- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 108.17 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 20 februari 2024
- Laatst geüpdatet 20 februari 2024
Palm- of Passiezondag, jaar B, 24-3-2024
24 maart 2024
Palm- of Passiezondag
Lezingen: Mar. 11,1-10 (Joh. 12,12-16); Jes. 50,4-7; Ps. 22; Fil. 2,6-11; Mar. 14,1(15,1-39)-15,47 (B-jaar)
Inleiding
Aan het begin van de viering van Palmzondag herdenken we met de wijding van palmtakjes – symbool van vreugde en leven – de feestelijke intocht van Jezus als koning in Jeruzalem. De gewijde palmtakjes worden vervolgens uitgedeeld aan de aanwezigen en in processie rondgedragen. Het is een oeroude traditie, want al rond het jaar 400 werden er in Jeruzalem palmprocessies gehouden. Vandaar dat deze zondag Palmzondag wordt genoemd. Daarnaast heet deze zondag die het begin is van de Goede Week, ook Passiezondag onder verwijzing naar het lijden, de kruisiging en begrafenis van Jezus kort na die feestelijke intocht in Jeruzalem.
Marcus 11,1-11
In het deel van Marcus 8,22–10,52 dat omlijst is door de genezing van een blinde (8,22-26 en 10,46-52), kondigt Jezus tot driemaal toe zijn lijden aan. De eerste keer is dat na zijn vraag aan de leerlingen wie de mensen zeggen dat Hij is en de belijdenis van Petrus dat Hij de Messias is (8,31vv). De tweede en de derde keer is Jezus opnieuw alleen met de leerlingen (9,31; 10,32v). Steeds reageren de leerlingen inadequaat op zijn woorden over het aanstaande lijden, ze begrijpen ze niet of willen voorkomen dat ze bewaarheid worden. De leerlingen zijn als blinden van wie de ogen geopend moeten worden…
In Marcus 11,1 zijn Jezus en de leerlingen vlak bij Jeruzalem, bij Betfage (komt alleen hier voor) en Betanië. In 11,11 gaat Jezus naar de tempel in Jeruzalem, het einddoel van zijn tocht; later die dag keert hij met de twaalf terug naar Betanië, zodat Marcus 11,1-11 een eenheid vormt.
Betanië komt verder nog maar één keer voor in het evangelie van Marcus. Dat is in 14,3, als Jezus in het huis van Simon de melaatse is. Daar zal een vrouw kostbare balsem kwistig over zijn hoofd uitgieten, wat haar op kritiek komt te staan, waarop Jezus zegt dat zij bij voorbaat zijn lichaam heeft gezalfd met het oog op zijn begrafenis (14,8). Ook de Olijfberg komt ter sprake, plaats van oordeel voor Israël en de volkeren (Zach. 14).
Direct voorafgaand aan deze lezing werd de blinde bedelaar Bartimeüs genezen (10,46-52). Tot tweemaal toe had hij geroepen: ‘Zoon van David...’ Die woorden vormen een prachtige overgang naar de intocht van Jezus in Jeruzalem.
Jezus lijkt die intocht helemaal te hebben voorbereid getuige 11,2-7. Wanneer de twee leerlingen (14,12-21; 6,7) het veulen (van een paard of ezel) aantreffen zoals Jezus had gezegd, is dat een teken dat God met Jezus is, wanneer Hij Jeruzalem intrekt.
Hij zit niet als een machtige vorst te paard en evenmin op een muildier zoals Salomo op het muildier van koning David zat om als koning ingehuldigd te worden (1 Kon. 1,32-40).
Jezus zit op een veulen ‘waarop nog nooit iemand heeft gezeten’ (11,2). Dat betekent dat het veulen cultisch rein is en daarom geschikt voor koninklijk gebruik (vgl. 1 Sam. 6,7).
Ook Zacharia 9,9 klinkt mee in deze tekst:
Zie, uw koning komt naar u toe,
hij is rechtvaardig en zegevierend;
hij is nederig, hij rijdt op een ezel,
op een veulen, het jong van een ezelin.
