- Versie
- Downloaden 14
- Bestandsgrootte 460.92 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 december 2020
17 april 2011
Palm- of Passiezondag
Lezingen: Mat. 21,1-11; Jes. 50,4-7; Ps. 22; Fil. 2,6-11; Mat. 26,14(27,11-54)-27,66 (A-jaar)
Inleiding
Evangelielezing in de palmliturgie: Matteüs 21,1-11
In de palmliturgie die aan de eucharistieviering voorafgaat, wordt het verhaal van Jezus’ intocht in Jeruzalem gelezen, dit jaar in de versie van Matteüs. Jezus trekt de stad Jeruzalem binnen en het volk brengt hem een koninklijke hulde: ‘Hosanna, zoon van David!’ Het woord ‘hosanna’ betekent letterlijk ‘red ons’. Het was oorspronkelijk een roep tot de koning (zie 2 Sam. 14,4) of tot God (Ps. 12,2; 118,25) en evolueerde tot een liturgische formule. Het volk erkent Jezus als de Messias die ‘komt in de Naam van de Heer’.
Matteüs heeft dit verhaal uit het Marcusevangelie overgenomen, maar er ook een paar wijzigingen in aangebracht. Bij Marcus is het rijdier van Jezus ‘een veulen’. Bij Matteüs wordt dat ‘een ezelin met een veulen’, in overeenstemming met het citaat uit de profeet Zacharia dat hij in zijn verhaal opneemt: ‘Zie, uw koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezel, op een veulen, het jong van een lastdier’. Jezus is de messiaanse vredevorst, die de wapens stukbreekt en vrede afkondigt onder de volkeren (zie Zach. 9,9).
Ook is het betekenisvol dat Matteüs, anders dan Marcus, het verhaal van de provocerende tempelreiniging onmiddellijk op dat van de intocht laat volgen (vv. 12-17). In de tempel herhalen de kinderen de acclamatie van het volk, terwijl de hogepriesters en schriftgeleerden verontwaardigd zijn. Dit gebeuren is de onmiddellijke aanleiding voor het conflict, dat zal leiden tot Jezus’ terechtstelling. Na de toejuiching door de massa volgt de verwerping door de leiders.
Eerste lezing: Jesaja 50,4-7
Dit is een gedeelte uit het derde van de vier ‘liederen van de dienaar van jhwh’ die we in Jesaja 40–55 aantreffen. Het is een gebed van iemand die in de vervolging zijn vertrouwen in God uitspreekt. Ondanks de tegenstand en het lijden dat hij ondervindt, geeft hij de moed niet op maar blijft trouw aan zijn opdracht. Er is veel te doen geweest over de vraag wie bedoeld wordt met ‘de dienaar van JHWH’. In deze tekst is hij in ieder geval een profetische figuur, waarschijnlijk de profeet zelf die in Jesaja 40–55 aan het woord is. Maar de christelijke traditie heeft er Jezus in herkend, die net als de dienaar trouw bleef door alles heen.
Antwoordpsalm: Psalm 22
Psalm 22 is een klaaglied dat uit drie delen bestaat. Het eerste deel (verzen 2-12) beschrijft het morele lijden van de psalmist: hij voelt zich door God zelf verlaten en wordt bespot door zijn omgeving. Het tweede deel (verzen 13-22) gaat over het fysieke lijden: de vijanden staan als dreigende wilde dieren om hem heen en hij voelt de pijn in alle vezels van zijn lichaam. Het derde deel (verzen 23-32) is een uitbundig danklied: midden in zijn lijden verwerft de psalmist de zekerheid dat God hem niet in de steek laat. De psalm vertolkt een mystieke ervaring: midden in het lijden ervaart de psalmist dat God hem toch niet verlaat.
Psalm 22 is vooral bekend omdat de evangelisten Marcus en Matteüs de beginwoorden ervan de stervende Jezus in de mond hebben gelegd (zie Mar. 15,34 en Mat. 27,46) en omdat een aantal beschrijvingen uit de psalm in het lijdensverhaal van Jezus terugkeren of zelfs de formulering ervan rechtstreeks hebben beïnvloed (vergelijk de verzen 8, 9, 16 en 19 met Mat. 27,35.39.43; Mar. 15,24.29; Luc. 23,34 en Joh. 19,24.28). Ook daarom is Psalm 22 uitermate geschikt op deze eerste dag van de Goede Week.
