Zo is het ook met de Messiaanse gemeente. Zij is het lichaam van Christus. In hun verscheidenheid van gaven zijn de leden van dat lichaam ‘gedrenkt’ in één Geest, de Geest van Christus (v. 13). De hoogste gave noemt Paulus in het volgende hoofdstuk: de agapè, liefde, belangenloze onderlinge solidariteit.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-53.
Psalm 104
De keuze voor deze prachtige maar lange psalm op Pinksteren berust onder andere op vers 4: ‘Hij (de heer) maakt winden tot zijn boden, vlammend vuur tot zijn bedienden.’ Zowel die ‘winden’ als dat ‘vuur’ komen terug in Handelingen 2. Wij moeten ons bij al deze teksten voortdurend voor ogen houden dat Hebreeuws ruach en Grieks pneuma zowel ‘geest’ betekenen als ‘wind’ of ‘adem’.
Verder bezingt deze Psalm, volgens het opschrift in sommige vertalingen, Gods heerlijkheid in de schepping. Zolang wij bij ‘schepping’ aan Genesis denken is dat correct. De tekst van Psalm 104 staat inderdaad vol met toespelingen op het begin van Genesis. Maar ‘de schepping’ is niet hetzelfde als ‘de natuur’. De schepping dient de mens, maakt voor hem het goede leven mogelijk. De natuur doet dat soms ook. Dat is een teken van de schepping. Maar de natuur is onbetrouwbaar. Als het haar zo uitkomt is zij eveneens in staat gewelddadig alles kapot te maken.
In vers 29 en 30 komt de ‘geest’ nog even terug. De Psalm spreekt daar over mens en dier. Zij zijn met zijn allen van God afhankelijk. Hij geeft hen hun voedsel, volgens vers 14 en 15 zelfs brood en wijn. Zou hij zich van hen afwenden, dan wordt hun adem (dat is dus ook hun ‘geest’) weggenomen en komen zij om. Maar als Hij zijn Geest (‘adem’) zendt dan wordt de aarde opnieuw ‘schepping’, goede aarde. Wanneer Lucas in Handelingen 2 de ‘Uitstorting van de heilige Geest’ beschrijft, doet hij dit in termen van een nieuwe ‘schepping’.
Preekvoorbeeld
Ons woord Pinksteren is afgeleid van het Griekse woord voor vijftig (Pentèkostè). Op de vijftigste dag van Pesach vieren de joden de gave van de Thora. De kerk viert het Pinksterfeest op de vijftigste dag van Pasen; een bijzondere Paasdag. Want vijftig is: zeven keer zeven plus één. Het getal zeven verwijst naar volheid en voltooiing. Zo kent de week zeven dagen en verwijst onder andere naar Gods schepping in zes dagen met de sabbat als rustdag. Als zeven het getal van volheid is, dan verwijst Pinksteren (7 x 7 + 1) wel naar een superieure voltooiing van Pasen.
Als bange vogeltjes waren de leerlingen van Jezus na zijn dood bij elkaar gekropen. Uit angst voor het volk en de overheid die de dood van Jezus hadden geëist. Mogelijk waren ze bang dat ze met hun meester, Jezus, in verband zouden worden gebracht. Of misschien zelfs beschuldigd en veroordeeld. De herinnering aan hun bezieling door Jezus was ver weggezakt. Hoe hadden ze genoten van zijn droom, van zijn visioen op een betere, mooie wereld. Ze hadden meegemaakt hoe hij erin slaagde deze droom werkelijk dichterbij te brengen. Hij had het voorgedaan. Niet langer muren tussen mensen. Een wereld waarin iedereen mee mocht doen, mee mocht spelen, als kinderen in een kring. Bij Jezus voelde je dat je erbij mocht horen, ook al had je een slechte naam, ook al kwam je uit een streek of wijk waar nooit iets goeds vandaan kwam. Ze stonden erbij toen Jezus op een dag zelfs de melaatse aanraakte. En hij werd beter! Zo redde hij het leven van mensen. De blinde kon weer zien; de lamme lopen. Hij opende gesloten deuren. Niet met een breekijzer of geweld. Maar met liefdeskracht, geloofskracht. Vanuit een houding van respect en diep vertrouwen. Hij hield van mensen, zoals hij hield van God. Hij geloofde in de kracht die hij kreeg van de Vader in de hemel. Jezus zei: ik kan dit werk doen vanuit mijn verbinding met de Vader in de hemel. Hij is mijn bron. Daar kom ik vandaan. Zo geloofde hij in de mensen: zag hun goede kant en bekrachtigde het positieve.