De leerlingen bewijzen Jezus koninklijke eer door hun mantels op het veulen te leggen, terwijl veel anderen mantels of twijgen op de weg leggen (ook de blinde Bartimeüs gooide zijn mantel af, teken van overgave en trouw). Dit doet denken aan 2 Koningen 9,13, waarin Jehu vertelt dat hij zojuist tot koning over Israël is gezalfd: ‘Onmiddellijk namen zij allen hun mantel en spreidden die de treden van de trap voor hem uit; zij bliezen de bazuin en riepen: “Jehu is koning!”’
De mensen schreeuwen: ‘Hosanna!… Hosanna in de hoogste hemel’ (11, 9v), een jubelkreet, gericht tot God zelf, bijvoorbeeld tijdens het Loofhuttenfeest. Oorspronkelijk betekent hosanna ‘red mij’, ‘bevrijd mij’ (2 Sam. 14,4; 2 Kon. 6,26, beide keren gericht tot de koning), een betekenis die ook opgesloten is in de naam Jezus (Hij/God redt). Ook verwelkomen zij Jezus met een letterlijk citaat uit Psalm 118,26: ‘Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer’. Dan volgen de woorden: ‘Gezegend het koninkrijk dat komen gaat van onze vader David.’ Alleen hier noemt Marcus David onze vader (zie voor David als koning van Juda: 2 Sam. 2,4 en Gen. 49,10v).
Het is duidelijk dat Marcus er alles aan gelegen is om zichtbaar te maken dat Jezus de door God aangewezen messias uit het huis van David is. Dat wordt ook ondersteund door 11,1 waar Jezus en de leerlingen vlak bij Jeruzalem (en de tempel!) zijn. Het hier gebruikte werkwoord eggidzoo, naderen, vlakbij zijn, gebruikt Jezus zelf ook in 1,15 in de verkondiging van zijn goede boodschap dat het koninkrijk van God vlakbij is. In de persoon van messias Jezus is Gods koningschap naar Jeruzalem gekomen, vandaar: Hosanna. Nog eenmaal treffen we het werkwoord eggidzoo aan in Marcus, opnieuw in de mond van Jezus: ‘Zie, hij die mij overlevert, is vlakbij’ (14,42).
Toch roept deze episode vragen op zoals de rol van het veulen dat verder niet meer genoemd wordt, terwijl het viermaal in deze perikoop voorkomt. Wordt hier al iets van de sluier opgelicht dat het koningschap van messias Jezus anders is dan het bekende wereldse koningschap?
Of waar blijft die jubelende menigte die voor Jezus uit en achter hem aan loopt?
In 11,11 komt Jezus in Jeruzalem, hij gaat de tempel in en keert met de twaalf terug naar Betanië. Alsof er niets gebeurd is, geen sprake meer van gejubel. Zijn de mensen er zo snel achter gekomen dat Jezus’ koningschap van een heel andere aard is dan zij zich hadden voorgesteld? En willen ze daarom niet achter Jezus aangaan? Het zal immers niet lang duren voordat Pilatus het volk vraagt: ‘Wat wilt u dan dat ik doe met Hem die u de koning van de joden noemt? Zij schreeuwden terug: ‘Kruisig Hem!’ (15,12v).
Literatuur
Dries van den Akker sj, Ga anders denken. Jezus leren kennen door de bril van Markus, 2022
Bas van Iersel, Marcus uitgelegd aan andere lezers, Baarn 1997
Meinrad Limbeck, Markus-Evangelium, Stuttgart 1993
Jesaja 50,4-7
Vandaag wordt het derde lied van de dienaar van JHWH, ook het derde knechtslied genoemd, gelezen (Jes. 50,4-11). In de beide voorafgaande liederen was nog geen sprake van lijden van de dienaar van JHWH zoals in dit lied (Jes. 42,1-4 en 49,1-6). Toch klaagt de dienaar niet, hij blijft zijn vertrouwen zetten op God (50,7). Door steeds een open oor voor de Heer te hebben, weet hij zijn taak te volbrengen om uitgeputte, moedeloze mensen bij te staan (Jes. 50,7). De dienaar geeft, zijn roeping getrouw, gehoor aan de stem van de Heer, ook als dat lijden betekent. Opvallend is de Godsnaam JHWH die in dit korte lied viermaal voorkomt en het vertrouwen van de dienaar in zijn Heer uitdrukt (50,4.5.7.9).
