- Versie
- Downloaden 63
- Bestandsgrootte 310.97 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
20 maart 2016
Palm- of Passiezondag
Lezingen: Luc. 19,28-40; Jes. 50,4-7; Ps. 22; Fil. 2,6-11; Luc. 22,14(23,1-49)-23,56 (C-jaar)
Inleiding
Palmzondag is een dag met twee gezichten, feestelijk en wrang. Aan de ene kant gedenken we vandaag de feestelijke intocht van Jezus als koning in Jeruzalem, aan de andere kant het lijden en de begrafenis van Jezus die kort daarna eveneens in Jeruzalem plaatsvinden (vgl. Luc. 9,31). Al rond het jaar 400 werden er in Jeruzalem palmprocessies gehouden. Palmtakken symboliseren de vreugde en het leven, voorproef van Pasen. De palmtakjes worden aan het begin van de viering gewijd en uitgedeeld aan de aanwezigen en vervolgens in de processie rondgedragen. De uitroep Hosanna (‘Help toch!’) is een huldiging van de Heer over leven en dood.
Lucas 19,28-40
Intussen nadert de reis naar Jeruzalem die in Lucas 9,51 begon, het einde. Jezus bevindt zich nu met de leerlingen dichtbij Betfage en Betanië, bij de zogeheten Olijfberg. Op het einde van het evangelie van Lucas komt Betanië, dat ten oosten van Jeruzalem ligt, nogmaals voor: Toen bracht hij [Jezus] hen buiten de stad tot bij Betanië. Daar hief hij zijn handen en zegende hen. En terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen en werd hij in de hemel opgenomen (24,50v). Vanaf 19,44 spelen de gebeurtenissen zich af in Jeruzalem zelf.
Aan het evangelie van vandaag gaat de ontmoeting van Zacheüs met Jezus vooraf. Die ontmoeting eindigt met het bezoek van Jezus bij Zacheüs thuis: ‘Vandaag is er redding gekomen voor dit huis, want ook hij is een zoon van Abraham. De Mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en te redden wat verloren is’ (19,1-10).
Daarop vertelt Jezus de gelijkenis van de tien ponden. Alleen in Lucas betreft het een man van adel die ver weg gaat om het koningschap te ontvangen. Tegen zijn koningschap was verzet. De gelijkenis eindigt na terugkeer van de koning als volgt: ‘En breng me nu die vijanden hier die mij niet als koning wilden, en steek hen voor mijn ogen neer!’ (19,11-27).
Koning Jezus staat in scherp contrast met deze wereldse wraakzuchtige, hebzuchtige koning. R. Alan Culpepper noemt hem in zijn commentaar op Lucas ‘an antitype for Jesus as he enters Jerusalem as the king who comes in the name of the Lord’ (The New Interpreter’s Bible, Nashville 1995, vol. IX, blz. 361).
Een bijna letterlijk citaat uit Psalm 118,26 roepen de leerlingen Jezus toe. Bijna letterlijk, want Lucas heeft aan het citaat – ‘Gezegend die komt …’ – ‘de Koning’ toegevoegd (19,38; vgl. 18,38): Gezegend is de Koning, die komt in de Naam van de Heer! Ook Zacharia 9,9 klinkt mee in deze tekst:
Zie, uw koning komt naar u toe,
hij is rechtvaardig en zegevierend;
hij is nederig, hij rijdt op een ezel,
op een veulen, het jong van een ezelin.
Koning Jezus zit niet als een machtig vorst te paard, ook niet op een muildier zoals Salomo op het muildier van koning David zat om als koning ingehuldigd te worden (1 Kon. 1,32-40). Hij zit op een veulen ‘waarop nog nooit iemand heeft gezeten’. Dit laatste betekent dat dit veulen cultisch rein is en zodoende geschikt voor koninklijk gebruik (vgl. 1 Sam. 6,7).
De leerlingen bewijzen Jezus verder koninklijke eer door hun mantels op het veulen en op de weg te leggen. Ook loven zij God: Vrede in de hemel en eer aan de Allerhoogste (vgl. 2,14). Enkele Farizeeën reageren als volgt: ‘Meester, wijs uw leerlingen terecht.’ Het antwoord van Jezus spreekt boekdelen: ‘Ik zeg u, als zij zwijgen, zullen de stenen schreeuwen’ (19,39v). Dit herinnert aan de uitspraak van Johannes de Doper in 3,8 dat God in staat is van stenen kinderen voor Abraham te maken. De uitspraak van Jezus kan betekenen dat als het volk God niet zou prijzen en loven, hij een ander volk zou kunnen verkiezen, zelfs een volk dat uit stenen is gemaakt (vgl. ook 19,44).
