- Versie
- Downloaden 51
- Bestandsgrootte 211.80 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 11 februari 2021
9 april 2017
Palm- of Passiezondag
Lezingen: Mat. 21,1-11; Jes. 50,4-7; Ps. 22; Fil. 2,6-11; Mat. 26,14(27,11-54)-27,66 (A-jaar)
Inleiding
Deze zondag begint met het verhaal van de intocht en vervolgt met het passieverhaal volgens Matteüs.
Elke dienst is eigenlijk een beweging van duisternis naar licht. Voor Palmpasen is dat eigenlijk niet anders als men begint in de diepte van de godverlatenheid van Psalm 22 en ten slotte uitkomt op de magistrale belijdenis van Filippenzen 2,6-11: ‘Jezus Christus is Heer tot eer van God de Vader.’ Niettemin staan we die dag ook op de drempel van de Goede Week, waarin bloed, zweet en tranen worden vergoten. ‘Alles wat over ons geschreven is gaat gij volbrengen deze laatste dagen…’ (Liedboek 556). Het is geen triomfantelijk belijden dat de kerk laat horen, het is een verhaal van Luctor et emergo, ‘Ik worstel en ik ontkom’, Ik sta op – in alle teksten van deze zondag Palmpasen en de week van Pasen.
Psalm 22
Het begint met Psalm 22, de lijdenspsalm bij uitstek: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ De betekenis van de psalm ligt niet in het feit dat het de bron is van een der zeven kruiswoorden. De psalm is zelf model van lijden en opstanding, een tekst die vertrouwen uitstraalt dat het leven overwint. Ongetwijfeld liet Jezus zich inspireren door zijn verre voorganger. Traditioneel is het immers een psalm van David. Hoe dan ook, het vertolkt de ervaring, de hoop: U ben de Heilige, die op Israëls lofzangen troont, u geeft mij antwoord. Dat is het kader waarbinnen wij getuige zijn van zijn lijdensgeschiedenis. Christus aan het kruis vertolkt hier niet de ultieme afwezigheid van de verborgen God, maar juist het ultieme vertrouwen dat hij er is, om te beginnen in de lofzangen van Israël. Deze psalm stelt hem present als een God van daden, die de bidder opheft uit het stof, uit de dood…
Doe bij gebruik niet aan versje-pik bij deze psalm maar laat hem in zijn samenhangende structuur klinken. De psalm zelf is immers een kleine liturgie, die de eeuwige beweging van kyrie eleison naar het gloria maakt. Op Palmpasen klinkt in de psalm het gloria al vast aarzelend: ‘Ik zal uw naam bekend maken, u loven in de kring van mijn volk’ (v. 23). De psalm is derhalve ook prelude op de belijdenis: Daarom heeft God hem hoog verheven..., opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: Jezus Messias is Heer.
Filippenzen 2
Het ultieme mysterie van de opstanding, van de verheven naam, hult zich doorgaans niet in preken of theologie, maar in de lofzang. Loven en belijden vallen daarin samen. Zo ook in dat magistrale stuk poëzie Filippenzen 2,6-11, waarmee de apostel Paulus zijn aansporingen tot een leven in overeenstemming met het evangelie van Christus onderbouwt. Zingen gaat altijd makkelijker en dieper dan zeggen, ook hier. We hebben te maken met een der oudste stukken liturgie van de kerk, handle with care! Ze volgt het model van de klassieke participiale hymne (opeenvolging van participia). Zij stapelt als het ware lofprijzing op lofprijzing. Eerst gaat het omlaag: Hij die de gestalte van God had…, hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd tot in de dood. En dan de ultieme wending omhoog, daarom heeft God hem hoog verheven. Het is een lied van paradoxen en extremen, een lied met kosmische dimensies. Verbazend als men zich realiseert dat de messiasbelijdende gemeente van Israël deze liederen durfde zingen van Jezus, de Heer, minder dan dertig jaar na de kruisiging? Wat is er gebeurd?
Zie: L.J. Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-97
Jesaja 50
Voordat we het antwoord zoeken in het evangelie, horen we nog een tekst uit het boek Jesaja 50,4-7(9). In de traditie ook wel bekend als het derde lied van de Knecht van de heer. Het is overigens een moderne traditie om deze teksten of liederen uit het boek van de ballingschapsprofeet, wiens teksten zijn overgeleverd in Jesaja 40-66 als een eigen serie ‘messiaanse’ teksten op te vatten. De bekendste van de serie is Jesaja 53. Omvang en aantal zijn echter omstreden. De moeilijkste vraag om te beantwoorden is natuurlijk de vraag die de hoge ambtenaar van de kandake, de koningin van Ethiopië stelt aan Filippus: Kunt u me zeggen over wie de profeet het heeft? Over zichzelf of een ander? (Hand. 8,34). Natuurlijk kunnen we vlug zeggen: een ander, onder verwijzing naar het antwoord van Filippus, die met deze tekst als uitgangspunt met hem sprak over het evangelie van Jezus.
