- Versie
- Downloaden 17
- Bestandsgrootte 397.48 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
12 juni 2011
Pinksteren
Lezingen: Hand. 2,1-11; Ps. 104; 1 Kor. 12,3b-7.12-13; Joh. 20,19-23 (A-jaar)
Inleiding
De nieuwe periode die aanbreekt met de uitstorting van de heilige Geest is een periode van volheid. De periode van belofte en voorbereiding is met de kruisdood en de verrijzenis van Jezus van Nazaret immers ‘vol’ geworden. Er breekt een volgende periode aan in de heilsgeschiedenis: in plaats van Jezus zal de heilige Geest nu leiding geven aan de gemeenschap van de Twaalf en hen nieuwe wegen aanwijzen.
De volheid van deze nieuwe periode toont zich ook in Handelingen 2,1-10. De leerlingen raken immers letterlijk helemaal vervuld van de heilige Geest: ze voelen, horen en zien hoe de Geest hen onweerstaanbaar helemaal omsluit. Het is een zintuiglijk gebeuren. De Geest laat zich voelen als de wind en horen in het geruis. De uitstorting van de Geest gebeurt aan de groep, maar ook aan elke leerling apart. De leerlingen zien immers hoe de Geest zich als vurige tongen op ieder van hen apart neerzet. Vuur en wind zijn al in het Oude Testament de merktekenen van Gods aanwezigheid (bijv. Ex. 3,2vv; 13,21vv; 19,18). Als gevolg spreken de leerlingen elk in een andere ‘taal’ (letterlijk: ‘tong’, zoals in v. 3). Het gaat hier niet om ‘glossolalie’; in vroegere tijden een bijzonder spreken tot God, maar wartaal in mensen oren. Het gaat hier om een spreken over de grote daden van God (v. 11), en dat telkens tot uitdrukking gebracht in een andere taal. De gemeenschappelijke ervaring drukt zich uit in verscheidenheid.
Paulus’ brief aan de jonge christengemeenschap te Korinte helpt ons om deze verscheidenheid, veroorzaakt door de gave van de Geest, te begrijpen. In 1 Korintiërs 12,3a-6 licht Paulus de bijzondere ‘zaken van de Geest’ (v. 1; Grieks: pneumatika) toe. Deze ‘zaken van de Geest’ werden door de jonge christengemeenschap te midden van de drukke havenstad, toen al een smeltkroes van religieuze verscheidenheid, gekoesterd. Vaak echter, was het enthousiasme van de Korintiërs voornamelijk gericht op de uitzonderlijke en sensationele verschijnselen die gepaard gingen met deze ‘zaken van de Geest’, veeleer dan om het nut van deze geestelijke zaken voor de opbouw van de gemeenschap.Nadat Paulus duidelijk gemaakt heeft aan de Korintiërs welke de aard is van het echte geïnspireerde spreken (v. 3: ‘Jezus is de Heer’), schetst hij in vv. 4-6 een theologisch kader dat hem toelaat om aan te tonen hoe verscheiden de ‘zaken van de Geest’ kunnen zijn. Paulus wil het perspectief van de Korintiërs opentrekken. De lange lijst van ‘zaken van de Geest’ die Paulus verderop in hoofdstuk twaalf opsomt (vv. 7-11; 12-26; 28-32), moet de Korintiërs doen beseffen dat niet enkel het extatische en het buitengewone een teken van ‘begeestering’ is.
