- Versie
- Downloaden 21
- Bestandsgrootte 393.86 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
29 juni 2009
HH Petrus en Paulus
Lezingen : Hand. 12,1-11; Ps. 34; 2 Tim. 4,6-8.17-18; Mat. 16,13-19 (B-jaar)
Inleiding
Op het feest van de apostelen Petrus en Paulus wordt het Paulusjaar 2008-2009 feestelijk afgesloten. Het ligt dan ook voor de hand om dit jaar extra aandacht te besteden aan de apostel Paulus en hem uit de schaduw van de apostel Petrus te halen. Beide martelaren zijn kroongetuigen van ons geloof in Jezus Christus, elk met zijn eigen accenten.
‘Paulus, een man klein van gestalte, kaalhoofdig en met kromme benen, krachtig gebouwd, met aaneengegroeide wenkbrauwen en enigszins geprononceerde neus, een innemende verschijning. Want nu eens zag hij eruit als een mens, dan weer had hij het gezicht van een engel.’
(Handelingen van Paulus 3,3)
Paulus wordt in Tarsus geboren omstreeks 8 na Christus (Hand. 9,11), ontvangt de naam Sjaoel (= de afgesmeekte) en wordt op de achtste dag besneden, want ik ‘behoor tot het volk van Israël, tot de stam Benjamin, ik ben een geboren Hebreeër met de Thoraopvatting van een Farizeeër’ (Fil. 3,5). In het Grieks heet hij Saulos (= verwijfd lopend of met zijn staart bewegend), in het Latijn Saulus (Hand. 9,1). Na zijn ontmoeting met de proconsul Sergius Paulus noemt hij zich voortaan Paulus (= klein, onbeduidend, zwak – Hand. 13,1-12). Als diaspora-jood is Paulus zowel vertrouwd met de Thora en de joodse traditie (Hebreeuws en Aramees), als met de Griekse cultuur (Homerus). In Jeruzalem ‘lernt’ hij bij de Farizese Schriftgeleerde Gamaliël, de beroemde kleinzoon van Hillel: ‘Ik heb als leerling aan de voeten van Gamaliël gezeten en ben strikt volgens de voorschriften van de Thora van onze voorouders opgevoed. Ik ben een vurig dienaar van God’ (Hand. 22,3; 5,34-42). Wij kennen Paulus uit zijn Brieven en uit de Handelingen (8,1–28,31). Hij verkondigt vrijmoedig het koninkrijk van God en de opstanding van Jezus Christus aan Joden en aan alle andere volkeren. Zijn brieven zijn te lezen als liefdesbrieven van een bewogen pastor. Hiermee probeert hij de gemeenschap op te bouwen tot een solidaire liefdesgemeenschap, tot hét lichaam van Christus. ‘Hoe kan God beter gediend zijn dan vanuit het vertrouwen waarvan Paulus getuigt: dat zelfs de dood niet bij machte is ‘ons te scheiden van de liefde van God, die is in Messias Jezus, onze Heer’? Door zijn vertrouwen in de verrijzenis ging Paulus ons voor op de weg van vrede voor iedere mens afzonderlijk en voor alle volkeren samen. Hij is een navolgenswaardige dienaar van God en een broer die ons echt bemint’ (Hendrik Hoet, 161).
Handelingenlezing: Handelingen 11,27–12,19
In Antiochië worden de volgelingen van Jezus voor het eerst ‘christenen’ genoemd (11,26). Vanuit Jeruzalem komen er profeten naar Antiochië om de gemeenschap op te bouwen, te troosten en te bemoedigen (1 Kor. 14,3). In de Didachè lezen wij over profeten: ‘Iedere waarachtige profeet die zich bij jullie wil vestigen, is zijn kost waard. Elke eersteling van de opbrengst van de wijnpers en van de dorsvloer, van de runderen en van de schapen moeten jullie apart houden en aan de profeten geven. Zij zijn immers jullie hogepriesters. Indien jullie daarvoor geen profeet hebben, geef het dan aan de verarmden. Als jullie deeg bereiden, neem dan het eerste stuk en geef het weg, volgens de opdracht. Zo ook als jullie een kruik olie of wijn openmaken, neem dan het eerste ervan af en geef het aan de profeten. Van zilver en kleding en al het bezit, neem het eerste, zoals jullie goed dunkt en geef het weg volgens de opdracht’ (Didachè XIII, 1-7).
Een van de profeten, Agabus, voorspelt dat de wereld door een grote hongernood getroffen zal worden. En onder keizer Claudius (41-54) vindt deze inderdaad plaats.