Zelf heb ik een poging gedaan om de teksten te lezen als teksten over de profeet zelf, wiens persoon ons tegemoet treedt uit deze (auto)biografische teksten als een voorloper van Jezus. Op die manier gelezen wordt de tekst net zoals Psalm 22 een matrix voor het leven van Jezus, de knecht van de heer en de lijdende rechtvaardige. De teksten zijn niet messiaans in de zin dat ze iets voorspellen over het leven van Jezus, maar omdat Jezus zijn leven als profeet en mensenzoon gestalte gaf naar het model van deze liederen. Ze vormden zijn inspiratiebron en hielpen hem de weg van de lijdende knecht van de heer te volgen.
Deze liederen en gebeden uit de psalmen, de profetie en het epistel groeperen zich in de liturgie rondom het verhaal van de intocht in Jeruzalem. Alle evangelisten vertellen dit verhaal op hun eigen manier, leggen hun eigen accenten.
Een paar dingen trekken de aandacht bij Matteüs. De intocht is vervulling van de profetie van Zacharia 9,9, de intocht van de messiaanse koning in Sion. Dat is bijzonder, want het antwoord op de vraag die alleen Matteüs stelt – ‘Wie is de man?’ – luidt: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’ In eerste instantie benadrukt hij dat Jezus niet uit het centrum van het Jodendom komt, niet uit Jeruzalem, maar uit de periferie, uit het verachte Palestijnse Nazaret. De profeet is de profeet der verachten, van de mensen die niet meetellen, maar nu hun messiaanse droom nieuw leven inblazen met de woorden: ‘Hosanna, red ons!’
Hosanna, is dus iets anders dan ‘Hiep, hiep, hoera!’ Het is de eeuwenoude roep om bevrijding uit Psalm 118,24-26, een van de al eeuwen gezongen Hallel-liederen bij het Paasmaal, dat de uittocht uit Egypte viert, nu gezongen bij de intocht. Het is een en al messiaanse muziek en vreugde bij de intocht. Palmpasen is een vrolijk gebeuren met versierde Palmpasenstokken, dat even de vasten breekt, maar ook zijn schaduw vooruit werpt met het haantje van verraad en godverlatenheid.
Een mooie vraag om centraal te stellen: Wie is deze man? Wie hebben tot op dat moment de Messias herkend: Petrus en een enkele boze geest? Nu lijkt er niemand meer te twijfelen. Zo gaat dat: ‘Heden hosanna, morgen kruisig hem!’ Voorlopig luidt het antwoord bij Matteüs: ‘Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea,’ het antwoord dat joden, christenen en moslims zou kunnen verenigen. Maar wie verder leest ontdekt de messiaanse dimensie van zijn evangelie. Bij Matteüs is de messiasbelijdende gemeente al een stap verder gegaan in het belijden, evenals in het epistel: ‘Jezus Christus is Heer tot eer van God de Vader.’
Literatuur
Meindert Dijkstra, ‘Een voorloper van Jezus’, in: B. Becking en A.Merz (Red.), Verhaal als Identiteits-Code. Opstellen aangeboden aan Geert van Oyen bij zijn afscheid van de Universiteit Utrecht (Utrechtse Theologische Reeks 60), Utrecht 2008, 87-105
Preekvoorbeeld
Wie is die man? Uit Nazaret? ‘Kan daar iets goeds vandaan komen?’ (Joh. 1,46)
Van Jezus kun je zeggen: het zat er van meet af aan in, dit kon zo niet doorgaan. Een religieuze overheid die zich bedreigd voelt; het wantrouwen van de politieke machten. Hij moest er wel op stuk lopen! Jezus’ kritische houding, zijn levensstijl, zijn profetische uitspraken: dat alles kwam hard aan bij de gevestigde instituties.
Wie is die man? Uit Nazaret? Het voorlopige antwoord is bij Matteus: ‘Een profeet, ja, uit Nazareth in Galilea!’ En deze man uit Nazaret had voor zichzelf een keuze gemaakt, een keuze die als een rode draad door zijn hele leven loopt: de radicale keuze voor de mens, want zijn God is een God die bevrijdt, een God van mensen. ‘Zijn heerschappij is een op humaniteit, op menselijkheid bedachte heerschappij’, schrijft Schillebeeckx in zijn boek ‘Jezus, het verhaal van een Levende’.
En met deze keuze worden we telkens weer geconfronteerd, als we hier samenkomen om zijn evangelie te laten klinken: over de solidariteit met de stomgeslagen mens, met de arme en misdeelde, met de zieke en geslagene en de zondige mens. Jezus zal de gevolgen van deze keuze gaandeweg hebben gezien en gevoeld. Hij is er echter niet voor opzij gegaan. En in de trouw aan zijn profetische zending wilde hij tenslotte zelfs de uiterste consequentie ervan niet uit de weg gaan.
Vandaag, op Palmzondag, staan wij in de liturgie op het moment van die uiterste consequentie, die in de komende week stap voor stap zijn beslag zal krijgen. Palmzondag: op het eerste oog een ‘incident’. Als een gevierd leider wordt hij binnen de stadsmuren ingehaald. Terwijl op dat zelfde ogenblik de overheden op tegenmaatregelen broeden. Pilatus, die belast is met de opdracht om mogelijke verzetsacties de kop in te drukken. En Jezus’ intocht heeft in dit licht bijna iets van een provocatie van die overheden.
