- Versie
- Downloaden 55
- Bestandsgrootte 379.34 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
1 april 2012
Palm- of Passiezondag
Lezingen: Mar. 11,1-10 (Joh. 12,12-16); Jes. 50,4-7; Ps. 22; Fil. 2,6-11; Mar. 14,1(15,1-39)-15,47 (B-jaar)
Inleiding
De viering van Palmzondag heeft zeer oude christelijke wortels. Reeds in de eerste eeuwen van het christendom kwamen gelovigen op de zondag vóór Pasen, waarop de binnenkomst van Jezus in Jeruzalem herdacht wordt, bijeen op de Olijfberg om, voorzien van palmen, deze intocht liturgisch te gedenken. Van daaruit heeft zich de palmliturgie verspreid over de gehele kerk.
In de Middeleeuwen, toen de eenheid van de paascyclus uiteenviel en de heilsgebeurtenissen en de theologische reflectie erop tot losse vieringen werden, ontstond op de zondag vóór Palmzondag de zogenaamde Passiezondag. Palmzondag werd de Tweede Passiezondag. Na het Tweede Vaticaans Concilie zijn Palmzondag en Passiezondag samengevoegd.
In de lezingen worden beide elementen, de intocht van Jezus in Jeruzalem en het lijden van Jezus te Jeruzalem, zichtbaar: de evangelielezing bij de palmliturgie verhaalt het intochtverhaal, de lezingen van de eucharistische liturgie focussen op het lijden van Jezus.
Evangelielezing van de palmliturgie – Marcus 11,1-10
De Marcuslezing beschrijft Jezus’ komst in Jeruzalem, meer nog, zoals Mar. 11,11 aangeeft, zijn komst in de tempel. Voor deze intocht is de keuze van het rijdier betekenisvol.
Jezus komt niet als een machtige koning te paard Jeruzalem binnen, maar op een ezel. Zo lijkt hij op de wijze koning Salomo, die op een muildier naar zijn koningszalving rijdt (1 Kon. 33). Wanneer David de ark van het verbond onder gezang overbrengt naar Jeruzalem, wordt deze vervoerd op een nieuwe wagen (2 Sam. 6,3). Zo rijdt Jezus bij zijn intocht op een ezel waarop nog nooit iemand gezeten heeft (Mar. 11,2), terwijl ook nu gezang weerklinkt in het hosanna (11,9-10) dat smeekt om bevrijding.
Vanuit het tempelperspectief valt op dat een ezel, in tegenstelling tot een stier, schaap, ram of lam, geen offerdier is. Jezus komt dus niet met een offerdier de tempel binnen, hij komt zelf.
De lezingen van de eucharistische liturgie – Jesaja 50,4-7
De eerste lezing is gekozen uit de zogenaamde Knechtsliederen in het profetenboek Jesaja. De Knecht is een literaire figuur die optreedt om de terugkomst uit de ballingschap naar Jeruzalem mogelijk te maken. Enerzijds is hij degene die als eerste, en in eerste instantie als enige, gehoor geeft aan de roepstem van de Heer tot terugkeer en die de Heer volgt op de terugweg naar Jeruzalem, anderzijds is hij degene die het volk in ballingschap meetrekt om dezelfde beweging te maken. Juist deze Knecht, wanneer hij zijn leven, zijn ziel, heeft prijsgegeven aan de dood, is beloofd dat hij zaad zal zien (Jes. 53,10). Dit zaad wordt zichtbaar in de knechten die vanaf Jesaja 54,12 optreden in het Jesajaboek als de erfgenamen van de Knecht.
De perikoop Jesaja 50,4-7 beschrijft hoe de Knecht luistert naar het woord van God, wat van het volk tot dan toe nog niet gezegd kan worden (Jes. 42,19-20; 43,8; 48,8). Zoals de Knecht zich niet verzet tegen God, zo verzet hij zich evenmin tegen het lijden dat zijn roeping met zich meebrengt. Terwijl het volk gestraft wordt om zijn eigen overtredingen (Jes. 40,2; 43,27-28; 50,1), draagt de Knecht het lijden van anderen (met name 53,4-6). Dit lijden krijgt in de verzen 6-7 van de eerste lezing gestalte in de onrechtvaardige behandeling van de Knecht en in de verdraagzaamheid van de Knecht tegenover zijn tegenstrevers op basis van zijn Godsvertrouwen.
