- Versie
- Downloaden 64
- Bestandsgrootte 307.94 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 27 januari 2021
25 maart 2018
Palm- of Passiezondag
Lezingen: Mar. 11,1-10 (Joh. 12,12-16); Jes. 50,4-7; Ps. 22; Fil. 2,6-11; Mar. 14,1(15,1-39)-15,47 (B-jaar)
Inleiding
Palmwijding: Marcus 11,1-10
Nadat in de voorafgaande hoofdstukken van het Marcusevangelie het ontstane conflict tussen Jezus en de oversten van het volk steeds hoger is opgelopen, en nadat Jezus tot drie keer toe zijn lijden en opstanding in Jeruzalem heeft aangekondigd (Mar. 8,31; 9,31; 10,32vv), zijn Jezus en zijn leerlingen Jeruzalem genaderd. Hier begint de perikoop voor Palmzondag, de palmwijding, met de intocht van Jezus in Jeruzalem, de plaats waar het lijden, sterven en de verrijzenis van Jezus zullen plaatsvinden.
Het eigenlijke lijdensverhaal zal straks in de evangelielezing volgen.
Met kleine tekstfragmentjes stelt de evangelist Marcus het verhaal samen van de intocht van Jezus in Jeruzalem, waarin de voorbereiding op die intocht uitvoeriger wordt beschreven dan de intocht. Blijkbaar gaat het Marcus ook minder om de intocht zelf dan om de voorbereiding, waarin hij een aantal teksten uit de profeten en psalmen, expliciet dan wel impliciet, inlast. Die citaten uit profeten en psalmen bieden achter de ‘feitelijke’ mededelingen een tweede laag in de tekst. En juist daar wil Marcus ons op attenderen. Want de evangelist wil met deze fragmenten zowel een beeld van de Messias geven alsook dit beeld van toepassing laten zijn op Jezus.
Marcus richt meteen al de aandacht op de oostelijke kant van Jeruzalem, op de Olijfberg. En daarmee herinnert hij aan een tekst in Zacharias 14,4:
Op die dag zal Hij zijn voeten op de Olijfberg zetten,
die tegenover Jeruzalem ligt, aan de oostkant.
In deze tekst wordt gesproken over JHWH, die Jeruzalem, wanneer het wordt belegerd, zal komen redden en oordelen. Het is een tekst die men ook op de komst van de Messias van toepassing acht.
Vervolgens laat de evangelist Jezus zelf zijn intocht voorbereiden. Bij het volk en zeker ook bij de leerlingen van Jezus leeft het idee, dat het een koninklijke intocht zal worden. Jezus zendt twee van zijn discipelen (vgl. Mar. 6,7) vooruit om een onbereden en ongeoefend veulen te zoeken. Dit ezelsveulen verwijst naar een volkomen gaaf offerdier, dat niet gebruikt is voor enig werk, zoals beschreven in Numeri 19,2 en Deuteronomium 21,3. Zie ook nog 1 Samuël 6,7 en 2 Samuël 6,3, waar sprake is van nieuwe wagens en gezonde dieren die nooit eerder gebruikt zijn. Alleen die worden ingezet voor de dienst aan JHWH.
Daarnaast moet hier, hoewel Marcus het niet expliciet zegt, beslist gedacht worden aan de zeer mooie tekst van de profeet Zacharias (9,9v), over de Messiaanse koning:
Jubel luid, gij dochter Sion,
juich, gij dochter Jeruzalem!
Zie, uw koning komt tot u,
rechtvaardig en zegevierend;
hij is deemoedig, hij rijdt op een ezel,
op een veulen, het jong van een ezelin.
Ik vaag de strijdwagens weg uit Efraïm,
de paarden uit Jeruzalem;
de strijdboog wordt gebroken.
Dan kondigt hij vrede af onder de volken,
dan gaat zijn heerschappij van zee tot zee,
van de Rivier tot de grenzen der aarde.