Tweede lezing: Filippenzen 2,6-11
Paulus gebruikt deze Christushymne in het kader van een hartelijke, maar dringende aansporing. Hij roept de christenen van Filippi op saamhorig en eensgezind te zijn, in ootmoed de ander hoger te achten dan zichzelf en liever de belangen van de naaste te behartigen dan het eigenbelang (Fil. 2,1-4). Daarbij wijst hij op het levenspatroon van Jezus Christus: ‘Laat die gezindheid onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde’ (2,5). De poëtische tekst die dan volgt, was waarschijnlijk een reeds bestaande liturgische hymne, die door Paulus werd overgenomen en misschien lichtjes aangepast.
Het geheel is een gedicht in zes drieregelige strofen, waarbij de eerste drie de vernedering en de laatste drie de verhoging van Christus bezingen. De vernedering of ‘ontlediging’ gebeurt in twee stappen. Hij die aan God gelijk is, heeft het sterfelijk mensenbestaan op zich genomen. Hij is een ‘slaaf’ geworden, een ‘dienaar van de mensen’; denk aan de dienaar uit de eerste lezing. Bovendien is Jezus als mens nog vernederd tot de kruisdood. Ook de ‘verhoging’ wordt tweevoudig uitgedrukt: Jezus wordt verheven aan Gods rechterhand en hij ontvangt ‘de hoogste Naam’, dat is in bijbelse taal de hoogst denkbare positie en waardigheid. Die Naam wordt pas in de laatste zin genoemd: Kurios Jèsous Christos in het Grieks. De drie delen van de Naam hebben hier hun volle gewicht. Kurios of ‘Heer’ is de Naam waarmee de Eeuwige wordt aangeduid in het Griekse Oude Testament: JHWH wordt er vertaald met kurios. ‘Jezus’ betekent ‘JHWH redt’ en ‘Christus’ betekent ‘gezalfde’, ‘messias’. In deze hymne geeft Paulus een samengebalde voorstelling van heel zijn christologie.
Evangelielezing: Matteüs 26,14–27,66
Ieder jaar wordt op Palmzondag het lijdensverhaal voorgelezen, dit jaar in de versie van Matteüs. Bij het schrijven van het lijdensverhaal van Jezus heeft Matteüs zijn voorganger Marcus zeer trouw gevolgd. Hij heeft er ook enkele elementen aan toegevoegd, waardoor hij een paar eigen accenten legt. Zo besteedt hij veel aandacht aan het verraad van Judas en aan diens levenseinde (27,3-10). Hij vermeldt de interventie van de vrouw van Pilatus ten gunste van Jezus (27,19) en hij verhaalt de scène waarin Pilatus zijn handen in onschuld wast, en het volk uitroept: ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’ (27,24v).
Vooral die laatste toevoeging heeft vérstrekkende gevolgen gehad: deze woorden zijn vaak misbruikt om antisemitisme en joden vervolgingen te rechtvaardigen. Het is een feit dat Matteüs de schuld voor de terechtstelling van Jezus bij (een deel van) het Joodse volk legt, en dat hij Pilatus en de Romeinen tracht vrij te pleiten. Maar we moeten goed beseffen in welke context Matteüs dat deed. Matteüs is zelf een Jood. Hij is zwaar ontgoocheld over het feit dat zijn volk Jezus niet heeft aanvaard. Hij onderstreept dat zelfs één van de twaalf meegewerkt heeft aan de verwerping van Jezus. Daarom voegt hij een passus over Judas toe, waarin deze bekent: ‘Ik heb misdaan door onschuldig bloed te verraden’ (27,4).
Matteüs vraagt zich af hoe dat mogelijk was en zoekt naar een antwoord in de Schrift. Het ‘moest’ gebeuren volgens de Schriften, ‘opdat in vervulling zou gaan wat door de profeten voorzegd was’ (27,9). Maar dat neemt niet weg, schrijft Matteüs, dat wij, Joden, schuldig zijn; dat wij, zijn leerlingen, Jezus verraden hebben. Het is vreselijk dat christenen op grond van deze teksten de schuld bij ‘de anderen’ gelegd hebben en dat zij zich bovendien het recht toegeëigend hebben die ‘anderen’ daarvoor te straffen.
Straf voor schuld: daarbij komen we bij een tweede aspect van het probleem. Matteüs schrijft zijn evangelie na de grote catastrofe van het jaar 70, toen Jeruzalem door de Romeinen werd verwoest. Het lijdt geen twijfel dat Matteüs de verwoesting van Jeruzalem interpreteert als een straf van God: ‘... op u zal neerkomen al het onschuldig bloed dat op aarde vergoten is ...’ (23,35). Hij doet hier niets anders dan zich aansluiten bij de algemene opvatting van de joden, die de ondergang van de stad interpreteerden als een straf voor het niet onderhouden van de Thora. Maar is het lijden een straf voor de zonde? In de Bijbel zelf klinkt luid protest tegen die opvatting. Op de vraag naar het waarom van het lijden hebben wij geen antwoord. Ook Jezus geeft geen antwoord op die vraag. Hij toont ons wel een zinvolle weg, in de manier waarop hij zijn lijden en sterven heeft doorleefd.