Jesaja 50,4-7
Tot de lezingen van vandaag behoort het zogeheten derde lied van de dienaar van JHWH of derde knechtslied (Jes. 50,4-11). In dit lied is nu ook sprake van het lijden van de dienaar van JHWH, wat nog niet het geval was in de beide voorafgaande knechtsliederen (Jes. 42,1-4 en 49,1-6). Maar de dienaar klaagt niet, hij heeft alle vertrouwen in God, ook al wordt hem het leven door zijn tegenstanders nog zo moeilijk gemaakt (50,7).
Zijn opdracht is het om uitgeputte moedeloze mensen bij te staan. Dat kan hij door steeds open oor voor God te zijn. De dienaar geeft gehoor aan de stem van God, hij verzet zich niet, ook als dat lijden betekent.
Wie met deze dienaar van JHWH is bedoeld, heeft generaties lang geleerden bezig gehouden. Betreft het een collectieve aanduiding van het volk Israël of gaat het om een individu, wellicht een toekomstige heilbrengende persoon? In de Tenach worden bijvoorbeeld Mozes, Hizkia, David en Jeremia zo genoemd. Het zou ook Deutero-Jesaja zelf kunnen zijn.
In Jesaja werd aanvankelijk Jakob/Israël voorgesteld als de dienaar van JHWH. Zie bijvoorbeeld Jesaja 41,8v: ‘Maar u, Israël, mijn dienstknecht, Jakob, die ik uitverkoren heb … tot wie ik sprak: “Mijn dienstknecht bent u, degene die ik uitverkoren en niet verworpen heb…”’ De tegenstelling tussen het volk en de dienaar van JHWH werd echter groter, omdat het volk zich vaak doof hield voor het woord van JHWH (Jes. 6,10; 40,28-31; 48,8; 50,2).
Zo niet de dienaar: ‘… Met een woord wekt hij mij in de ochtend, in de ochtend wekt hij mijn oor om als een leerling toe te horen. De Heer God heeft mijn oor geopend, en ik heb mij niet verweerd, ik ben niet teruggedeinsd’ (50,4c-5).
Deze dienaar van JHWH wordt langzamerhand een naamloze figuur die voorleeft hoe wij God moeten dienen. In de christelijke traditie werd de dienaar van JHWH bij uitstek ingevuld als Jezus Christus.
Filippenzen 2,6-11
Ook in deze waarschijnlijk reeds bestaande Christushymne, credo van het leven van Christus, klinken op de achtergrond de woorden over de dienaar van JHWH mee. De verzen 6-8 van deze hymne beschrijven de vernedering van Christus, de verzen 9-11 zijn verheffing door God. De lofzang in de beide slotverzen is ontleend aan Jesaja 45,23b.
Zie: L.J. Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ en P. van Veldhuizen ‘Preekvoorbeeld Filippenzen 2,1-10’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-97
Lucas 22,14-23,56
Enkele opmerkingen over het lijdensverhaal dat vandaag wordt voorgelezen:
Lucas 22,14-38 draagt de kenmerken van het literaire genre van een afscheidsrede, een genre dat wijd verbreid was in de Grieks-Romeinse en Joodse literatuur. Het is een testamentair getuigenis vol bemoediging en vermaning voor de achterblijvers. Tegelijkertijd zijn er ook invloeden van het literaire genre van het symposion (dit vindt plaats na de maaltijd) te bespeuren, bijvoorbeeld bij de plaatsbedeling in Lucas 22,24-27 (J.Ch. Bastiaens, Interpretaties van Jesaja 53, Tilburg 1993, 201).
In het evangelie van Lucas is er geregeld sprake van maaltijden, maar nu eet Jezus voor de laatste keer het pesachmaal in het bijzijn van zijn leerlingen. Er ligt een tijd van onthouding in het verschiet: ‘Want ik zeg jullie dat ik het [pesachmaal] niet meer zal eten tot de vervulling ervan in het koninkrijk van God’ (22,16). De spanning is groot, het lijden zal niet lang meer op zich laten wachten en Jezus spreekt er open over met de leerlingen.
