- Versie
- Downloaden 82
- Bestandsgrootte 160.38 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 11 maart 2021
- Laatst geüpdatet 11 maart 2021
23 mei 2021
Pinksteren
Lezingen: Hand. 2,1-11; Ps. 104; Gal. 5,16-25; Joh. 15,26-27;16,12-15 (B-jaar)
Inleiding
Handelingen 2,1-11
Het verhaal van het ‘Pinksterfeest’ kan gelezen worden als een ommekeer: hoe neerslachtige en twijfelende mensen tot krachtige geloofsverkondigers worden. Wat was het geheim? De Geest die een hernieuwd zicht geeft op de Heilige Schrift; die twee gaan samen. In de eerste zin wordt gesproken over de dagen van Pentecost die vervuld waren, of verstreken waren. Waar duidt dit op?
We zitten daarmee meteen in het minst gelezen boek van de Pentateuch: Leviticus 23,15vv. Daar wordt gezegd dat op de vijftigste dag na Pesach een offer moet worden gebracht. Graan van de nieuwe oogst en enkele dieren. Het offer symboliseert niet een do ut des, ‘ik geef op dat jij (de godheid) geeft’, een vertekening die ten doel had het offer als ‘koehandel’ te diskwalificeren. Nee, het offer is teruggeven, in de erkenning dat het geofferde een ontvangen geschenk is en dat de Gever van de oogst door dit ‘pars pro toto’ wordt erkend. Dit opmerkelijke statuut van het geschenk dat niet zomaar tot bezit mag worden gereduceerd is wellicht de kern van elke religie en maakt delen met de armen vanzelfsprekend (zie 23,22). Deze laag is als het ware overgeschilderd door de vernieuwing van de Tora op Sjavoeot, het Wekenfeest. De Tora die volgens rabbijnse uitleg met donderslagen en vuur (zie ook Ps. 104,4) en in zeventig talen (dus alle talen) is geopenbaard. Waarom die vreemde opvatting? Opdat eenieder er deel aan kan krijgen.
Al is dit joodse feest van de vernieuwing van de Tora waarschijnlijk van later datum dan Handelingen 2, we zien de parallel: door geest en vuur spreken die Galileërs (wel als ‘provinciale types’ verstaan!) en alle hoorders verstaan ze in hun eigen taal. Niet dat hiermee het chauvinisme van het jodendom wordt doorbroken door een universeel christendom: we kunnen beter zeggen dat de universele profetische lijn die het jodendom kent hier werkzaam is in de verkondiging van Petrus. Opnieuw wordt een bijbels feest overschilderd, nu door leven, sterven en opstanding van Christus. De oudere lagen: oogst, Tora, blijven niettemin van kracht. Waaruit bestaat die universele lijn dan? Daarvoor hoeven we niet ver te zoeken, maar moeten we iets verder lezen: Petrus citeert uitvoerig de profeet Joël 3,1-5, die de Geest van God ziet neerdalen op alle mensen, op oud en jong, op dienaren en dienaressen. Wanneer zal dat gebeuren? Volgens Joël op de dag des Heren die tevens dag van oordeel zal zijn, voorafgegaan door rampen en tekenen. Petrus zegt: die dag is heden; de wonderen en tekenen van Jezus, die door de hand van wettelozen (lees: zonder Tora, de Romeinen) is gekruisigd, maar door God is opgewekt, getuigen daarvan.
Opmerkelijk hoe de Geest onmiddellijk en van meet af aan zich manifesteert als vernieuwing van de Schrift. Wat deze uitstorting van de Geest op jong en oud, man en vrouw betekent voor een kerkorde, is in de loop der eeuwen telkens twistpunt geweest. Menige geestbeweging opteerde voor een gedeeld charisma van het ambt, niet altijd tot voordeel van de geloofsgemeenschap. Toch mogen we de uitstorting van de Geest ook niet tot een veilig toekomstvisioen reduceren!
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘Petrus de verkondiger’ (Handelingen 1,1–6,7), in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 60-73
Galaten 5,16-25
Paulus worstelt in Galaten 5,16-25 met de dualiteit tussen vlees en geest. Hierbij moeten we niet denken aan een dualisme tussen lichaam en geest (dat heeft Grossouw goed gezien), maar veeleer tussen al of niet vervuld zijn van Gods Geest. Die Geest staat ook niet diametraal tegenover de Wet zoals we hierboven al hebben gezien. Als echter mensen menen in de christelijke gemeente dat alleen vervulling van alle geboden (inclusief de besnijdenis) voor niet-Joden is geboden, dan (en alleen dan) wordt die Wet tot een gevangenis. Zowel Joden als niet-Joden kunnen die mening zijn toegedaan: in beide gevallen meent Paulus dat hier de Wet als Tora tot splijtzwam wordt in een gemeente die door Christus tot eenheid is gesmeed. Joden mogen hun geboden blijven vervullen; dat de Wet achterhaald zou zijn voor Joden is eeuwenlang ten onrechte aan Paulus toegeschreven! Niet-Joden hoeven alleen enkele grondgeboden te houden, die waarschijnlijk al in het jodendom voor de ‘Godvrezenden’ van kracht waren.