Vanuit Jeruzalem is ook Barnabas naar Antiochië gekomen. Door hem worden een groot aantal mensen voor de Heer gewonnen (11,22-24). Hij vertrekt naar Tarsus om Saulus te zoeken (9,11.30). Barnabas neemt Saulus mee naar Antiochië, waar zij een jaar lang onderricht aan de gemeente geven (11,26). Vanwege de hongersnood sturen de leerlingen Barnabas en Saulus naar Judea om de noodlijdende broeders en zusters diakonaal te ondersteunen (11,29-30; 4,32-37). Behalve leraar blijkt Saurus dus ook diaken te zijn. De diakonale opbrengst brengen Barnabas en Saulus naar de oudsten van Jeruzalem, die de apostelen bijstaan of vervangen (11,30; 15,4).
In Jeruzalem houdt koning Herodes ondertussen behoorlijk huis (12,1-19). Hij laat Jakobus, de broer van Johannes, met het zwaard ombrengen en laat Petrus tijdens het Pesachfeest gevangen zetten, om hem na het feest in het openbaar te berechten. Het vurig gebed van de gemeente wordt door God gehoord. Een engel van de Heer bevrijdt de verbaasde Petrus uit de streng bewaakte gevangenis en brengt hem naar buiten. Op straat komt Petrus tot zichzelf en herkent de hand van God in zijn bevrijding. Hij gaat naar het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus, waar de huisgemeente aan het bidden is. Het dienstmeisje herkent de stem van Petrus, maar van blijdschap vergeet zij de deur voor Petrus open te maken. De huisgemeente, die voor de bevrijding van Petrus aan het bidden is, gelooft het dienstmeisje niet. Na voortdurend kloppen van Petrus, wordt hij tenslotte binnengelaten. Zij zijn zeer verbaasd. Petrus doet zijn bevrijdingsverhaal en geeft de opdracht om Jakobus, de broer van Jezus en leider van de Jeruzalemse gemeente, op de hoogte te brengen van zijn wonderlijke bevrijding door de Heer. Zelf duikt hij onder, zodat de woedende Herodes hem niet kan vinden. Herodes laat de bewakers terechtstellen. Wanneer Saulus en Barnabas hun diakonale opdracht vervuld hebben, keren zij, samen met Johannes Marcus, terug naar Antiochië (12,25).
Evangelielezing: Matteüs 16,13-19
In het hellenistische Caesarea Filippi vraagt Jezus voor het eerst wie volgens de mensen de Mensenzoon is. Zelf heeft hij dit al vaak aangegeven: ‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te ruste leggen.’(8,20); ‘Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft om op aarde zonden te vergeven.’(9,6); ‘Want de Mensenzoon is heer en meester over de sabbat.’(12,8); ‘Zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde verblijven.’(12,40); de Mensenzoon is de rechter van de eindtijd(10,23;13,41-43; vgl. Dan. 7,13-14).
Volgens ‘men’ is de Mensenzoon een profeet: Johannes de Doper (3,1-17; 11,1-19); 14,1-12); Elia, de profeet, die de messiaanse tijd aankondigt (2 Kon. 3,11; Mal. 3,23); Jeremia, de profeet van de ondergang en de hoop, ‘die zijn broeders en zusters liefheeft en veel bidt voor zijn volk en de heilige stad’ (2 Mak. 15,14; Sir. 49,6-7; 2 Mak. 2,1-8).
Na dit antwoord nodigt Jezus zijn leerlingen uit tot een persoonlijke keuze. Namens de leerlingen belijdt Simon Petrus (= rotsblok): ‘U bent de Messias, de Zoon van de levende God.’ De Mensenzoon is de Messias in wie het messiaanse koninkrijk doorbreekt (4,17), de Messias die veel moet lijden, ter dood gebracht en opgewekt wordt (16,21), is de Zoon van de levende God (vgl. Deut. 5,26; Jes. 37,4; Ps. 84,3). Hij hoort helemaal bij God en God bij hem.
Jezus prijst Simon zalig: dankzij de Vader in de hemel (h)erkent deze BarJona (zoon van Jona, de profeet die voor zijn opdracht wegvlucht, Jon. 1,1-3; 4,1-3), wie Jezus is, wat zijn progamma is. Met zijn belijdenis geeft Simon Rotsblok ook aan waar hij zelf staat: hij wil volgeling van de Messias zijn. Jezus antwoordt Simon met een belijdenis, die een opdracht inhoudt: ‘Jij bent Rotsblok (Petros) en op deze rots (petrai) zal Ik mijn kerk bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen.’ Als een nieuw Sion (Jes. 28,16), als een betrouwbaar rotsblok moet Simon het bij elkaar geroepen volk van God (ekklèsia) voorgaan op de weg van de Messias. Dan zal de wereld van de dood geen invloed op hen hebben.