Met zijn keuze voor een ezel kiest Jezus uitdrukkelijk voor een intocht van een messiaanse koning naar Zacharias 9,9. Tegen die achtergrond moet zijn intocht een reden tot grote vreugde zijn voor Jeruzalem. De ezel staat symbool voor eenvoud, voor nederigheid en dienstbaarheid. In tegenstelling tot een paard, dat symbool staat voor macht, kracht, overheersing en oorlogsgeweld. Zie ook Psalm 33,16v. Met de keuze voor een ezel vult Jezus zijn Messias-zijn in als een dienstbaar koningschap. Alleen dat koningschap kan garant staan voor een echte vrede die voor het hele gebied geldt tot aan de grenzen van de aarde. Een vrede gebaseerd op rechtvaardigheid, nederigheid en dienstbaarheid.
Zo vult Marcus het woord uit Marcus 10,45 nader in: ‘… want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.’
De opdracht die Jezus aan zijn leerlingen geeft, moet voor die leerlingen bemoedigend zijn geweest. Zij vinden inderdaad het vastgebonden ezelsveulen. Het heeft hun geloofsvertrouwen gesterkt, zodat zij ook precies doen en zeggen wat en zoals Jezus hen gezegd heeft.
En hoewel Jezus het Messias zijn wellicht anders invult dan verwacht, blijven zijn leerlingen en volgelingen hem toch zien als de Messias en spreiden hun kleren voor hem uit en juichen hem toe met takken. Daarbij, en hier komt de perikoop tot een climax, verwelkomen ze hem als de Messias: ‘Gezegend hij die komt in de naam van de Heer’. En ook: ‘Gezegend het koninkrijk van David, dat komt in de naam van de Heer.’ Hiermee belijden ze dat Jezus de Messias is en dat hij zijn messiaans rijk van vrede zal brengen.
Nog voordat het drama van het lijdensverhaal van Jezus zich ontvouwt, waarin eigenlijk een complete ontluistering van Jezus beschreven wordt, heeft Marcus de korte tekst over de intocht in Jeruzalem ingevoegd. Hij nodigt de lezer, en dus ook ons hedendaagse gelovigen, uit om in het lijdensverhaal, ondanks de indruk van het tegendeel, toch vooral door de tekst heen te kijken en te zien en erop te vertrouwen, dat Jezus de Messias is, gebaseerd op de profeten en de schriften.
Eucharistieviering: Jesaja 50,4-7
Deze perikoop is een deel van het zogenaamde Derde Knechtslied (Jes. 50,4-9) uit Deutero-Jesaja. Een tekst waarin de profeet zich presenteert als een knecht die tot de ballingen in Babel spreekt, om hen te bemoedigen ondanks al hun lijden. Een tekst ook waarin die knecht zich vereenzelvigt met de ballingen – soms een enkeling, soms een groep – en over Gods weldaden jegens hem spreekt, zodat daarmee zijn nauwe band met God duidelijk is. De knecht spreekt over zijn vertrouwen in God, omdat hij een tong heeft gekregen om op het goede moment de uitgeputte mens bij te staan. En God heeft hem een oor gegeven om goed te luisteren. Daarom is hij er niet voor teruggedeinsd zichzelf over te geven aan zijn vijanden, die hem slaan, pijnigen en bespotten. Hij weet dat hij niet beschaamd zal staan. Zo wordt de knecht voor de ballingen iemand van hen, die vol zelfvertrouwen met God omgaat.
De perikoop maakt duidelijk, dat lijden en bespotting tot het knechtschap kunnen behoren, maar zeker geen reden zijn het vertrouwen in God te verliezen. In de liturgie van vandaag wordt deze tekst in verband met Jezus gebracht. Enerzijds door te spreken over het lijden dat de ware knecht kan overkomen of zelfs vrijwillig moet ondergaan; anderzijds door heel stellig te zeggen dat hij desondanks niet beschaamd zal staan of te schande wordt gemaakt. En met deze ogen moeten we het lijdensverhaal van Jezus lezen of beluisteren.
