- Versie
- Downloaden 14
- Bestandsgrootte 379.15 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
24 april 2011
Paaszondag
Lezingen: Hand. 10,34a.37-43; Ps. 118; Kol. 3,1-4 (1 Kor. 5,6b-8); Joh. 20,1-9 (A-jaar)
Inleiding
Handelingen 10,34a.37-43: Petrus’ getuigenis
De eerste lezing op deze paasmorgen komt uit de reactie van Petrus op het verhaal van Cornelius, de Romeinse officier die hem op grond van een visioen bij zich in Caesarea had ontboden ‘om te vernemen wat u door de Heer is opgedragen’. Petrus die de uitnodiging om bij een onreine vijand van Gods volk binnen te komen ook maar heeft aanvaard na een visioen, begrijpt dat hij van het evangelie moet getuigen en vertelt beknopt het verhaal van Jezus.
Hij begint waar het evangelie volgens Marcus begint: bij het optreden van Jezus na zijn doopsel door Johannes, maar vat dat samen in twee zinnen: ‘Jezus ging al weldoende rond … want …’ Hij noemt zichzelf getuige van dit optreden, maar ook van Jezus’ dood en van zijn verschijningen daarna. Hij is niet alleen getuige, maar hij en zijn medegetuigen hebben van Jezus ook heel uitdrukkelijk de opdracht gekregen ‘aan het volk bekend te maken dat Jezus de door God aangestelde rechter is over de levenden en de doden’.
Volgens de profeten zal God ‘op het einde der tijden’ recht spreken over allen. Soms spreken de profeten van een rechtstreeks oordeel door God, soms stellen ze het zo voor dat God door zijn Gezalfde recht zal spreken. Voor de christenen is het einde der tijden aangebroken met Jezus, want hij is de koning die Gods vrede en gerechtigheid brengt. Dit betekent niet dat er geen geweld en onrecht meer zijn op aarde, maar dat vrede en rechtvaardige verdeling van de aardse goederen slechts mogelijk zijn voor alle volkeren als we de weg van Jezus volgen. Jezus is ‘het begin’‘ van ‘het einde der tijden’.
Dit ‘einde der tijden’ behelst niet alleen het einde van alle geweld en leed, maar ook het einde van de zonde: niemand zal nog iets doen tegen de wil van God want iedereen zal spontaan weten wat Gods wil is (Jer. 31,33v). Het einde der tijden is de tijd van de overwinning van de zonde, dat wil zeggen: de uiteindelijke rechtzetting van alle onrecht (de Messias als rechter), maar tegelijk ook van het herstel van het verbond tussen God en zijn schepping. De zonde is namelijk de mens die zich afkeert van God. De vergiffenis van de zonde is dus het herstel van het liefdesverbond, de verzoening van de mensen met God. Die vergiffenis van de zonden, die voor het einde der tijden beloofd was, is met Jezus al geschonken aan al wie op hem vertrouwt.
Kolossenzen 3,1-4: het ‘heilig’ gedrag van de gelovigen
De eerste verzen uit het derde hoofdstuk van Paulus’ brief aan de Kolossenzen vormen de inleiding van de reeks aansporingen die tot vers 17 doorlopen. Paulus formuleert in zijn inleiding zijn aansporing heel algemeen: ‘zin op het hemelse’ en omkadert ze met een christologische motivering. Omdat Paulus’ lezers – sinds hun doopsel (vgl. Kol. 2,12) – met Christus ten leven zijn gewekt en dus delen in Jezus’ verrijzenisleven, kunnen ze niet anders dan de ambities van Jezus en zijn Vader delen. Want dat is: ‘het hemelse zoeken’. ‘De dingen van boven zoeken’ is niet vluchten uit deze wereld, maar hetzelfde willen en niet willen als Jezus. Dat kunnen we omdat we zijn ‘waar’ Christus is, die zit aan Gods rechterhand.
In de verzen 3 en 4 werkt hij deze grondslag verder uit: ‘U bent immers gestorven’ beweert Paulus. In de Romeinenbrief (6,2-11) legt Paulus nog omstandiger uit dan even tevoren in de brief aan de Kolossenzen (2,12) dat wij door het doopsel met Jezus ‘ondergedompeld worden in zijn dood’. Maar zoals voor Jezus zijn ‘doopsel’ op het kruis de weg is naar de heerlijkheid bij zijn Vader, zo is voor ons het ‘sterven voor de zonden’ het begin van het nieuwe leven in de Geest, dit wil zeggen: in de heerlijkheid van de liefde van Christus. Voor Paulus begint de verrijzenis niet bij onze lichamelijke dood, maar bij het doopsel. Maar hier op aarde beleven we nog niet de volheid van die heerlijkheid. Dat is waarschijnlijk waarom hij schrijft dat ons leven ‘verborgen is samen met de Gezalfde in God’. De volle ‘openbaring’ en ‘heerlijkheid’ ervan pas komt met de Parousie (vgl. v. 4). Het ‘zijn-met-Christus’ dat begon bij het doopsel, zal de lichamelijke dood ‘overleven’.