Het Rotsblok zijn is geen eigenschap, maar een programma. De Messias navolgend zal Petrus met volmacht kunnen binden en ontbinden: Gods Woord interpreteren tot zegen van mensen, oproepen tot omkeer en 70 x 7 maal zonden vergeven. Zo zal hij de sleutels van het koninkrijk beheren.
Wanneer tot Petrus doordringt wat de weg van de Messias inhoudt, wil hij Jezus van zijn weg afhouden (16,20-28). Jezus reageert dan fel op Simon Rotsblok: ‘Ga terug, achter mij, Satan!’ Het is bemoedigend dat Simon niet definitief wordt afgezet, maar dat Jezus Messias het met hem blijft wagen. Simons Petrus is – in verbondenheid met de andere leerlingen – de belijdende en falende voorganger (26,31-35.69-75) op wie de Messias een appel blijft doen (28,16).
De apostel Petrus belijdt dat Jezus de Messias is, de Zoon van de levende God. De (dertiende) apostel Paulus getuigt dat ‘er maar één God is, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als losgeld voor allen, als het getuigenis voor de vastgestelde tijd. Om dit te verkondigen ben ik als apostel aangesteld. Ik spreek de waarheid, ik lieg niet – ik ben aangesteld als leraar voor de heidenen om hun het geloof en de waarheid te onderwijzen’ (1 Tim. 2,55-7; 2 Tim. 4,6-8).
Beide apostelen heeft de kerk broodnodig om een levende geloofsgemeenschap te zijn, die in liefde en vriendschap haar missionaire en diaconale opdracht vervult, tot zegen van alle mensen.
Literatuur:
H. Hoet, De weg van Paulus. Leven en brieven van de Apostel der volkeren, Tielt 2008
‘De Handelingen van Paulus’, in: A. Klijn, Apokriefen van het Nieuwe Testament-I, Kampen 1984, 154-196
Preekvoorbeeld
Ons land heeft beroemde kunstschilders voortgebracht. Denkt u maar aan Rembrandt, Vermeer, Ruysdael, van Gogh, en vele anderen. Naast deze beroepsschilders, zijn er nog legio amateur-schilders, van wie sommigen niet onderdoen voor de professionals.
Iedereen die ooit een penseel ter hand heeft genomen, heeft weet van de drie primaire kleuren: rood, geel, en blauw. Met deze drie kleuren is een groot gamma van kleuren samen te stellen.
Door op een bepaalde manier zijn verf te mengen kan de schilder een heel eigen tint creëren. Zo is de Delftse schilder Johannes Vermeer bekend om zijn bijzondere kleur blauw. Anderen worden herkend aan hun grijze of bruine tinten.
Een schilderij met alleen primaire kleuren kan gauw tot verveling leiden. De toeschouwer is dan snel uitgekeken. Hoogstens de compositie kan nog boeien, niet de kleur.
Juist door het mengen van kleuren ontstaat er iets nieuws, iets wat boeiend kan zijn.
Ook op het vlak van menselijke relaties zien we dat twee identieke mensen elkaar niet kunnen blijven boeien. Bij een huwelijkssluiting benadruk ik dan ook vaak de verschillen tussen bruid en bruidegom. Niet om de nadruk te leggen op het verschil, maar om er op te wijzen hoe waardevol het is om als verschillende individuen naar elkaar te luisteren, van elkaar te leren, elkaar te waarderen juist daar waarin men van elkaar verschilt. Dat geeft hun huwelijk die eigen kleur, die je niet bij anderen ziet.
Ook in de politiek zou het niet boeiend zijn, wanneer iedere politicus op dezelfde wijze dacht of handelde. Ik vond dat treffend bij de Amerikaanse verkiezingen. Twee presidentskandidaten uit dezelfde democratisch Partij, Hillary Clinton en Barack Obama, stonden vaak lijnrecht tegenover elkaar in hun standpunten. En het loog er niet om,
beschuldigingen vlogen over en weer, en in de discussies met elkaar ging het er soms fel en heftig aan toe. Toen de strijd beslecht en de winnaar bekend was, werd er weer naar elkaar geluisterd, en stond men open voor de opvattingen van de ander. Uiteindelijk kwamen ze tot gezamenlijke standpunten en bleken ze best samen in één regering te kunnen zitten.
Wanneer twee mensen bereid zijn naar elkaar te luisteren, elkaars opinies te aanhoren, elkaar te willen respecteren en waarderen, wanneer mensen durven geven en nemen, kan daar iets positiefs uit groeien.
