- Versie
- Downloaden 51
- Bestandsgrootte 298.66 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
24 mei 2015
Pinksteren
Lezingen: Hand. 2,1-11; Ps. 104; Gal. 5,16-25; Joh. 15,26-27;16,12-15 (B-jaar)
Inleiding
Het Pinksterverhaal wordt ons overgeleverd door Lucas, in zijn tweede boek, de Handelingen van de Apostelen. Handelingen begint waar het evangelie van Lucas eindigt.
Aan het slot van dat Lucasevangelie zijn we in Jeruzalem. De leerlingen die op weg waren naar Emmaüs keren naar Jeruzalem terug, waar ze de andere leerlingen aantreffen en Jezus zelf in hun midden verschijnt. Nog steeds is het de eerste dag van de week. Jezus geeft zijn leerlingen de opdracht in Jeruzalem te blijven tot zij ‘met kracht uit de hemel zijn bekleed.’ Het verhaal eindigt met de hemelvaart van Jezus in Betanië. Dan keren de leerlingen in vreugde naar Jeruzalem terug waar ze voortdurend in de tempel zijn en God loven.
In Handelingen vertelt Lucas dat Jezus na zijn dood gedurende veertig dagen aan de leerlingen is verschenen. Veertig geldt in Bijbelse traditie als getal van de volledigheid, zoals de veertig dagen die Mozes op de berg was (Ex. 24,18), waar hij van de heer de stenen platen ontving (Ex. 31,18); de veertig jaren waarin het volk manna at (Ex. 16,35) of de veertig dagen die Jezus in de woestijn verbleef (Luc. 4,1).
Net als aan het einde van het evangelie krijgen de leerlingen in Handelingen de opdracht in Jeruzalem te blijven in afwachting van kracht die zij zullen ontvangen om de goede boodschap te verkondigen tot aan de uiteinden van de wereld. Voor een tweede keer vertelt Lucas de hemelvaart, nu vanaf de Olijfberg (Hand. 1,12).
Daarna noemt hij de overgebleven elf apostelen bij naam, en Maria en andere vrouwen, die verblijven in een bovenvertrek en zich wijden aan gebed. Te midden van deze honderdtwintig leerlingen (Hand. 1,15; honderdtwintig is tien maal twaalf en de leeftijd die Mozes bereikt had toen hij zijn hele onderricht op schrift stelde, Deut. 31,1.9) staat Petrus op om te zorgen dat het aantal apostelen weer op de volheid van twaalf gebracht wordt. Het lot valt op Mattias.
Na al deze getallen klinkt nu een nieuw getal: vijftig, pentekoste in het Grieks, Pinksteren. Het is de vijftigste dag, de dag van het Wekenfeest, Sjavoeot. Pinksteren wordt ook nog genoemd in Handelingen 20,16 en 1 Korintiërs 16,8 als markeringen binnen de tijd van Paulus’ optreden en de gave van de Geest aan de gedoopten. Het (joodse) Wekenfeest hoort samen met Pesach en Loofhuttenfeest tot de pelgrimsfeesten waarop men naar Jeruzalem komt (Lev. 23,10-17). Van Pesach, waarop de eerste gerst wordt geofferd, tot Sjavoeot, de dag van de eerste tarweoogst, duurt vijftig dagen. Zeven maal zeven dagen plus één: het geeft wederom de volledigheid aan.
Alles is in deze tekst gericht op vervulling. Dat mag ook blijken uit het woord dat gebruikt wordt om aan te geven dat het dag is: ‘aanbrak’ is hetzelfde woord als ‘naderde’ in Lucas 9,51, het vers dat de plechtige inzet vormt van de reis van Jezus naar Jeruzalem; een woord dat de betekenis van ‘vervullen’ heeft. De bijna identieke constructie van Lucas 9,51 en Handelingen 2,1 doet vermoeden dat de dag waarop Jezus wordt weggenomen van de aarde alles te maken heeft met de dag dat het Pinksteren is en de kracht over de leerlingen wordt uitgestort.
Die kracht zet zich neer als vuur. Dit sluit aan bij Johannes die de doop door Jezus aankondigt als in water en vuur (Luc. 3,16). Het doet denken aan de brandende doornstruik (Ex. 3,2) en de vuurkolom waarin de heer met zijn volk meetrekt.