Onlangs was ik in de jeugdgevangenis waar ik lange tijd werkte met jonge jongens. Wanneer je op een groep mee eet, voel je de sfeer op de groep. Soms zijn de jongens heel druk. Iedereen lijkt door elkaar te praten of zelfs te roepen. Veel geluid en onrust. Ieder bezig met zijn eigen ding. Dan is er weinig samen, weinig verbinding. Het kan ook anders. Ook dan zitten we samen aan de grote tafel. Natuurlijk om te eten, maar er is veel meer. Het zijn geen tien individuen, losse jongens aan tafel, maar er is een verband. Sommigen vertellen wat, anderen luisteren. ‘Wil je me de hagelslag aangeven?’ En de hagelslag komt naar de vrager toe. Dat is niet vanzelfsprekend. Er wordt niet geschreeuwd. Ieder heeft zijn plekje. Het is rustig, soms zelfs gezellig. Het voelt fijn om aan tafel erbij te mogen zitten. Zo kan het dus ook.
De leerlingen van Jezus waren de dag van Pinksteren bij elkaar. Nu al vijftig dagen lang durfden ze niet meer naar buiten. Bij Jezus hadden ze zich sterk gevoeld. Hij gaf hun richting en perspectief. Maar op het meest kritieke moment waren ze van hem weggevlucht. Hadden ze hem in de steek gelaten. Ze waren niet alleen bang dat ze opgepakt zouden worden. Ze schaamden zich ook. Ze voelden zich schuldig naar hun meester. Onzeker waren ze. Het leek wel of ze de woorden van Jezus over vergeving vergeten waren. Wie verkeerde dingen gedaan had (wie niet??) en daar oprecht spijt van had, kon bij Jezus terecht. Daar waren ze blij mee geweest; het deed ook hen zo goed. Een kans op een nieuw begin. Maar dat alles was nu ver weg. Hun wereld zat dicht, potdicht. Net als de deuren en ramen.
Dan gebeurt het. Vandaag. Op de vijftigste dag van Pasen. Er gebeurt iets heel bijzonders. Iets vreemds. Ze zijn binnen maar ze worden toch geraakt door een hevige windvlaag. Het lijkt wel te stormen. Een sterke dynamiek, beweging. Verse lucht. Frisse adem. Het komt van alle kanten. Het komt van buiten, maar raakt hen diep van binnen. Mogelijk zijn ze verward, verbijsterd, van hun stuk gebracht. Ze worden er nieuw van, herschapen. Vurig ook. Zien vlammen van vuur. Het is hetzelfde vuur – ze voelen het; ze zijn er zeker van – dat ze voelden toen ze bij Jezus waren. Hij is er opnieuw. Volop aanwezig. Zijn inspiratie gaat niet voorbij. Ze kijken elkaar aan: ze zien het. Ze krijgen moed, lef, energie. Ze durven hun gezicht te laten zien. Gaan naar buiten. Ja, wij zijn leerlingen van onze meester: Jezus. De schaamte voorbij. Ze voelen zich geen slechte mensen. Zeker, ze hebben fouten gemaakt (wie niet?). En ze zijn nog steeds kwetsbaar. Dezelfde als eerst, maar toch anders: rijper, meer ervaring. En ze hebben woorden! Ze kunnen vertellen. Ze zijn vol van de goede Geest. Hun enthousiasme wordt verstaan in elke taal. Ze spreken over wat hen ten diepste raakt. Over een mooiere wereld. Geen muren, maar mensen sámen, met en voor elkaar. Met meer gevoel, meer feeling. Leven met een wijd en ruim open hart. Dichter bij God: onze Vader.
Ik moet denken aan Jochem. Hij was voor de tweede keer in de gevangenis terecht gekomen. Hij wist zichzelf goed te verbergen achter zijn bravoure houding. Maar vandaag had hij te horen gekregen dat zijn oma die veel voor hem betekent en hem trouw was blijven bezoeken was gestorven. Hij was stilgevallen, hij wilde niet meedoen met de gespreksgroep. Een paar jongens kregen hem zover dat hij toch meeging. In de groep durfde hij zelfs over zijn oma te vertellen. Iedereen luisterde. En hij kon aangeven wat zij voor hem betekende, in zijn jonge jeugd en nu nog steeds. Zijn tranen kwamen boven drijven. En toen hij niet meer kon praten sloeg een van de jongens zijn arm om hem heen. ‘Zullen we voor zijn oma een kaarsje aansteken?’ vroeg een ander. Op deze manier werd ruimte geschapen voor verdriet en troost. De kwetsbaarheid mocht er zijn, gezien worden en gehoord. Zo kunnen mensen elkaar de goede Geest aanreiken en doorgeven. De goede Geest is een gave en een opgave tegelijk.
Ter bemoediging zullen we straks bidden met oeroude woorden uit onze traditie:
Kom heilige Geest, vervul de harten van uw gelovigen
ontsteek in ons het vuur van uw liefde.
Zend uw geest in ons en wij zullen worden herschapen
en gij zult het aanschijn van de aarde vernieuwen.
inleiding prof. dr. Rochus Zuurmond
preekvoorbeeld Arie van Boekel