Psalm 22
In deze psalm spreekt de psalmdichter over zijn uiterste verlatenheid, zelfs door God. God lijkt de grote afwezige. In vroeger tijden vertrouwden Israëls vaderen op God. God was hun roem. Zij riepen tot God en werden niet beschaamd. Hoezeer is de situatie nu anders voor de psalmist. Hij wordt door iedereen miskend, veracht en bespot (vv. 6-11). Hij smeekt God om hulp, nu iedereen hem verlaat en hij als door wilde beesten omsingeld is. In vers 23 herwint hij zijn vertrouwen op God en hoopt hij Gods naam weer te verkondigen aan zijn broeders. Want hij is er zeker van dat God de vernederde niet veracht of versmaadt en hem nabij blijft (v. 25). De psalmist gaat Gods lof verkondigen, omdat God heeft bewerkt dat de armen hun honger zullen stillen en leven zullen vinden voor altijd. Dan zal heel de aarde, tot de verste grenzen, zich tot God wenden en hem prijzen, van hoog tot laag, van geslacht op geslacht.
De evangelist Marcus zal meerdere fragmenten uit deze psalm in Jezus’ lijdensverhaal toepassen en ook zal hij laten zien, dat de vijanden rondom Jezus niet het laatste woord hebben.
Deze psalm, speciaal vers 2, heeft Jezus aan het kruis gebeden. Zozeer voelde hij zich verlaten door zijn leerlingen én door God, terwijl hij toch Gods Zoon was.
Ook wij, wanneer we ons door God verlaten voelen en toch proberen dat vertrouwen in God te bewaren, mogen en kunnen deze psalm zingen om dat vertrouwen te versterken. Want wij weten, evenals de psalmist, dat God ons nabij blijft.
Filippenzen 2,6-11
Jezus, zo getuigt Paulus, heeft zijn goddelijke afkomst afgelegd en is vrijwillig mens geworden, en wel van het meest eenvoudige type: hij is slaaf geworden.
Als mens werd hij vernederd tot de dood aan het kruis. Een grotere vernedering is nauwelijks denkbaar. Omdat hij op deze wijze tot het uiterste is gegaan, heeft God hem hoog verheven en mag hij zich noemen Jezus de Christus, de Heer. Opdat daarvoor iedere knie zich buigt en iedere tong die naam belijdt. Dus ook wij, gelovigen van de eenentwintigste eeuw.
Zie Bert Jan Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-95.
Marcus 14,1–15,47 (15,1-39)
Een uitvoerige bespreking van het lijdensverhaal van het Evangelie van deze zondag is in dit kader niet mogelijk. Maar enkele tekstfragmenten kunnen er worden uitgelicht.
Nadat we in de liturgie van deze zondag in de lezingen met teksten van Jesaja, de brief van Paulus aan de Filippenzen en ook in Psalm 22 al op een aantal wijzen zijn voorbereid dat Jezus de Messias is, wordt in de evangelietekst dit grote drama van het verraad van Jezus, zijn overlevering, bespotting, kruisiging en zijn sterven ontvouwd.
Marcus 14,1-11
Vers 14,1-2 begint met een tijdsbepaling, dat het feest van Pesach aanstaande is. De priesters en Schriftgeleerden zoeken Jezus te doden, bij voorkeur heimelijk of door een list vanwege het genoemde feest om onrust te voorkomen. In de verzen 14,10-11 gaat Judas naar hen toe en biedt hij een oplossing voor hun probleem door Jezus te zullen overleveren. Een aanbod dat de priesters goed uitkomt.
Tussen deze korte fragmenten heeft Marcus een bijzonder verhaal geplaatst over de zalving van Jezus door een onbekende vrouw. Jezus is ten oosten van Jeruzalem, buiten de stad, in het huis van Simon de melaatse. Zo heet hij nog steeds, hoewel hij kennelijk genezen is. Niettemin zullen velen hem nog steeds gemeden hebben. Jezus gebruikt bij hem de maaltijd. Dan komt er een onbekende vrouw, die tot ontzetting van de omstanders, een flesje met zeer dure balsemolie over Jezus uitgiet. Zij verricht een goed werk jegens Jezus, als het ware vooruitlopend op Jezus begrafenis. Eigenlijk is het verhaal van de zalving een verduidelijking van het bezoek van Jezus aan de melaatse. Jezus en de melaatse zijn beiden verstoten en leven beiden met het perspectief van de dood. Door de melaatse te bezoeken en de maaltijd met hem te gebruiken doet Jezus goed jegens hem; door Jezus met olie te zalven verricht de anonieme vrouw een weldaad jegens Jezus. Haar weldoen, niet om geld, komt uit haar hart en lijkt op het weldoen van Jezus jegens de melaatse. Hoewel het niet expliciet wordt gezegd, is de vrouw op deze wijze een ware volgelinge van Jezus.