De liturgie van de komende dagen laat ons de laatste week van Jezus meebeleven in een groots opgezet dramatisch spel. Wij dalen met hem af, via de voetwassing en het gebroken brood op Witte Donderdag, tot in de nacht van het graf op Goede Vrijdag, om met hem op te staan in de kracht van Gods trouw aan hem op Pasen. Kernachtig wordt dat alles al vertolkt in de schriftlezingen van deze dag. Wij vieren vandaag de vernedering én de verheffing van de Mensenzoon. Hij is trouw gebleven aan zijn levensweg van liefde tot het uiterste en heeft daarbij de dood niet geschuwd. Hij is niet halverwege omgekeerd, maar heel de weg gegaan. Met Pasen zal blijken dat dit geen doodlopende weg is.
Preekvoorbeeld
Reeds vóór Jezus zijn machthebbers en koningen op een triomfantelijke wijze Jeruzalem binnengetrokken, en velen deden het in de loop der geschiedenis ook na hem. Daarom kan men vermoeden, dat vele naïeve deelnemers aan de kleine ‘triomftocht’ van Jezus naar Jeruzalem zullen gedacht hebben, dat hij eindelijk in macht en heerlijkheid zijn messiaanse heerschappij op zich zou nemen, en wel op een wijze die ons van de machtige heren van deze wereld maar al te goed bekend is.
Jezus’ intocht in Jeruzalem is echter helemaal anders dan de triomftochten van de heren dezer wereld. Weliswaar komt hij ook als koning, dat is: rijdend, en niet op de wijze van het eenvoudige volk: te voet. Zijn weg is afgezet door mensen die hem bejubelen en de hoogste Joodse eretitel toeroepen: ‘Zoon van David, die komt in de naam des Heren’. Deze koning verschijnt evenwel niet in macht en heerlijkheid; hij komt veeleer gezeten op een lastdier, op een ezel, het gewone rijdier der arme lui, en bovendien op een ezel die hem niet eens toebehoort. Aldus bewijst Jezus dat hij als koning aan de zijde der armen staat, dat hij met de armen solidair is. De ezel, het lastdier der armen, draagt de Messias naar Jeruzalem. Hij die niet een sympathisant van de machtigen en de heersers is, maar een vriend van de armen.
Het is de ware ‘palmzondagezel’ die deze fundamentele optie van Jezus openbaar maakt. Juist op palmzondag, de ouverture van de Goede Week, staan daardoor het levensmysterie van Jezus en de fundamentele karaktertrek van het christelijk geloof in het middelpunt van onze opmerkzaamheid.
Het heil der mensen wordt van God uit, in Jezus Christus in nederigheid gerealiseerd. Wat Matteüs met het verhaal van Jezus’ intocht in Jeruzalem schildert, drukt ook Paulus op een consequente wijze uit in de tweede lezing van vandaag, ontleend aan de brief aan de Filippenzen: Christus ‘die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God: hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft hij zich vernederd, hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis’ (Fil. 2,6-8).
Precies in de zelfgave en de optie voor armen en kleinen, ligt het levensgeheim van de Messias. Hij is niet in macht en triomf, maar in armoede en onmacht Jeruzalem binnengetreden. Jezus heeft daardoor zijn exclusief vredevolle bedoelingen laten kennen. En dit had iets te betekenen in de toenmalige situatie van Jeruzalem, toen de Romeinse bezettingstroepen in de stad gelegerd waren, en vele Joden de hoop op een Messias koesterden, die zich eindelijk met politiek geweld tegen de Romeinse bezetter zou keren en het volk van Israël zou bevrijden. Ongeacht deze politiek kritieke situatie en tot ontgoocheling van de hoog gespannen verwachtingen van het volk, blijft Jezus zijn levensovertuiging trouw: de Messias, door God zelf als redder van zijn volk gezonden, staat in geen andere dienst dan in de dienst van de compromisloze vrede. Daarom trekt Jezus als vredeskoning Jeruzalem binnen, zoals het de profeet Zacharia had voorspeld. Omgeven door mensen, die zowel aan Joodse als Romeinse zijde op geweld vertrouwen, waagt Jezus een compromisloze tocht van de vrede.
Paul Kevers, inleiding
Ernest Henau, preekvoorbeeld