Filippenzenbrief 2,6-11
In Filippenzen 1,27-2,18 spoort Paulus de christengemeente te Filippi aan te leven in overeenstemming met het evangelie. Kernzin daarbij vormt vers 5: Laat die gezindheid onder u heersen die ook in Christus Jezus was. Deze gezindheid wordt vervolgens in poëtische woorden verwoord in de verzen 6-11 en gaat vermoedelijk terug op een Christushymne uit de oude Kerk.
Kernmoment in deze beschrijving is dat Jezus Christus geen status (vers 6: zijn bestaan in goddelijke majesteit en zijn gelijkheid met God) nastreefde, maar dat hij een Knecht (v. 7: slaaf) was, gehoorzaam tot de dood en wel een gewelddadige, door tegenstrevers veroorzaakte kruisdood (v. 8). Juist deze houding van nederigheid heeft gemaakt dat God hem hoogverheven heeft en hij deelt in Gods Naam (vv. 9-11).
Paulus denkt hier niet het lijden van Jezus los van diens verheerlijking, maar ziet lijden, dood en opstanding als één geheel. De samenhangende weg van lijden naar opstanding, van vernedering naar verheerlijking, vindt zijn voltooiing in de navolging van Christus Jezus. Deze krijgt vorm in de belijdenis dat Jezus Christus de Heer is (vers 11), maar ook in de daden die van de christenen in de gemeente verwacht mogen worden, zoals standvastigheid, eensgezindheid en liefde voor elkaar.
Marcus 14,1–15,47
Het passieverhaal volgens Marcus wordt omsloten door begrafenishandelingen. In Marcus 14,3-9 wordt ter opening van het lijdensverhaal Jezus vooruitlopend op zijn begrafenis gezalfd als een koning met dure nardusbalsem, in 15,45-47 volgt een spoedbegrafenis.
In het tussenliggende verhaal wordt Jezus’ koningschap zichtbaar vanuit zijn koninklijke begrafeniszalving. Jezus krijgt een purperen kleed te dragen en een kroon (Mar. 15,17). Bij zijn kruistroon staat het opschrift van zijn koningschap (Mar. 15,26). En ook de hogepriesters en schriftgeleerden spreken over hem als koning (Mar. 15,32), even spottend als de Romeinse soldaten die Jezus als koning aanspreken in vers 18.
Naast de lijn van Jezus’ statusloze koningschap maakt het lijdensverhaal duidelijk dat iedereen Jezus in de steek laat: Judas levert Jezus over aan de hogepriesters (Mar. 14,11 en 14,43-46).
De Twaalf blijken allemaal als Judas te zijn. Wanneer Jezus onder de maaltijd zegt dat hij door een van de Twaalf overgeleverd zal worden, vraagt iedereen: ‘ik ben het toch niet?’ (Mar. 14,18-19), alsof niemand zelf enig idee heeft of men wel of niet Jezus zal overleveren. De leerlingen van Jezus vluchten allen en laten hem alleen achter bij zijn arrestatie (Mar. 14,50).
Petrus heeft weliswaar een grote mond dat hij niet ten val zal komen (Mar. 14,29), maar als puntje bij paaltje komt, ontkent hij Jezus te kennen (14,66-72). Daarvoor was hij, samen met Jakobus en Johannes in slaap gevallen, terwijl Jezus aan het bidden was tot zijn hemelse Vader (14,37-38), zelfs driemaal achtereen (14,40-41). Het lijkt erop dat een andere Simon, namelijk Simon van Cyrene, het tegenbeeld van Petrus vormt, door Jezus wél te helpen het kruis te dragen, zij het dat Simon van Cyrene dat niet uit vrije wil lijkt te doen (Mar. 15,21). Ook de geheimzinnige jongeman weet Jezus uiteindelijk niet te volgen (Mar. 14,52).