Zie: J.H.M. Lammers, ‘Appel aan een weifelende gemeenschap’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-37
Johannes 15,26-27; 16,12-15
Met Johannes 15,26-27, (die wel als interpolatie is beschouwd: 15,25 kan goed verbonden worden met 16,1) komen we in een ander universum: de verbittering van de evangelist jegens de ‘wereld’ die Christus en de Geest van Waarheid (14,15) niet heeft willen erkennen klinkt door alles heen. Licht en donker, leugen en waarheid staan hier tegenover elkaar, hetgeen wel wat doet denken aan de sekte van de Dode Zee (Qumran), waar de geest van waarheid en de geest van Belial (de duivel) in strijd zijn. Deze sekte was ervan overtuigd dat de eindstrijd overwinning zou betekenen voor de Kinderen van het Licht (alleen zijzelf, niet heel het jodendom) tegenover de Kinderen van de Duisternis (de Romeinen, maar ook breder: heel de wereld). Dit dualisme schemert ook ietwat door het evangelie van Johannes heen en kan zeker leiden tot een onvruchtbaar isolement van de ‘heilige rest’ die de wereld al heeft afgeschreven. Maar al uit de rede van Petrus (Hand. 2) begrijpen we hoe juist heel de wereld adres wordt voor de verkondiging van het vreugdevolle evangelie.
Het evangelie van Johannes is niet alleen verbitterd tegen de wereld, maar meer concreet over afwijzing door het jodendom van zijn boodschap (Joh. 16,1-2). Hier treedt de opmerkelijke combinatie van aangeboden liefde en verbittering om de afwijzing die zelfs tot haat kan worden, sterk door: de evangelist is inderdaad als een verliefd iemand wiens aanzoek wordt afgewezen. De belofte van een Paraklètos, doorgaans vertaald als Trooster, kan ook worden begrepen als een Advocaat die de volgelingen van Jezus zal bijstaan. In het jodendom zijn engelen bekend die als advocaat optreden tegenover andere engelen (zie in het Jubileeënboek de engel der aanklaging Mastema) die als Beschuldiger optreden in een duidelijk hemels-juridische setting. Deze Paraklètos-Geest zal getuigen en de volgelingen van Jezus tot getuigen maken, ook als dat gevaar voor eigen leven oplevert. De latere betekenis van getuige als martelaar zou in deze tekst een aanknopingspunt kunnen vinden.
De Geest van Waarheid wordt hernomen in Johannes 16,12-16. In tegenstelling tot het Pinksterverhaal, waar iedereen in staat is de boodschap te ontvangen zijn hier zelfs de volgelingen van Jezus daartoe niet in staat. Wel ligt hierachter een stoutmoedige opvatting verscholen: latere generaties zullen een dieper begrip hebben van wat Jezus wilde verkondigen dan zelfs zijn directe volgelingen. Een bijzonder voorrecht en een grote verantwoordelijkheid voor de kerk tot op vandaag!
Merken we nog op dat hetgeen over de Paraklètos gezegd wordt doet herinneren aan een leersituatie: de Paraklètos zal onderrichten, de weg wijzen, en de waarheid vertellen, niet als iets van zichzelf maar wat Hij/Zij van Godswege heeft gehoord. De vernieuwing van het geloof door te luisteren klinkt hier mee en zo wordt deze tekst weer verbonden met die van Handelingen, waar het opnieuw en vernieuwd horen van wat Gods woord zegt in de Schrift basis en uitwerking vormt voor het ontvangen van de Geest.
Preekvoorbeeld
Van alle hoogfeesten van de kerk is het Pinksterfeest wel het ongemakkelijkste. De Geest is moeilijker voor te stellen dan de Zoon. Bij de Zoon herkennen wij wat hij doet: eten, drinken, rondlopen, verhalen vertellen, de stilte opzoeken, bidden, lijden, sterven. Wat hij zegt is soms niet zo gemakkelijk te begrijpen of te aanvaarden en wat hij doet verwondert ook wel. Maar hij is een van ons. De heilige Geest kunnen we ons moeilijker voorstellen. De beelden die gebruikt worden, vuur, storm, duif, zijn beelden waar we ons wel iets bij kunnen voorstellen, maar die ook vragen oproepen. En vooral de vraag: wat doet de Geest?
Op het eerste gezicht is het verhaal dat we net gehoord hebben duidelijk. Mensen zien vol bewondering en verbazing wat daar met die apostelen gebeurt: hoe die van bange, opgesloten mensen, mensen worden die naar buiten komen en zich durven uit te spreken in een taal die iedereen kan verstaan. Duidelijk, misschien zelfs herkenbaar of wenselijk. Zo eindigt het verhaal hier in de kerk, maar in de Schrift gaat het nog iets verder. In het verhaal zoals het is opgetekend in de Handelingen staat ook een andere, tegenovergestelde reactie en eindigt het verhaal daarmee: ‘Maar anderen zeiden spottend: ‘ze zijn zich aan zoete wijn te buiten gegaan’. In de Schrift eindigt het verhaal dus negatief, of beter dubbelzinnig, ambivalent.