Naast het paaslam en de bittere kruiden behoort brood (Ex. 12,39) tot de drie bestanddelen van de pesachmaaltijd met een bijzondere symbolische betekenis. Het gaat hier om ongedesemd brood – in Lucas 22,1.7 wordt Pesach het feest van de ‘ongedesemde broden’ genoemd, een herinnering aan de overhaaste uittocht uit Egypte. Op het einde van de maaltijd werd een stukje van dit brood, het zogeheten afikoman, uitgedeeld. Dat stukje brood ‘was het onderpand van de zekere eschatologische verwachting van de komst van de messias’ (J.Ch. Bastiaens, 205). Verschillende bekers wijn werden tijdens de pesachmaaltijd gedronken.
Na de maaltijd spreekt Jezus over ‘het nieuwe verbond door mijn bloed’ (22,20; 1 Kor. 11,25; zie ook Jer. 31,31-34). Matteüs 26,28 en Marcus 14,24 spreken over ‘verbond’, daar ontbreekt het woordje ‘nieuw’ evenals de aansporing ‘Blijft dit doen om mij te gedenken’ (22,19).
Daarentegen ontbreekt bij Lucas de expliciete vermelding ‘tot vergeving van zonden’ zoals dat in Matteüs 26,28 het geval is, al is die vergeving wel impliciet besloten in ‘het bloed dat vergoten wordt voor jullie tot een nieuw verbond’. Wat dit laatste betreft, in Exodus 24 wordt het verbond tussen God en zijn volk gesloten: ‘Mozes nam het bloed, sprenkelde dat over het volk en sprak: “Dit is het bloed van het verbond dat de Heer, op grond van al deze woorden, met u sluit”’ (v. 8). Hier is geen sprake van vergeving van zonden of verzoening (dat gebeurt wel in Targoem Jonathan ben Uzziël).
In Jeremia 31,31-34 is zowel sprake van een nieuw verbond dat God zal sluiten met Israël na de terugkeer uit de ballingschap als van vergeving van zonden. Omdat het volk het oude verbond heeft verbroken, luidt ‘de godsspraak van de Heer: Dit is het nieuwe verbond dat ik in de toekomst met Israël sluit: ik schrijf mijn Wet in hun binnenste, ik grif die in hun hart. Ik zal hun God zijn, en zij zullen mijn volk zijn… Ik vergeef hun misstappen, ik denk niet meer aan hun zonden’ (vgl. Ezech. 36,24-28).
Na Jezus’ woorden van zelfgave is het des te bitterder dat één van zijn eigen leerlingen, die nota bene met hem aan tafel aanligt, hem kort daarna overlevert. De discussie onder de leerlingen wie onder hen de verrader is, mondt uit in onderlinge rivaliteit, waarbij het om de vraag gaat, wie van hen de grootste is. Het antwoord van Jezus: ‘Bij de heidenen spelen de koningen de baas, bij hen laten machthebbers zich weldoeners noemen. Bij jullie mag dat niet zo zijn… De grootste van jullie moet de minste worden, en de leider de dienaar.’
Jezus noemt zichzelf de dienaar onder hen. Hij biedt hun een plaats aan in zijn koninkrijk (22,26-30).
Een rode draad in de beide lezingen uit Lucas is het koningschap van Jezus (23,2v.37v), het koninkrijk van God (Luc. 22,16.18; 23,51) en dat van Jezus (22,29v; 23,42v) met als tegenpool het koninkrijk en de heerschappij van wereldse heersers.
Preekvoorbeeld
Dikwijls pas achteraf zie je een rode draad, een levenslijn van iemand, van jezelf uitgetekend. Pas achteraf, als alles gedaan is, de dagen voorbij, kun je soms zeggen: Ja! Eigenlijk zat het er van het begin af aan al in. Allerlei gebeurtenissen, voorvallen passen dan ineens in elkaar.
Ook van Jezus kun je zeggen: het zat er gewoon in, dit kon zo niet doorgaan. Een religieuze overheid die zich bedreigd voelt; het wantrouwen van de politieke machten. Hij moest er wel op stuk lopen! Jezus’ kritische houding, zijn levensstijl, zijn profetische uitspraken: dat kwam hard aan bij de gevestigde instituties.
Een lastig mens, een ‘luis in de pels’, Jezus. Lastig. Omdat hij voor zichzelf een keuze had gemaakt, een keuze die als een rode draad door zijn leven loopt: de radicale keuze voor de mens, want zijn God is een God die bevrijdt, een God van mensen; Zijn heerschappij is een op humaniteit, op menselijkheid bedachte heerschappij.