‘Kijk, je koning is in aantocht, hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier’. Wat een man, wat een ‘koning’! Nee, niet op een muildier, niet hoog te paard maar op een lastdier van de armen. En dan breekt het gejuich pas goed los. ‘De talloze mensen trekken voor hem uit en achter hem aan.’ En wat er geroepen wordt, liegt er niet om: alsof de engelen van de kerstnacht nog eens stevig doorgalmen: ‘Gezegend hij die komt in de naam des Heren! Hosanna voor de Zoon van David!’ Ogenschijnlijk een incident, maar hier klinkt de weergalm van de roep om bevrijding, als enkele dagen later de wereldse macht het laatste woord lijkt te hebben.
Maar als we de rode draad van Jezus’ levenskeuze erbij pakken, dan is het niet ‘slechts een incident’. Deze koning kiest voor een ezelsveulen. Hij rijdt niet op een strijdwagen met een span paarden en een boog in de hand. Nee, Jezus kiest voor dit alledaagse, nog ongeschonden lastdier. De heerschappij van deze koning komt niet tot stand door bruut geweld, maar voltrekt zich langs de weg van ‘gerechtigheid’ en zachtmoedigheid. En dit soort woorden passen – helaas – allesbehalve bij de wereldse machthebbers. Het is de taal van de profeten, van de intocht van de messiaanse koning in Sion. ‘Juich, Sion, Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde! Je koning is in aantocht, bekleed met gerechtigheid en zege. Nederig komt hij aanrijden op een ezel, op een hengstveulen, het jong van een ezelin’ (Zach. 9,9). Voor al die mensen die niet geteld worden, wordt hier de messiaanse droom nieuw leven ingeblazen: ‘Hosanna’ – dat betekent: ‘Red ons!’
En Jezus maakt met zijn levenskeuze deze woorden tot de zijne. Van zo’n intocht heeft niemand iets te duchten. Integendeel, deze koning is laag gezeten, hij is bereikbaar, je kunt hem zo aanraken en zomaar ‘dag koning’ tegen hem zeggen. Zijn handen kennen geen wapens, en de mensen prijzen God met luide stem, zijn aanhang spreidt de mantels voor hem uit op de weg.
Zo getuigt Jezus van zíjn koningschap. Een koningschap van een andere orde, van een nog lang niet begrepen orde. Want dat het niet begrepen werd, bleek toen hij stervende aan het kruis, werd uitgedaagd: ‘anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël, laat hij dan nu van het kruis af komen…!’ Dat is een koningschap zoals de wereld die maar al te graag wil zien: met macht, met aanzien, glanzend, een sterke man, een held.
Talloze mensen stonden langs de weg. En de vraag is vandaag aan ons: of ik mij ook wil mengen in die menigte langs de kant van de weg en hem ook wil toejuichen? Durf ik het aan hem ook toe te juichen in die vertoning die haaks staat op wat de wereld wil? En nog een stap verder: ben ik bereid om niet alleen langs de kant van de weg te blijven staan juichen en toekijken maar ook met hem mee die weg op te gaan?
Sommigen zullen het misschien naïef of wereldvreemd vinden, anderen zullen erom lachen. Maar als ik, als wij samen de consequenties van onze toejuichingen nu eens wél na proberen te komen? Mensen zoals u en ik, wij, die zijn boodschap oppakken en die werkelijk net als hij solidair worden met de arme, de misdeelde, de verdrukte mens die geweld ontvlucht en die snakt naar een veilig thuis, een rechtvaardige wereld, een bestaanbare aarde. Wij die daarom vandaag dat teken in de hand nemen, hem toezwaaien met groene (palm)takken om elkaar zijn droom van vrede aan te zeggen, zijn droom van deze wereld bestaanbaar en veilig voor iedere mens.
Daarom nemen we vandaag, traditiegetrouw, een gezegend ‘palmtakje’ mee naar huis, een buxustak. Vroeger noemde men dit takje een ‘nimmer-dor’, omdat hij in de winter altijd groen blijft. Enthousiast zwaaien we ermee naar de koning op een ezel, op het jong van een ezelin en we zingen: ‘Hosanna, gezegend hij die komt in de Naam des Heren…’ Ieder jaar opnieuw nemen we er een takje van mee naar huis. We geven het een plekje, meestal achter het kruis aan de wand. Een groen takje dat uit het goede hout gesneden wil zijn. Een appel aan mij, aan ieder die het ziet. Om net als dit takje uit het goede hout gesneden te zijn: een teken van onverslijtbare trouw, van liefde waar alle geweld zich op stuk loopt. Na een paar maanden is dit takje verdroogd, vergeeld, maar het blijft hangen – een jaar lang – als een onmachtig teken van onverzettelijke solidariteit en trouw, zoals van die man uit Nazaret!
inleiding dr. Meindert Dijkstra
preekvoorbeeld Hans Lucassen