In de beginperiode van de kerk was het niet anders. Twee grote figuren stonden tegenover elkaar: Petrus en Paulus. Ieder met een eigen achtergrond. Petrus een eenvoudige visser met een gouden hart, maar soms niet te volgen, zo wispelturig als hij was. En Paulus, een geleerde met een gedegen opleiding in de joodse traditie, maar ook bepaald geen makkelijk karakter.
Vaak stonden zij in hun opvattingen diametraal tegenover elkaar. Op het apostelconcilie te Jeruzalem dreigde de samenwerking uiteen te spatten, maar dankzij het willen luisteren naar elkaars standpunt slaagden ze erin tot een gezamenlijke afspraak te komen. Petrus zou Jezus’ evangelie verkondigen aan de Joden, Paulus richtte zich tot de heidenen.
In een christengemeenschap behoort dat ook zo te zijn. Het is jammerlijk dat opvattingen, meningen, ideeën in onze huidige christengemeenschappen vaak tegenover elkaar blijven bestaan, waardoor veel energie verloren gaat in ruzies en eindeloze discussies.
Vandaag staan deze twee steunpilaren van de kerk, Petrus en Paulus, centraal in onze liturgie.
Paus Benedictus heeft het jaar 2008-2009 tot Paulusjaar verklaard. Terecht, denk ik, want Paulus staat vaak in de schaduw van Petrus. Kreeg Petrus een kerk in het centrum van Rome, Paulus net iets erbuiten. Terwijl toch beiden kroongetuigen zijn van ons geloof in Jezus Christus. Dus naast Petrus vandaag ook aandacht voor Paulus.
Wanneer de leerlingen door Jezus worden uitgenodigd tot een persoonlijke keuze, dan is het Petrus die namens de andere leerlingen belijdt: ‘U bent de Messias, de Zoon van de levende God’. En direct daarop geeft Jezus hem een opdracht: ‘Jij, Petrus, jij bent Rotsblok, en op deze rots zal ik mijn kerk bouwen’. Petrus moet het nieuwe godsvolk leiden op de weg van de Messias. Op deze mens, die het in woorden zo prachtig kan zeggen, maar in zijn daden nogal eens heeft gefaald, op deze mens bouwt Christus zijn kerk.
Paulus, die eerst Saulus heette, zal ongetwijfeld gehoord hebben over Jezus van Nazaret, de Messias. Maar in plaats van een volgeling te worden, wordt hij een vervolger van de christenen. Van zichzelf getuigt Paulus: ‘Ik ben een vurig dienaar van God.’ Streng opgevoed in de joodse traditie en vertrouwd met de Thora, de Wet van God, ziet Paulus de nieuwe leer van de Rabbi van Nazaret als een ketterij, die met wortel en al uitgeroeid moet worden.
Maar juist deze man blijkt God nodig te hebben voor de verdere uitbouw van zijn koninkrijk op aarde. Met deze moeilijke mensen bouwt God aan een nieuw godsvolk. Een visser met een grote mond en klein hartje, en een schriftgeleerde die er niet voor terugdeinst mensen omwille van hun geloof te vermoorden. Niet direct mensen, die 100% beantwoorden aan de Zaligsprekingen van Jezus. ‘Zalig de zachtmoedigen, zalig de vredestichters’, ze staan er nog ver van af, van dat ideaal.
Toch worden zij de twee steunpilaren van Jezus’ kerk. Twee aan elkaar tegengestelde polen, die door naar elkaar te luisteren en elkaar te respecteren, in staat zijn de Boodschap van de Messias Jezus Christus te brengen naar alle landen rond de Middellandse Zee. En van daaruit verder over heel de wereld.
Twee mensen met een heel eigen kleur hebben door samen te werken de wereld een heel nieuwe kleur kunnen geven. Een kleur waar mensen door worden aangesproken, geïnspireerd en uitgedaagd om het goede nieuws van de Messias, de Zoon van de levende God, concreet vorm te geven in hun dagelijks leven.
Ook onder ons zitten ze: de Petrussen en Paulussen, soms even eigenwijs als Petrus, soms net zo vastgeketend aan de traditie als Paulus, mensen, ieder met een eigen kleur, die als ze open willen staan naar elkaar, tot iets groots in staat zijn. Die een eigentijdse kleur zullen kunnen geven aan die eeuwenoude boodschap van liefde en vergeving, van barmhartigheid en nieuwe toekomst.
Laten we bidden dat wij, door samen de handen ineen te slaan, en op het palet van de Kerk van nu, erin slagen een eigentijdse kleur te geven aan onze kerk, opdat ze opnieuw voor mensen aanstekelijk werkt zoals in de dagen van Petrus en Paulus.
Henk Janssen ofm, inleiding
Arie Wester ofm,preekvoorbeeld