Aanvankelijk lijkt de dienaar van JHWH min of meer samen te vallen met Jakob/Israël, maar er is een groeiende tegenstelling tussen de dienaar en het volk dat zich vaak doof houdt voor Gods woord (6,10; 40,29vv; 48,8). Langzamerhand wordt de dienaar van JHWH steeds meer een naamloze figuur die voorleeft, hoe de mensen God moeten dienen en gehoorzamen. In het laatste lied (52,13–53,12) leidt de trouw van de dienaar aan JHWH tot zijn dood. Dan pas komen de mensen tot het inzicht dat hij voor hen heeft geleden (53,6). Het zal niet verbazen dat die naamloze figuur in de christelijke traditie Jezus Christus werd.
Filippenzen 2,6-11
Paulus vermaant de gemeenschap te Filippi tot een leven dat het evangelie van Christus waardig is (1,27). Hij roept op om één te zijn in liefde, één in streven, één van geest (2,2) en appelleert aan de dienende liefde van Jezus (2,5). Ter illustratie van zijn woorden citeert hij een waarschijnlijk reeds bestaande Messiashymne, die het leven van Christus samenvat als een credo. Opmerkelijk is dat God hier niet zijn Zoon naar de aarde zendt (Rom. 8,3; Gal. 4,4-7), maar dat Jezus uit eigen beweging afstand doet van zijn goddelijke status.
De hymne valt uiteen in twee delen: vernedering tegenover verheffing. De verzen 6-8 beschrijven, hoe Christus afstand deed van zijn goddelijke waardigheid, mens geworden is en zich vernederde, gehoorzaam tot de dood aan het kruis. De verzen 9-11 zijn gewijd aan zijn verheffing door God. De lofzang in de beide slotverzen is ontleend aan Jesaja 45,23b.
Zie: Bert Jan Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-95.
Preekvoorbeeld
In de liturgie van de Goede Week voltrekken zich de uitersten van ons leven: van feestelijke intocht tot pijnlijke lijdensweg, van tragische kruisdood tot hoopvolle opstanding.
Je ziet het voor je hoe je op het ene moment het leven viert, gelukkig bent met alles wat je ten deel valt, terwijl je weet en soms aan den lijve ondervindt hoe broos en wankel dat geluk is: je relatie kan stuk lopen, ziekte of andere tegenslag kunnen je ongenadig treffen… mensen zijn je zeer nabij, maar ze kunnen je ook laten vallen… en zélf kun je ook een wankelmoedig mens zijn, liefdevol en aandachtig en evenzeer trouweloos en bikkelhard als jou dat beter uitkomt...
De tegenstelling tussen de hoofdpersoon en zijn volgelingen kan haast niet groter: Jezus wordt door het volk gevierd met ‘Hosanna in den hoge’ en later verworpen ‘Aan het kruis met hem’, terwijl zijn intimi hem verraden, op de vlucht slaan of als het erop aan komt hem niet willen kennen. Na de opstanding ontdekken zij ondanks hun vrees hoe vreemd de weg naar waarachtig leven en geloven gegaan is.
Marcus geeft aan het verhaal van Palmzondag een heel eigen accent. Hij heeft het niet over een ezel, maar vertelt uitgebreid over een veulen. Het valt op dat Marcus niet spreekt over het veulen als een zachtmoedig dier, zoals we het dier doorgaans bij de intocht verstaan. Ongemerkt vullen we zijn evangelie in met de beelden die we kennen van de intocht bij andere evangelisten. Marcus laat ons Jezus echter zien als de Heer, die op een veulen de stad binnenkomt en toegezongen wordt: ‘Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer.’