Anders dan men doorgaans van hem gewoon is, veroordeelt Paulus de grote verscheidenheid die in de gemeente leeft dus niet. Integendeel, de eenheid waartoe Paulus oproept, is een eenheid in verscheidenheid. In vv. 4-6 schrijft Paulus immers aan de hand van een drieledige structuur dat er verschillende manifestaties van de Geest zijn ten dienste van de gemeenschap. Er zijn verschillende ‘genadegaven’ (Grieks: charismata), verschillende vormen van dienstverlening en verschillende uitingen van bijzondere kracht. De nadruk ligt dan niet op de werkdadigheid van één ieder binnen de gemeenschap, maar wel op de manier waarop verschillende individuen met elk hun eigen inbreng samen gemeenschap zijn. Paulus’ boodschap is duidelijk: een enthousiaste en gezonde Kerk leeft vanuit haar diversiteit en niet vanuit een dwangmatige zucht naar uniformiteit. Tezelfdertijd echter toont Paulus dat deze diversiteit alleen kan bestaan dankzij een allesomvattende eenheid: de Geest is één en dezelfde, de Heer is één en dezelfde en God is één en dezelfde. Volgens Paulus wenst deze God, zelf ten volle eenheid in verscheidenheid, zijn Kerk diezelfde eenheid in verscheidenheid toe. Ontbreekt dit perspectief, dan dreigt verscheidenheid interne verdeeldheid te worden, en wordt ze bron van onverdraagzaamheid.
Paulus brengt in deze verzen God, Jezus en de Geest op bijzondere wijze samen. We hebben hier nog niet te maken met een ‘trinitaire’ formulering, verwijzend naar de doctrine van de Drie-eenheid van God, die pas veel later tot stand zou komen. Paulus stelt de ‘goddelijke Personen’ hier immers nog niet in een duidelijke relatie tot elkaar. Hij zegt ook niet dat God als Vader, Zoon en Geest één is. Maar misschien is deze drieledige formulering omwille van haar ongekunsteldheid net daarom eens te meer bijzonder. De vroegste geloofservaring van de christengemeenschap is die van een intieme verbondenheid tussen God, Jezus en de Geest. Door middel van deze drieledige godsnaam wordt de hele heilshistorische werkelijkheid kernachtig samengevat.
Johannes 20,19-23
Voor de derde maal sinds zijn dood aan het kruis schenkt Jezus de heilige Geest. De eerste keer, zo meldt de evangelist, ‘geeft’ Jezus de Geest bij zijn overlijden op het kruis (Joh. 19,30). Omdat de evangelist een ongewoon werkwoord (didomai) gebruikt om Jezus’ overlijden op het kruis te beschrijven, wordt het duidelijk dat hij Jezus’ laatste ademtocht interpreteerde als de gave van de heilige Geest. Vervolgens ziet de evangelist Jezus een tweede keer de Geest uitstorten, als een soldaat hem de zijde doorboort en er stromen van bloed en water uit de wonde vloeien (19,34). Het zijn stromen van levend water, de heilige Geest, zo verduidelijkt de evangelist tussen haakjes in 7,37-39, die op het kruis uit Jezus’ doorboorde zijde vloeien. Toen al, op het kruis werd duidelijk dat Jezus zelfs na zijn dood niet ophoudt met het schenken van de Messiaanse gaven, het eeuwige leven. Nu, na zijn verrijzenis en verheerlijking schenkt hij opnieuw de Geest.
Daarom is het ook zo moeilijk om in het Johannesevangelie een duidelijke onderscheiding aan te brengen tussen het passieverhaal en de verrijzenisverhalen. Alles lijkt door elkaar te lopen. Al van bij aanvang van het evangelie staat Jezus’ verrijzenis, zijn verheerlijking als Mensenzoon en Zoon van God, voorop (3,13 ev.) met telkens slechts één doel, ‘opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam’ (20,31).
De leerlingen zijn bij elkaar, met de deuren op slot. Na de vreselijke gebeurtenissen vrezen ze de Joden (v. 19). Wellicht weten ze ook helemaal niet meer wat te denken, nadat Maria Magdalena hen eerder op de dag kwam verkondigen dat ze de Heer zag (20,18). Plots staat Jezus ook in hun midden. Hoe dit juist kon gebeuren, vindt de evangelist blijkbaar geen belangrijke vraag. Hij schenkt er immers geen aandacht aan. Jezus verzekert de leerlingen dat hij het is, door hen zijn zijde en handen te tonen, die de littekens dragen van zijn kruisdood. Tot tweemaal toe wenst hij de leerlingen ‘vrede’ (v. 19.21: eirènè humin). In het licht van Jezus’ afscheidswoorden krijgt deze groet een bijzondere betekenis (zie: 14,27; 16,33). De leerlingen raken vervuld met vreugde, nu ze (net zoals Maria Magdalena) de Heer mogen zien (16,20.22.24; 15,11; 17,13).