De reactie van de omstanders staat daarmee in schril contrast, omdat zij het uitgieten van de olie over Jezus zien als een verkwisting. Ze wijzen maar al te graag op het goed doen jegens de armen, maar doen het niet; of indien ze het wel doen, doen ze het als een religieuze verplichting, maar niet van harte.
Het hele verhaal staat ook in contrast met de snode beramingen van de priesters en Schriftgeleerden én Judas die Jezus zoeken te doden en desnoods om geld in handen willen krijgen.
Marcus 15,1-39
Zoals gezegd heeft Marcus beslist Psalm 22 in gedachten gehad om met die tekst een deel van het lijdensverhaal te beschrijven, toegespitst op de ergste bespotting en de diepste verlatenheid van Jezus.
In de verzen 1-5 plaatst Marcus Jezus, die nu door al zijn leerlingen verlaten is en helemaal alleen is, tegenover Pilatus, die de priesters, Schriftgeleerden en het volk op zijn hand lijkt te hebben. Spottend stelt Pilatus vragen aan Jezus of hij de koning der Joden is. Maar Jezus geeft nauwelijks of geen antwoord en maakt daarmee het optreden van Pilatus zwak.
Vervolgens last Marcus een verhaal in over het in vrijheidstellen van een misdadiger, waarbij Pilatus de keus aan het volk laat. Het volk kiest voor Barabbas, letterlijk ‘zoon van de vader’ (Jezus Barabbas volgens Mat. 27,16v); is het een woordspeling met Jezus, die de Zoon van God wordt genoemd? De onschuldige Jezus legt het af tegenover Barabbas, die bloed aan zijn handen heeft. Ook dan blijkt Pilatus een zwakke, beklagenswaardige bestuurder, die zich door het volk laat leiden. Hij laat Barabbas vrij en Jezus levert hij over aan de soldaten.
Alsof de vernedering nog niet erg genoeg is wordt Jezus hierna door de soldaten bespot met een zogenaamde koningsmantel, scepter en doornenkroon en een knieval van de soldaten, waarbij ze Jezus Koning der Joden noemen.
Daarna gaan ze met Jezus op weg naar Golgota om hem te kruisigen. Wanneer de soldaten Jezus gekruisigd hebben verdelen ze met dobbelen zijn kleren. Zie Psalm 22,19. Behalve Jezus worden ook twee misdadigers gekruisigd (zie Jes. 53,12). Dan komen de beschimpingen en bespottingen tot een hoogtepunt, waarbij steeds de namen van Jezus, ‘Messias of Christus’, ‘Koning der Joden’ en ‘Zoon van God’ het doelwit zijn. Jezus’ afgang en zijn verlatenheid, zelfs door God, zijn compleet. Er is niets menswaardigs meer aan hem overgebleven. Laat staan dat men nog iets van de Zoon van God in hem ziet. Met een luide schreeuw geeft Jezus de geest. Zo komt er aan dit drama een einde.
Maar Marcus voegt aan dit zeer beschamende einde van Jezus meteen enkele woorden toe in de verzen 38-39: ‘Toen scheurde het voorhangsel…’
Dit scheuren van het voorhangsel is niet eenduidig te verklaren. Wellicht kan daarom de Brief aan de Hebreeën, hoofdstuk 9 en 10,19-25, hier enige helderheid brengen. En speciaal de verzen 9,11-15. Met zijn kruisdood offerde Jezus zichzelf aan God en met zijn bloed bewerkte hij een eeuwige verlossing, waarmee hij alle mensen zuiverde van hun zonden, om God te eren. Een handeling die voor eens en altijd is geschied. Daarmee vervalt de scheiding in de tempel tussen de offers in het eerste heiligdom en het verzoeningsritueel in het heilige der heilige. Ook zijn dit offer en deze verzoening door Jezus niet meer beperkt tot Israël, maar gelden ze voortaan alle mensen.