Het klinkt als het ruisen van de wind, de adem, de geest van de heer die leven geeft en bezielt. Het is de Geest die zweeft boven de wateren (Gen. 1,1), de adem die de mens tot leven wekt (Gen. 2,7), de bries die Elia ervaart op de Horeb (1 Kon. 19).
Ook manifesteert de Geest zich in woorden, de taal die gesproken wordt. Wat op Pinksteren gebeurt is de tegenhanger van Babel: waar spraak dáár de mensen verdeelt, brengt ze hier volkeren bij elkaar (Gen. 11). Ieder verstaat de taal die door de leerlingen gesproken wordt. De verkondiging van de goede boodschap tot aan de uiteinden van de aarde wordt werkelijkheid, te beginnen in Jeruzalem. De tekst geeft ons een doorkijkje naar alle windstreken. Ieder hoort de boodschap ‘van Gods grote daden.’ Woord dat schept en leven geeft: God sprak, en het was.
Ook de joodse viering van het Wekenfeest klinkt mee: niet alleen als oogstfeest, maar ook de gave van de Wet door de heer. De heer verschijnt daarbij als vuur, de hele Sinai is met rook bedekt (Ex. 19,18). Het is gewoonte om de avond van Pinksteren, het Wekenfeest, gezamenlijk de Wet te bestuderen: zijn ze daarom bij elkaar, de leerlingen?
Galaten 5,16-25
Zie: H. Janssen/K. Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, blz. 31-40
Johannes 15,26-27; 16,12-15
De evangelielezing is uit de afscheidsrede uit het evangelie van Johannes.
Jezus waarschuwt zijn leerlingen voor de moeilijke tijden die na zijn heengaan aan zullen breken. Hij maakt duidelijk dat hij weggaat: zijn dood is aanstaande. Maar door alles heen belooft hij hulp. Johannes spreekt van de heilige Geest als de pleitbezorger. Het is een term uit de rechtspraak, de advocatuur. Een pleitbezorger spreekt vóór een ander. Zo wordt de heiligheid van de Geest merkbaar: de Geest is een helper; hij maakt het leerlingen mogelijk krachtig te zijn. Jezus spreekt een aantal keren over deze pleitbezorger die de leerlingen mogen verwachten (Joh. 14,16.26; 15,26; 16,6). Aan zijn komst is het afscheid van Jezus onlosmakelijk verbonden. Dan kan de Geest de vertegenwoordiger van Jezus zijn. Hij representeert Jezus voor de leerlingen, zodat zij van hem kunnen getuigen.
De Helper heet ‘de Geest van waarheid’. Daarin ligt verbonden wat de missie van de leerlingen is: in waarheid getuigen. Jezus noemt zichzelf ook de waarheid (Joh. 14,6).
De visie van Johannes op de Geest sluit hier mooi aan op het Pinksterverhaal uit Handelingen. Immers, vanuit ongekende bron weten de leerlingen te getuigen van de grote daden Gods. Wie geeft ze de woorden, waarover de vrome Joden zich verbazen en die door ieder verstaan worden? Daar kunnen we de helper, de Geest van waarheid zien. Petrus zelf geeft dit in zijn verkondiging aan. Het is heilige Geest, die door Jezus van de Vader is ontvangen en die nu over allen neerdaalt (Hand. 2,33). De profetie van Joël, aangehaald in Handelingen 2,17-21, wordt vervuld: allen zullen profeteren en ieder die de naam van de heer aanroept zal worden gered.
De dag van nieuw leven, van herschepping is aangebroken (Ps. 104,30) op de adem van de heer.
Pasen, feest van bevrijding uit slavernij en dood, komt op deze vijftigste dag tot vervulling als ieder in waarheid hiervan kan getuigen.
Preekvoorbeeld
De Geest van God is ongrijpbaar en voor veel mensen daarom nogal abstract. Daarom speelt hij in het leven van veel gelovigen nauwelijks een rol. Bidden tot de Geest is veel minder vanzelfsprekend dan tot God, tot Jezus of Maria. Daar tegenover staat dat het in pinkstergemeenschappen juist om die Geest draait. Je hoort en ziet er mensen die genezen worden, die heftig schokken en onverstaanbare klanken uitstoten. Tongentaal noemt men dat, naar de vurige tongen die zich neerzetten op de hoofden van de leerlingen van Jezus én naar de tongen van hen die erdoor in beweging werden gezet.