De valse getuigen staan op tegen Jezus (Mar. 14,57v), de hogepriester (14,63) en tenslotte het hele Sanhedrin (14,64). Zelfs de dienaren van de leden van het Sanhedrin doen mee (Mar. 14,65). Wanneer Jezus aan het kruis hangt, zet de religieuze overheid hun gedrag voort door over Jezus te spotten (Mar. 15,31v). Pilatus, verbaasd over de bij hem gebrachte misdadiger Jezus, laat Jezus vallen en levert hem uit ter kruisiging (Mar. 15,15). Het opgetrommelde volk kiest tegen Jezus voor de oproermaker Barabbas (Mar. 15,9-14). De Romeinse soldaten spelen hun spel met Jezus, alvorens hem te kruisigen (Mar. 15,17-20). Toevallige passanten honen de gekruisigde Jezus (Mar. 15,29v). Tegen deze achtergrond is het niet verbazingwekkend dat de paasviering mislukt. De maaltijd, die als paasmaaltijd wordt gesitueerd in het evangelieverhaal (Mar. 14,12), uitdrukking van eenheid in de bevrijding van Godswege, verwordt tot een maaltijd waarin iedereen zijn eigen schuldigheid ten opzichte van Jezus’ dood ontdekt. Jezus voorziet in de maaltijd zijn eigen dood en spreekt uit dat hij niet meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok, beeld van overvloed van Gods bevrijding. Wanneer, zoals dat behoort, de paasnacht wakend doorgebracht moet worden, vallen de leerlingen in slaap, zelfs de drie meest intieme leerlingen van de Twaalf. Maar laat ook God Jezus in de steek? Het lijdensverhaal geeft daarover op verschillende momenten antwoord: Aan de maaltijd voorziet Jezus niet alleen zijn eigen dood, maar schouwt ook reeds zijn opwekking. De vrucht van de wijnstok zal hij nieuw drinken in het Koninkrijk van God (Mar. 14,25). Wanneer Jezus bidt in de Hof van Olijven, spreekt hij God aan als Vader, de voor hem kenmerkende aanspreekvorm. Het evangelieverhaal heeft deze vocatief zelfs in het Aramees bewaard: Abba (Mar. 14,36). Maar Gods antwoord verhaalt de evangelist daar niet.
Aan het kruis bidt Jezus opnieuw. Hij schreeuwt de beginzin van Psalm 22 uit. Opnieuw verhaalt de evangelist deze uitspraak van Jezus in de oorspronkelijke taal en vermeldt de woorden Eloï eloï lama sabaktani (Mar. 15,34), dat overigens eerder associeert aan het Hebreeuwse werkwoord offeren dan verlaten. Deze woorden zijn uitdrukking van de Godverlatenheid die Jezus ervaart, ondersteund door het omgekeerde theofanieverschijnsel van de duisternis (Mat. 15,33). Maar het psalmcitaat is niet alleen uitdrukking van verlatenheid. Naar joods gebruik wordt met de eerste zin veelal de gehele psalm geciteerd. En Psalm 22 eindigt met de bevrijding van de onderdrukte en zijn getuigenis daarvan aan de broeders. Tegen deze achtergrond is de theofaniemededeling over de scheuring van het tempelvoorhangsel betekenisvol (Mar. 15,38). Gods antwoord wordt letterlijk zichtbaar.
De honderdman, een buitenstaander, belijdt, na allen die Jezus hebben laten vallen: waarlijk, deze mens was een Zoon van God (Mar. 15,39). Gods antwoord wordt evenwel definitief zichtbaar in de opwekking op de eerste dag van de week in Marcus 16,1-8 (evangelie van de paasnacht) na het lijdensverhaal.
Preekvoorbeeld
Het feest van Palmzondag dat wij vandaag vieren is als een rijk veelkleurig schilderij met vooral grote contrasten en tegenstellingen. Want op deze zondag gedenken wij niet alleen de intocht van Jezus in Jeruzalem, maar staan wij ook stil bij de gebeurtenissen van zijn arrestatie en veroordeling, zijn lijden en sterven. De feestelijke intocht in de stad van David vindt plaats op een ezel, het dier van de messiaanse koning, maar ook het dier van de bescheidenheid en van de armen. Hij wordt begroet als de Redder, degene die zou komen in de Naam van de Heer. De mensen brengen hem hulde: ze laten hem rijden over hun mantels die ze voor hem uitspreiden op de weg, ze zwaaien hem toe met groene takken. Iedereen wil wel bij Jezus horen, ze verwachten veel van hem. Misschien dat ze hem zien als degene die hen van de Romeinse overheerser zal bevrijden? ‘Hij zal het koninkrijk van David herstellen en vrede en gerechtigheid brengen’. Alle hoop en verwachting van de mensen ballen zich samen rond deze stille bescheiden man op die ezel. Hij zal hun koning worden en zij zullen hem helpen, zo lijkt de stemming.