Na de tweede vredesgroet herhaalt Jezus de woorden die hij al sprak in 17,18 (zie ook 13,20). Net zoals de Zoon de Vader vertegenwoordigt, worden nu ook de leerlingen gezonden om hem en de Vader te vertegenwoordigen. Daartoe ontvangen ze de heilige Geest. Jezus ‘ademt’ de Geest over hen. Deze beschrijving alludeert op oudtestamentische passages over de Geest zoals Genesis 2,7; Wijsheid 15,11; Ezechiël 37,9. De Geest-Parakleet, een stuwende kracht en helper, wekt nieuwe mensen op: hij zal hen verder onderrichten (14,26); legt getuigenis af (15,26); hij zal een leidsman zijn naar de waarheid (16,13vv). De leerlingen worden op pad gestuurd om, gesterkt door de heilige Geest, zonden te vergeven. Al in het eerste hoofdstuk van het evangelie werden de gave van de heilige Geest en het vergeven van de zonde nauw met elkaar verbonden. Het ontvangen van nieuw en eeuwig leven, de gave van de heilige Geest en de vergiffenis van de zonde zijn als één netwerk verbonden in het Johannesevangelie. Diegene die, gesterkt door de gave van de Geest, gelooft dat Jezus de Messias is, ontvangt het nieuwe, eeuwige leven. Eeuwig leven betekent dat hij of zij deel heeft aan de intieme verbondenheid zoals die bestaat tussen Vader en Zoon (17,3vv). Het Johannesevangelie klinkt als één groot Pinksterverhaal.
Literatuur
G. Fee, Gods Empowering Presence. The Holy Spirit in the Letters of Paul. Peabody, MS, Hendrickson, 1994.
R. Brown, John 13-21. A New Translation with Introduction and Commentary (AB, 29a). Garden City, NY, Doubleday, 1970.
M. de Jonge, Johannes. Een praktische bijbelverklaring (Tekst & Toelichting). Kampen, Kok, 1996.
M. Steegen & G. Van Belle, Leven ondanks dood. Het passieverhaal volgens Johannes (Averbodes Bijbelgidsen). Averbode, Altiora, 2007.
Preekvoorbeeld
Johannes vertelt ons over de leerlingen die bij elkaar zijn op de avond van Pasen. Ze zijn bang en houden de deur op slot, want ze voelen zich door de buitenwereld bedreigd. Maar diezelfde leerlingen ken je niet terug wanneer je hoort wat het Boek van de Handelingen over Pinksteren vertelt. Ze hebben nu geen angst meer. Ze gaan de straat op en hebben een boodschap voor ieder die het horen wil. De wereld buiten is niet langer een bedreiging, maar een uitdaging. Wat is er met deze leerlingen gebeurd?
Ook nu zijn er overal leerlingen van Jezus bij elkaar, in parochie, diaconale werkgroep, kloostercommuniteit, pastoraal team, bijbelgroep, gebedsgroep, koor, Vincentiusvereniging of waar dan ook. Ook nu vraagt iemand zich af hoe het komt dat de ene groep heel anders in het leven staat als de andere. Híer betwijfelen mensen of het nog de moeite waard is om met vijfentwintig mensen liturgie te vieren, dáár hebben ze genoeg aan het woord van Jezus: ‘Waar er twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar ben ik in hun midden.’ Híer voelen mensen zich pas veilig als de waarheid met harde hand verdedigd wordt, dáár vertrouwen ze erop dat de waarheid sterk genoeg is om zichzelf te verdedigen. Híer klagen ze steen en been dat mensen zo weinig van het geloof weten. Dáár gaan ze gewoon aan de slag en proberen ze op creatieve manier laagdrempelige catecheseprojecten uit. Híer vinden ze dat het de anderen zijn die de problemen veroorzaken en dat anderen moeten veranderen. Dáár vinden ze dat iedereen een onderdeel is van het probleem en dat iedereen een onderdeel is van de oplossing. Waarom benaderen we de dingen zo verschillend? Waarom doet de ene groep je denken aan de leerlingen op de avond van Pasen, angstig bij elkaar schuilend, defensief en afwerend, de deur op slot? Waarom doet de andere groep je denken aan de leerlingen met Pinksteren, bezield, overtuigd dat ze iets te bieden hebben, bereid om hun nek uit te steken, de straat op te gaan en anderen aan te spreken?