In het verhaal van de intocht bij Marcus speelt het veulen een belangrijke rol. Marcus wijdt er uitgebreid aandacht aan. Enerzijds duidt het veulen op de weg die Jezus gaat, anderzijds kunnen wij ons identificeren met het veulen om de weg die we te gaan hebben. Laten we kijken wat Marcus ons vertelt over het veulen en wat met dat dier gebeurt.
Van het veulen dat twee leerlingen in het dorp moeten ophalen wordt gezegd, dat er nog nooit iemand op gezeten heeft, en dat het vastgebonden staat en losgemaakt moet worden. Dat nog nooit iemand op het veulen gezeten heeft, dat het geen juk heeft gevoeld, roept bij mij het beeld op van een jong en rein dier. Op dat veulen komt Jezus de stad binnen, God toegewijd. Het veulen legt de gang van Jezus uit. Jezus vereenzelvigt zich met het veulen. Het veulen draagt hem op de weg waar hij wordt toegejuicht. Niet toevallig eindigt de tocht bij de tempel, waar de paaslammeren geslacht worden, en Jezus alles in ogenschouw neemt voor hij met de Twaalf terugkeert naar Betanië.
In Marcus’ beschrijving van het veulen ontdek ik een tweede lijn. Het dier zegt niet alleen iets over de Heer, maar ook over ons, zijn leerlingen. Immers er wordt gezegd, dat het dier vastgebonden staat en losgemaakt moet worden. Daarmee zegt het dier mogelijk ook iets over ons, die dikwijls vastzitten, niet echt vrij mens zijn. Ook wij moeten losgemaakt, bevrijd worden. We hebben anderen nodig, de Heer zelf en inspirerende mensen, die ons geestelijk losmaken, die ons helpen vrij en heel mens te worden.
Dat dit ‘vastgebonden zijn en losgemaakt worden’ van het veulen tot twee keer toe gezegd wordt, benadrukt de zeggingskracht en betekenis ervan.
Vervolgens wordt over het veulen gezegd: ‘De Heer heeft het nodig.’ Marcus gebruikt in zijn evangelie de titel ‘Heer’ heel spaarzaam. De Heer is de aanduiding van de verrezen Christus. Marcus zou erop kunnen zinspelen dat de Heer ons nodig heeft om zijn levenswerk verder te dragen en voort te zetten na zijn heengaan. Want als de leerlingen met het veulen bij Jezus komen, leggen zij er hun mantels overheen. Zo onderstrepen zij, dat ook zij zich herkennen in het rijdier, zij dragen als het ware Jezus verder tussen de mensen door, die hem omstuwen en Hosanna jubelen.
Het veulen bij Marcus laat zien wie Jezus in zijn ogen is: het ware offer dat naar de slachtbank wordt geleid - aan God toegewijd. Hij sterft onschuldig. En tegelijk roept Marcus ons als leerlingen op vrij mens te worden en Jezus verder te dragen, ons toe te vertrouwen aan zijn levensweg…
Met deze meditatie over het veulen bij de intocht is niet alles gezegd over de week van zijn laatste avondmaal, het verraad en de vlucht van de leerlingen, zijn veroordeling en lijdensweg, zijn dood en begrafenis, de vrouwen bij het graf en de vreemde boodschap: Hij is opgestaan en gaat u voor naar Galilea. Want in het hele verhaal van lijden en opstanding kunnen wij ons herkennen in de verschillende personen en rollen. Meditatief kunnen zij ons geloven in de weg van Jezus uitdiepen, onze aspiraties als leerling schuren, onze wankelmoedigheid schragen en ons meeleven schaven.
inleiding dr. Yvonne van den Akker
preekvoorbeeld drs. Ben Piepers