En deze keuze komen we telkens weer tegen, als we hier op zondag samenkomen: in de solidariteit met de stom-geslagen mens, met de arme en misdeelde, de zieke en geslagen, de zondige mens. Jezus zal de gevolgen van deze keuze gaandeweg hebben gezien. Hij is er echter niet voor opzij gegaan. En in de trouw aan zijn profetische zending wilde hij ten slotte de uiterste consequentie ervan niet uit de weg gaan.
Vandaag op Palmzondag staan wij in de liturgie op het moment van die uiterste consequentie, die in de komende week, stap voor stap z’n beslag zal krijgen. Palmzondag: op het eerste oog een ‘incident’. Als een gevierd leider wordt hij binnen de stadsmuren ontvangen, ingehaald. Terwijl nota bene op dat zelfde ogenblik de overheden op tegenmaatregelen broeden. Pilatus, die belast is met de opdracht om mogelijke verzetsacties de kop in te drukken. En Jezus’ intocht heeft in dit licht bijna iets van een provocatie van die overheden.
Een ‘ezelsveulen’ ‘waarop nog nooit iemand gezeten heeft’ wordt geleend. En als een verzetsheld geëerd – zo lijkt het – wordt hij binnengehaald. Nee, niet op een muildier, niet hoog te paard maar op een lastdier van de armen. En dan breekt het gejuich pas goed los. ‘Heel de menigte’ trekt hem tegemoet. En wat er gezegd, geroepen wordt, liegt er niet om: alsof de engelen van de kerstnacht nog eens stevig doorgalmen: ‘Gezegend de Koning die komt in de naam des Heren! Vrede in de hemel en eer aan de Allerhoogste!’ Ogenschijnlijk een incident, omdat enkele dagen later de wereldse macht het laatste woord lijkt te hebben.
Maar als we de rode draad van Jezus’ levenskeuze erbij pakken, dan is het niet ‘slechts een incident’. Deze koning kiest voor een ezelsveulen. Hij rijdt niet op een strijdwagen met een span paarden en een boog in de hand. Nee, Jezus kiest voor dit alledaagse, nog ongeschonden lastdier. De heerschappij van deze koning komt niet tot stand door bruut geweld, maar voltrekt zich langs de weg van ‘gerechtigheid’ en ‘deemoed’. En dit soort woorden passen allesbehalve bij de wereldse machthebbers. Het is de taal van de profeten. ‘Jubel luid, gij dochter Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, rechtvaardig en zegevierend; hij is deemoedig, hij rijdt op een ezel, een veulen, het jong van een ezelin’ (Zach. 9,9).
En Jezus maakt met zijn levenskeuze deze woorden tot de zijne. Van zo’n intocht heeft niemand iets te duchten. Integendeel, deze koning is laag gezeten, hij is bereikbaar, je kunt hem zo aanraken en zomaar ‘dag koning’ tegen hem zeggen. Zijn handen kennen geen wapens, en zijn leerlingen prijzen God met luide stem, zijn aanhang spreidt de mantels voor hem uit op de weg.
Zo getuigt Jezus van zijn koningschap. Een koningschap van een andere orde, van een nog lang niet begrepen orde. Want dat het niet begrepen werd, bleek toen hij stervende aan het kruis, werd uitgedaagd ‘als gij de koning der Joden zijt, red dan uzelf!’ Dat is een koningschap zoals de wereld dat maar al te graag wil zien: met macht, met aanzien, glanzend, een sterke man, een held. Een hele menigte stond langs de weg. En de vraag is vandaag aan ons, aan jou, aan mij: of ik mij ook wil mengen in die menigte langs de kant van de weg en hem ook wil toejuichen? Durf ik het aan hem toe te juichen in die vertoning die haaks staat op wat de wereld wil? En nog een stap verder: of ik bereid ben om niet alleen langs de kant van de weg te blijven staan juichen en toekijken, maar ook met hem mee die weg op te gaan.
Sommigen zullen het misschien naïef of wereldvreemd vinden, anderen zullen erom lachen. Maar als ik, als wij samen de consequenties van onze toejuichingen nu eens wél na proberen te komen. Mensen zoals u en ik, wij die die rode draad oppakken en die werkelijk net als hij solidair worden met de arme, de misdeelde, de verdrukte en uitgeputte mens die geweld ontvlucht en snakt naar een veilig thuis, een rechtvaardige wereld, een bestaanbare aarde. Wij, die daarom vandaag dat teken in de hand nemen, hem toezwaaien met groene (palm)takken om elkaar zijn droom van vrede aan te zeggen, zijn droom van deze wereld bestaanbaar en veilig voor iedere mens.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld Hans A.Th.M. Lucassen