Het moet iets met de heilige Geest te maken hebben. Het is de Geest die van een los groepje gewone, vaak aarzelende mensen een hechte en vurige gemeenschap maakt. Voor het komen van de Geest gebruikt de heilige Schrift verschillende beelden. Johannes vertelt ons dat Jezus op de avond van Pasen zijn levensadem in zijn leerlingen inblaast. Lucas heeft het over een stormwind die met Pinksteren uit de hemel komt en over een vuur dat zich in tongen verdeeld op elk van de leerlingen neerzet. Paulus zegt dat de gelovigen van Korinte bij het doopsel gedrenkt zijn met de heilige Geest die hen tot één lichaam maakt, en wel zo dat ieder lidmaat zijn eigen genadegave ontvangt. De Geest is ongrijpbaar en onvatbaar zoals wind en water, vuur en adem iets ongrijpbaars en onvatbaars hebben. Maar hij maakt een wereld van verschil. Wat zouden we zijn zonder wind en water, vuur en adem? Alleen wie opnieuw geboren wordt uit water en Geest, zegt Jezus, kan het koninkrijk Gods binnengaan (Joh. 3,5).
Wat de leerlingen ingeblazen krijgen is geen vaag gevoel van universele harmonie en ook geen bewustzijnverruimend middel of een vrome stemming, het is de Geest van de Gekruisigde. Niet voor niets laat Jezus zijn littekens zien, de code van zijn identiteitsbewijs. Wat de leerlingen ingeblazen krijgen is de Geest van de Gekruisigde. Jezus leefde en stierf voor één passie. Zijn leven was het doen van de wil van de Vader. Door woorden en daden van genezing, vergeving en verzoening liet hij mensen tot hun recht komen en zo bracht hij het koninkrijk Gods nabij. Na zijn kruisdood blaast hij zijn leerlingen deze Geest in.
Sindsdien maakt de Geest van Jezus een wereld van verschil. Wat zou onze wereld zijn zonder de vruchten van de Geest zoals Paulus die opsomt: ‘liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, vertrouwen, zachtmoedigheid, zelfbeheersing’ (Gal. 5,22)? Gemeenschappen die leven uit de Geest van Jezus laten zien dat de waarheid vrij maakt; dat het belangrijker is om trouw te zijn dan succes te hebben; dat dingen die we van binnenuit doen, vaak kleine dingen, in de ogen van God belangrijker zijn dan grote dingen die we doen ‘om gezien te worden’; dat tradities er zijn omwille van de mens en niet omgekeerd; dat we in de kerk gemeenschapszin nodig hebben om elkaar niet kwijt te raken, maar ook verscheidenheid om niet in uniformiteit te verstarren.
Petrus zegt in zijn pinksterpreek dat niet alleen apostelen en leiders de Geest ontvangen, maar allen, oud en jong, bazen en bazinnen, meiden en knechten (Hand. 2,17). Toen wij gedoopt en gevormd werden, hebben wij de Geest ontvangen. Zo is de heilige Geest de ‘lieve gast van onze ziel’, zoals hij in een mooi pinksterlied genoemd wordt. Hij woont in het binnenste van ieder van ons. En toch lijkt die Geest soms ver weg. Je hebt niet veel aan een lieve gast, als je hem of haar links laat liggen. Wanneer we vandaag bidden om de komst van de Geest, gaat het er vooral om dat wij open mogen staan voor zijn ingevingen.
Martijn Steegen, inleiding
Jan Hulshof sm, preekvoorbeeld