Het gebeuren van Pinksteren, de werkzaamheid van de Geest roept dus twee tegengestelde reactie op, en daarmee past het in onze geschiedenis. Alles wat we meemaken, roept meestal twee tegenstelde reacties op. Sommige winkels zijn blij met de coronacrisis, andere helemaal niet. Hoewel de meerderheid van ons die crisis negatief beoordeelt, hebben velen van ons ook mooie en belangrijke dingen ontdekt: hoe mooi ons eigen land en de naaste omgeving zijn, hoe belangrijk relaties en contacten zijn, hoe fundamenteel we op elkaar aangewezen zijn, zeker als het gaat om de zorg, het onderwijs, de kunsten in welke vorm dan ook.
Precies omdat die dubbelzinnigheid rond de werkzaamheid van de Geest bij onze geschiedenis hoort, omdat die dubbelzinnigheid kenmerkend is voor alles wat ons overkomt en dus van alle tijden is, is binnen ons geloof ook aandacht gekomen voor het probleem dat die dubbelzinnigheid oproept: dat je moet kiezen en daarvoor moet je kunnen onderscheiden. Is het enthousiasme van de apostelen echt of zijn ze dronken? En hoe bepaal je dat?
Daar is niet een eenvoudig antwoord op te geven. Paus Franciscus is daar, in de lijn van de spirituele traditie van de jezuïeten, gevoelig voor. In een middaggebed (3 mei 2020) formuleerde hij een aantal dilemma’s. Hij zet je daardoor aan het denken, omdat die dilemma’s vragen oproepen waar je zelf een antwoord op moeten vinden. Dat lijkt me van groot belang. Niet anderen kunnen voor ons de antwoorden geven, wij moeten zelf die antwoorden vinden. Wij zelf moeten ontdekken of het de heilige Geest is die in of door ons werkt, of een andere geest. In dat middaggebed stelt de paus o.a. twee vragen die ons vandaag kunnen helpen.
Of wij gevleid willen worden, vraagt de paus. Een schurende vraag, want wie wil niet graag complimenten ontvangen? Wie kan zonder erkenning? Maar het gaat wel, zoals bij alles, om de mate waarin en vooral om de echtheid van de waardering. Wanneer het ene superlatief op het andere gestapeld wordt – de beste, de grootste, nog nooit heeft … – , wanneer er geen kritiek mogelijk is, wanneer er geen kritiek wordt gegeven, dan is dat verlangen om erkenning niet gezond, dan gaat het om ziekmakende vleierij. Vleierij stopt en verstopt, bemoedigt niet om door te gaan. In de Veni Sancte Spiritus hebben we de Geest de beste helper genoemd, die ons geduldig corrigeert en geneest en ons gaande houdt. De Geest is werkzaam wanneer we in alle openheid en eerlijkheid erkenning geven en vragen. Dat laatste testen is zoeken naar de werkzaamheid van de Geest.
Schuurt die vraag naar vleierij, de vraag naar het ik schuurt nog meer. ‘Gaat het om mij?’ vraagt de paus. Het midden van de Veni sancte spiritus is altijd een uitdaging. ‘Zonder uw kracht ben ik niets.’ Er staat niet simpelweg dat we niets zijn. Dat zou vreemd zijn en ook niet echt gelovig: wij zijn immers schepselen Gods en we geloven dat iedere mens een eigen waardigheid heeft, hoe klein of zwak die mens ook is. Er staat dat we zonder de kracht van de Geest niets zijn, anders gezegd, dat we op ons eentje niets voorstellen. Ik heb net gezegd dat veel mensen door de coronacrisis ontdekt hebben hoe belangrijk de relaties zijn die wij op allerlei niveaus hebben en dat we ontdekken in de crisis dat we die relaties nodig hebben. Misschien moeten we dat op Pinksteren aanscherpen.
Van de theoloog Thomas van Aquino heb ik geleerd dat je het beste over de werkzaamheid van de Geest kunt nadenken als je over vriendschap spreekt. Een van de kenmerken van vriendschap die hij noemt is dat vrienden altijd vragen wat de ander graag wil. Het gaat niet om wat ik wil, maar wat mijn vriendin of vriend wil. Als het echt vriendschap is, vraagt die vriend of vriendin ook wat ik graag wil. Die wederkerigheid doorbreekt het egocentrisme dat toch wel in de ontdekking hoe belangrijk relaties voor mij zijn, schuil kan gaan.
Kom heilige Geest en help ons. Help ons om door ons ego heen te breken, help ons nu, net als de leerlingen toen.
inleiding prof. dr. Marcel Poorthuis
preekvoorbeeld prof. dr. Herwi Rikhof