1 Korintiërs 5,6b-8: wees ongezuurd paasbrood
Een andere tweede lezing kan gekozen worden uit het hoofdstuk 5 van de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs, waarin hij het heeft over een soort ontucht dat zelfs onder de niet-Joodse) volkeren niet voorkomt’. De verzen 6-8 van dit hoofdstuk argumenteren bij middel van een beeld voor onreinheid tegen de onzedelijkheid in de gemeenschap. De Kerk is een gemeenschap die voortdurend Pasen viert (of wijst vers 8 erop dat de brief niet lang voor Pasen is geschreven?). Sinds het Paaslam Christus geslacht is, is de kerk het uitverkoren volk van de eindtijd, dit is – vanaf Christus’ kruisdood en opstanding tot aan zijn komst in heerlijkheid – de tijd van de bevrijding uit de slavernij. Het is de roeping van de christelijke gemeenschap om dat Pasen te vieren, om in voortdurende vreugde de Heer te danken voor die bevrijding (Fil. 4,4.6; 1 Tess. 5,16.18). De christelijke gemeenschap ontdekt God aan het werk in de wereld en in haar leven en dankt God eenstemmig daarvoor. Zij vindt haar eenheid in deze gezamenlijke viering (zie Rom. 15,6-13). Zoals het joodse huis tegen het paasfeest moet gereinigd worden van alle sporen van zuurdeeg en gerezen brood (Ex. 12,15), zo moet de gemeenschap die voortdurend Pasen viert, vrij blijven van alle onzedelijkheid en kwaad. Zuurdeeg als beeld voor verderf vinden we ook in het Evangelie volgens Matteüs (16,6 – anders in 13,33!) en in Paulus’ brief aan de Galaten (5,9).
Johannes 20,1-9: lopen en zien
De liturgie leest op deze paasmorgen het eerste deel van een hoofdstuk uit het Evangelie volgens Johannes dat een geheel vormt van onder meer ‘zien’ en ‘kijken’. Het oorspronkelijke Griekse verhaal gebruikt verschillende werkwoorden voor dit ‘zien’. Het begint met het zien van Maria Magdalena: ‘dat de steen voor de ingang het graf weg is’. Het vervolgt met wat Petrus zag in het graf en Johannes die door het zien tot geloof komt. In vers 5 wordt vastgesteld dat Jezus afwezig is. In verzen 6-7 worden de tekenen daarvan nader bekeken. In vers 8 wordt het woord voor ‘zien’ absoluut gebruikt (d.w.z.: zonder lijdend voorwerp) en verbonden met een tweede sleutelterm: geloven. ‘Geloven’ is een zeer belangrijk woord in heel het vierde evangelie en speelt ook in Johannes 20 een hoofdrol.
Voorts is het zaak om ook te letten op de vele bewegingen. Eerst die van Maria van Magdala die nog in de nacht op weg gaat naar het graf. Als ze ziet dat de steen weg is, haast ze zich naar Simon Petrus en ‘de ander leerling, die van wie Jezus hield’. Ook zij lopen haastig naar het graf. Dat ‘de andere leerling’ eerst het graf bereikt, heeft vele uitleggingen gekregen in de loop der geschiedenis. Kon hij vlugger lopen omdat hij jonger was dan Petrus? Of is het de grotere liefde van of voor de Heer die hem vlugger doet aankomen? En waarom laat hij Petrus voorgaan? Uit eerbied voor diegene die de Heer zelf als de rots van zijn Kerk heeft aangeduid? Er is veel gefantaseerd over de verhouding van die twee leerlingen. En vooral over de identiteit van die ‘andere leerling’. Volgens mij is hier niet zozeer een historische figuur achter te zoeken, dan wel een ‘type’-figuur, zoals ook Jezus’ moeder in het vierde Evangelie geen naam heeft, maar als ‘vrouw’ uitgegroeid is tot een ‘type’ voor het gelovige volk van God. Zo is ‘de andere leerling’ het model voor de gelovige die door Jezus bemind wordt en waarin de lezer uitgenodigd wordt zich te herkennen. Deze ‘andere leerling’ neemt de fakkel over van Lazarus, die optreedt in de scharnierhoofdstukken van het evangelie (hoofdstukken 11–12) en die hem kreeg van ‘de getuige’ Johannes die optreedt in het eerste deel van het evangelie (hoofdstukken 1–10).
Preekvoorbeeld
Vandaag vieren wij Pasen. Viert iedereen Pasen. Maar niet iedereen viert hetzelfde, en ook niet op dezelfde manier. Kerkelijken vieren in de kerk, niet-kerkelijken thuis aan een feesttafel. Er zijn er ook die in de natuur vieren, te midden van het verse groen en de paasbloemen.