Diezelfde dag en de dagen erna vertoont Jezus zich volgens Marcus regelmatig in de tempel. Dat bevestigt voor de mensen het beeld dat hij Gods gezondene is. De hogepriesters en de schriftgeleerden zien zijn optreden echter heel anders: politiek en religieus is hij provocerend, hij brengt onrust en is daarom gevaarlijk. Donkere wolken pakken zich samen rond Jezus. Men maakt plannen om hem gevangen te nemen en zoekt mogelijkheden om hem ter dood te laten brengen. En als Jezus enkele dagen later met zijn vrienden het paasmaal viert, is de stemming totaal anders. Hij voelt de dreiging aan en merkt dat het gevaar zelfs in de eigen kring van zijn leerlingen schuilt. ‘Een van jullie zal mij verraden.’ Waar er zo kort geleden nog vreugde en saamhorigheid was, is er nu verdriet en eenzaamheid en gaat men hem in de steek laten. Zijn leerlingen vragen zich allen af of zij het niet zijn. Ze zijn blijkbaar niet zeker van zichzelf! Ook Petrus gaat hem verloochenen en zijn drie meest intieme leerlingen slapen, wanneer hij eenzaam bidt en worstelt in de hof van Olijven. Veroordeling ondanks zijn onschuld, bespotting en pijnlijke marteling volgen daarna snel. Het volk roept: ‘Kruisig hem maar.’ De eenzaamheid is compleet. Iedereen laat hem vallen.
Een koning die de ene dag als de nationale bevrijder wordt gezien en een paar dagen later uitgespuugd wordt. Of was het allemaal een vergissing? Was hij helemaal geen koning van recht en vrede? Wat hebben we aan iemand die zich zo naar de slachtbank laat leiden, die zich zijn baard laat uitrukken en zich in zijn gezicht laat spuwen? Is dat niet een softie, een loser, een mislukkeling die het misschien mooi kon vertellen, maar niets voor elkaar krijgt? Het is alsof het volk en ook zijn leerlingen opeens beseffen dat ze toch een andere Messias nodig hebben, een krachtige figuur met geld en met wapens en met macht. Jezus laten ze vallen als een baksteen. En zo gaat hij een eenzame weg naar een gruwelijke dood, gespijkerd en gehangen aan een paal.
Palmzondag is een schilderij met grote contrasten, sterk en zwak, eenzaam en samen, donker en licht. Wij zouden er misschien liever alleen een zonnig, vrolijk schilderij van maken, met een feestelijke processie en met groene palmtakken. Maar onze koning begint op deze dag een weg van duisternis en pijn en eenzaamheid. Hij verliest alle macht, hij heeft het bestaan van een slaaf op zich genomen, zegt de Filippenzenbrief. Zo is hij koning. Hij deelt onze menselijke onmacht, hij deelt ons lijden en onze eenzaamheid, hij regeert vanaf een kruis. Zijn koninkrijk bestaat niet uit macht en wapengeweld en aards succes. Hij gaat een weg van dienstbaarheid en offer: Hij geeft alles, hij geeft zichzelf, niet voor zijn eigen succesverhaal, maar om in geweldloze liefde het kwaad te overwinnen. De mensen die hem bij de binnenkomst in Jeruzalem toejuichten, hadden wel gelijk. Ze begrepen niet dat hij een machteloze en arme koning moest zijn, maar misschien zonder het bewust te weten, beseften ze toch dat God aan zijn kant stond en dat hij uiteindelijk sterker zou zijn dan alle zonde en kwaad. En daarom is het zinvol dat ook wij hem vandaag, bij het begin van de week van het lijden, met de bewoners van Jeruzalem toegejuicht hebben: Hosanna, zoon van David, koning van Israël, want u hebt door uw kruis de mensheid verlost en de vrede gebracht in onze wereld.
Archibald van Wieringen, inleiding
Johan te Velde, preekvoorbeeld