Daar sluit dan de uitspraak van de honderdman, een Romeins soldaat, dat Jezus waarlijk een Zoon van God is (Mar. 15,39) goed op aan. Zijn nuchtere constatering, of spottende zoals men ook wel veronderstelt, klinkt als een eerste gelovige belijdenis van de wereld, van de volkeren.
Op deze wijze brengt Marcus een keer in het beschamende einde van Jezus en duidt hij, met een verwijzing naar de tempel in Jeruzalem en met de Romeinse honderdman, de kruisdood van Jezus als een daad van verlossing waarmee het Nieuwe Verbond tussen God en de mensen voor de hele wereld een aanvang neemt.
Preekvoorbeeld
Vóór een dal van diepe duisternis …
Er zit iets merkwaardigs aan deze viering vanmorgen in de kerk.
Palmzondag heeft iets heel uitbundigs. We lazen erover in het evangelie. Palmtakken van de bomen; mantels op de ezel en op straat, roepende mensen…
Dat uitbundige herkennen we ook in de kerk. Met versierde kruisen en daaraan snoepjes en een broodhaan er bovenop lopen kinderen zingend door de kerk; een vrolijk liedje… En wij kijken met plezier naar hún plezier.
Bijna aan het eind van die ingetogen veertigdagentijd kunnen we het uitbundige levensfeest van Pasen nauwelijks nog onderdrukken; het moet eruit.
Tegelijkertijd, dat is het merkwaardige, schuurt er iets. Immers, Palmpasen staat aan het begin van de ‘stille week’, waarin we ons concentreren op het uiterste van de weg die Jezus ging. Dat doet ons juist naar binnen keren. In de uitbundigheid verstillen we. We weten maar al te goed waar dit op uitloopt. Het luidt een drama in: vernedering, verraad, een rechtszaak, een doodsvonnis… Nee, het is nog geen Pasen. Het moet nog door de diepte heen…
Dat is dus het dubbele aan deze zondag. Hoe moeten we ernaar kijken? Wat zegt dit verhaal daarover?
In het evangelieverhaal loopt het tegen het Pascha. Dat is het feest waarop in Israël de uittocht uit Egypte gevierd wordt, het einde van de onderdrukking, de slavernij. De strijd was weliswaar nog niet ten einde. Ze moesten nog door de woestijn heen, maar er was een nieuw begin. De toekomst hield een belofte in. God had naar zijn volk omgezien. Dat is iets om te vieren en om op te hopen in elke tijd opnieuw; dat hij omziet… Hoe weet je dat?
Op de wegen naar Jeruzalem was het vol en druk. Mensen wilden het feest dáár vieren. Overal vandaan zijn mensen onderweg naar de tempel toe. Pelgrims.
Ooit was Jezus zelf, volgens het evangelie van Matteüs, een pelgrim in Jeruzalem, als twaalfjarige jongen samen met Jozef en Maria. Dat verhaal vertelt hoe hij toen en daar –zoals hij het zelf uitdrukte – bezig moest zijn met ‘de dingen van zijn Vader…’
Dat is mooi gezegd, ‘bezig zijn met de dingen van zijn Vader’. Precies voor die geloofsdimensie moeten we nu ook oog hebben. Te midden van opgewonden pelgrims, die hun einddoel al bijna voor zich zien, lopen ook Jezus en zijn leerlingen. In de manier waarop hij Jeruzalem nadert, gebeurt echter iets anders. Jezus nadert de bestemming van zijn eigen levenspelgrimage. Daarop wil Marcus ons attenderen. Alsof hij zeggen wil: Wees alert op het bijzondere dat zich hier voltrekt.
Dat is een belangrijk punt. Ook voor onszelf. Elke dag opnieuw. Hoe duid je de dingen die je meemaakt. Hoe heb je oog voor het bijzondere in de gewone dingen van het leven. En hoe gewoon is het leven dan?