Als je aan iemand van de laatste groep, die al van voor zonsopgang de bergen, de bossen of het open veld is ingetrokken, vraagt wat zij vieren op deze paasdag, is waarschijnlijk het antwoord: het nieuwe leven. En met een breed gebaar kan zo iemand dan naar de planten, de bloemen en de bomen wijzen: kijk maar. Of zich in het frisse gras wentelen, om te tonen hoe hij of zij daar deel van is.
Als er onder degenen die aan de feesttafel aanzitten, iemand is die niet totaal opgaat in spijs en drank en ook iets af weet van de geschiedenis, zal hij heel bewust vertellen over de lentefeesten die bij de eerste volle lentemaan werden gevierd op de grasvlakten rond Sichem, lang voor de zonen van Jacob daar hun kudden weidden. Is de spreker Bijbelvast en joods geïnspireerd, dan zal hij wijzen op de spijzen op tafel: ongedesemd brood en bittere kruiden. Wij eten wat de Israëlieten aten in de nacht voor hun vertrek uit Egypte, en wij gedenken.
Alles ‘Pasen’! En alles beschenen door het koele licht van de eerste volle maan van de lente. Je komt in de verleiding er zelf ook in te gaan staan, zo aantrekkelijk mooi is het. En daarenboven beladen met heilsgeschiedenis, het Pascha feest van het Godsvolk in Egypte. Een gebeuren waarbij God zich manifesteerde als bevrijder, zo hoorden we tijdens de paasnachtviering. Tot vandaag wordt het in de joodse gemeenschappen gevierd. En jaar na jaar klinkt onder de feestvierders de vraag, gesteld door de jongste disgenoot: ‘En waarom is deze avond anders dan alle andere avonden?’ ‘Omdat we onze bevrijding vieren uit slavenland Egypte’, luidt het antwoord.
En wij, christenen, hier vandaag bijeen om ons paasfeest te vieren. Ook wij doen het op de eerste zondag na de eerste volle maan van de lente. Maar daarmee houdt ook elke vergelijking op. In de evangelielezingen van deze paaszondag worden we jaar na jaar meegenomen naar het lege graf. Vandaag (A-cyclus) lopen we achter Petrus en Johannes aan, die gealarmeerd door Maria van Magdala, het lege graf met eigen ogen willen aanschouwen. Hij Petrus, de rots, de prima(u)s onder de apostelen en Johannes, de meest geliefde leerling. Het gezag en het hart van de kerk.
Wat is er omgegaan in het hart van die twee, staande in het graf waarin Jezus was neergelegd? Zij die enige tijd te voren nog hoopten dat Jezus zich tot koning zou laten kronen, en daar in de optocht op palmzondag nog enthousiast in meededen, ook al reed Jezus maar op een ezel. Zij, die in het cenakel aanzaten aan het laatste avondmaal en in de hof van olijven met Jezus mee mochten tot achter in de tuin en daar moesten meemaken hoe Jezus gevangengenomen werd en afgevoerd ter veroordeling. Daar heeft Petrus Jezus verloochend, tot driemaal toe, daar is Johannes weggevlucht met achterlaten van al zijn kleren. En nu staan ze samen in het lege graf, kijkend naar de linnen doeken, apart opgerold en in het graf achtergelaten. Petrus keek, en van Johannes wordt gezegd dat hij zag en geloofde.
In de eerste lezing van vandaag, uit de Handelingen van de Apostelen, hoorden we Petrus getuigen tegenover de Romeinse officier Cornelius, een heiden, dat God door Jezus het goede nieuws van vrede heeft gebracht. En dat diezelfde Jezus, door de joden overgeleverd om ter dood te worden gebracht, is opgestegen en zit aan de rechterhand van God en levenden en doden zal oordelen. Hij is vol van Jezus en hij verkondigt hem als de redder van de wereld. Ook onze redder, op voorwaarde dat we in hem geloven. En daarin bestaat nu precies onze paasviering, dat we ons geloof aanscherpen in de verrezen Heer. Dat we met Petrus en Johannes in het lege graf gaan staan, en kijken, en zien, en geloven.
Het was (is) kerkelijk gebod om rond Pasen het brood des Heren te nuttigen en in dat kader te biechten. De bedoeling daarbij was om heel bewust Pasen te vieren en het geloof in de verrezen Heer tot een meer bewust engagement te maken. Wij vieren elke zondag Pasen, de dag van ’s Heren verrijzenis. En dat is goed zo. Maar laten we deze Paaszondag maken tot een dag die de Heer heeft gemaakt en gegeven. Een unieke dag dus. En dat we ons daarbij ook nog het Pascha van de joden herinneren, en de lentefeesten in de weiden rond Sichem, het kan onze vreugde alleen maar vergroten. En de eerste volle maan van de lente, laat zij ook ons beschijnen.
Hendrik Hoet, inleiding
Jan Moriaux ofm, preekvoorbeeld