Zulke dingen fascineren, maar ze bevreemden ook. Met name als je ze afzet tegen de lezing uit Handelingen, die we net hebben gehoord. Daar zorgt de Geest juist voor verstaanbaarheid. Mensen van allerlei windstreken horen opeens over God spreken in hun eigen taal. Onder invloed van de Geest stoten de leerlingen geen onverstaanbare klanken uit, maar vinden juist woorden om mensen met wie ze tot dan toe niet konden communiceren, te vertellen over Gods grote daden.
Het Pinksterverhaal is daarmee het tegengestelde van het verhaal over de toren van Babel. Daar ontstond spraakverwarring en konden de mensen elkaar niet meer verstaan, omdat ze meenden op eigen kracht tot God op te kunnen stijgen. Maar met Pinksteren daalt God zelf naar de mensen af door de kracht van de Geest, opdat mensen elkaar verstaan – en God verstaan.
Heel wat meer down to earth is de toon in de Galatenbrief van Paulus. Want de vruchten van de Geest waarover hij spreekt, hebben niets vurigs of stormachtigs. Eerder duiden zij op het tegendeel, op wat de dichteres Henriëtte Roland Holst wel ‘zachte krachten’ heeft genoemd. Liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid en ingetogenheid – dat is wat de Geest volgens Paulus bij mensen bewerkstelligt. De Geest doet mensen niet alleen de juiste woorden vinden, zoals de lezing uit Handelingen illustreert. De Geest inspireert ook tot het juiste handelen, tot het goede leven. En wat de Geest bewerkstelligt zijn geen spectaculaire dingen, maar heel herkenbare en menselijke eigenschappen. En toch komen ze van de Geest, en dus van God.
Die zachte krachten van de Geest komen ook tot uitdrukking in de Pinkstersequens Veni, sancte Spiritus (Kom, heilige Geest), die vandaag in menige kerk wordt gezongen. De Geest heeft hier een aantal bijzondere namen, waaronder ‘Gever van gaven’. Want de gaven van die Geest zijn talrijk: Hij geeft verlichting, rust en stilte, troost, veerkracht, reiniging, warmte, richting, deugdzaamheid, herschepping en vernieuwing, voltooiing en duurzame vreugde.
Je zou daarom kunnen zeggen dat de Geest van God op de eerste plaats een heel gewone Geest is. De theoloog Herwi Rikhof noemt de Geest daarom wel ‘de verrassende gewoonheid van God’. Geen buitenissige Geest dus, die mensen vreemde kronkels bezorgt. Nee, het is heel simpel: de Geest is waar mensen vrijmoedig spreken over Jezus Christus. En, nog belangrijker, de Geest is waar mensen vrijmoedig handelen in zijn geest. Jezus zegt dat de Geest mensen helpt getuigen van wat hij hen heeft voorgeleefd. En getuigen in de volle zin van het woord is een samengaan van woord én daad. Dat is geïnspireerd – letterlijk begeesterd – leven zoals Jezus het voor ogen heeft.
Ook al blijft de Geest voor veel mensen een nogal ongrijpbare gestalte, toch mogen we vermoeden dat hij dichterbij is dan we vaak vermoeden. De Geest zou je de adem van God kunnen noemen die ons mensen bezielt. En toch kan die nabijheid, die verrassende gewoonheid van God ons ook bevreemden. Ooit was ik bij een bijeenkomst waarbij iemand een ademoefening deed met de deelnemers. Zij noemde onze adem ‘de heilige Geest van God die in ons stroomt’. Hevig protest bij sommige aanwezigen. Want hoe durf je de Geest van God te vereenzelvigen met je eigen adem, hoe durf je te beweren dat die je zó dicht op – of liever gezegd onder de huid zit? We hebben de Geest toch niet zomaar onder handbereik? Toch beschouwden anderen deze oefening als een uitnodiging aan Gods Geest om bezit van ons te nemen: ook van ons lichaam, ook van onze adem. Is ons lichaam met een woord van Paulus immers geen tempel van de heilige Geest?
Laten we bidden dat de Geest ook ons onder de huid mag kruipen en ons inspireert tot een begeesterd én begeesterend leven!
drs. Joke Brinkhof, inleiding
drs. Victor Bulthuis, preekvoorbeeld