Dit verhaal begint heel gewoon. We betreden het gebied van de gebeurtenissen. Marcus noemt dat uitdrukkelijk. Met zijn leerlingen trekt Jezus vanuit Betanië over de Olijfberg. In de verte liggen Betfage, Jeruzalem met de tempel. Alsof Marcus zegt: daar in de verte gaat het gebeuren. Maar vergis je niet, want hier worden de eerste stappen gezet!
In de aanloop naar het Pascha in Jeruzalem, wil Marcus onze aandacht op iets bijzonders richten. Namelijk dat het in Jezus om de Messias gaat, de gezalfde, de van God gezondene; dat het in hem gaat om hoop voor mensen.
Nee, dat lees je niet zomaar in het verhaal. Dat zit in de details. Zoals in die plaatsbepaling van de Olijfberg, maar ook in die ezel, die de leerlingen moeten halen en waarop hij gaat zitten, en het zit in de woorden van de pelgrims.
Om dat te zien en te horen in Marcus’ verhaal moet je wel iets weten over de joodse achtergrond en de geloofstraditie.
De Olijfberg bijvoorbeeld, dat is niet zomaar een berg. Wie daar wel eens geweest is, weet dat er op de helling van de Olijfberg met het zicht op de stad Jeruzalem heel veel joodse graven zijn. Dit is niet een toevallige begraafplaats. In de geloofstraditie van Israël is dit dé plaats, waar God zijn volk te hulp zal komen en waar de Messias verwacht wordt. Dáár wil je zijn op die grote, langverwachte dag. En dus worden mensen dáár begraven.
Die verwachting gold ook al in de tijd van Jezus. Dat Marcus hier nadrukkelijk de Olijfberg noemt, is dus omdat aan die plek de verwachting gekoppeld is, dat hier de Messias zal verschijnen. Let op, lezer, zegt hij tegen ons: de Olijfberg!
Het gebeuren met de ezel verdiept dat signaal. Wij zouden niet bedenken de intocht van de Messias met een ezel te organiseren. Maar opnieuw, hier wordt teruggegrepen op de geloofstraditie van Israël. Dit is namelijk wat de profeet Zacharias zag: De messiaanse koning, die Jeruzalem binnenkomt op een ezel. Inderdaad niet op een stoer rijpaard. Zo niet! Nee, de Messias straalt eenvoud uit en nederigheid. Geen macht of kracht, geen overheersing of geweld, maar dienstbaarheid. Zo zal hij werken aan vrede en gerechtigheid.
Het is Jezus zelf die besluit dat hij zó vanaf de Olijfberg Jeruzalem zal binnenrijden op een ezel. Als de Mensenzoon, die komt om te dienen… Zó wil hij dat wij hem zien, als hij bewust de gebeurtenissen in Jeruzalem tegemoet gaat: Als één die dient…
Zouden de mensen het gezien hebben? Eerlijk is eerlijk, dat weten we niet. Marcus vertelt dat niet. Maar misschien gaat het hem daar ook niet om. Misschien gaat het hem erom of wij, die zijn getuigenis lezen, of wij beseffen wat Jezus hier al doende over zichzelf vertelt.
In ieder geval, de mensen hebben er wel iets van vermoed. Toen ze hem op de Olijfberg op dat ezelsveulen zagen, riepen ze woorden die ze kenden uit hún liedbundel, de Psalmen: ‘Gezegend hij die komt in de naam van de Heer’. Met hun woorden onderstrepen ze wat ze voor hun ogen zien. Dit is iemand die als Messias Jeruzalem binnentrekt; die toont hoe het Koninkrijk van God begint; hoe hij vrede zal brengen, in de harten van de mensen en tussen de mensen. Zo alleen komt de Messias…
Dit is het begin van de ‘stille week’. We onthouden hoe Jezus als Messias, als één die dient, deze laatste dagen bewust is ingegaan.
Vóór hem een dal van diepe duisternis. Met hem verwachten we het licht van de nieuwe morgen, Pasen!
inleiding Wim van Stiphout
preekvoorbeeld prof. dr. Jaap de Lange