- Versie
- Downloaden 1
- Bestandsgrootte 181.11 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 10 februari 2023
- Laatst geüpdatet 10 februari 2023
Paaswake, 8-4-2023
8 april 2023
Paaswake
Lezingen: Gen. 1,1(26-31a)–2,2; Ps. 104 (Ps. 33) ; Gen. 22,1-(-2.9a.10-13.15-)-18; Ps. 16; Ex. 14,15–15,1; Ex. 15,1-6.17-18; Jes. 54,5-14; Ps. 30; Jes. 55,1-11; Jes. 12,2-6; Bar. 3,9-15.32–4,4; Ps. 19; Ez. 36,16-17a.18-28; Ps. 42–43 (Ps. 51); Rom. 6,3-11; Ps. 118; Mat. 28,1-10 (A-jaar)
Inleiding
In de Paaswake horen we opnieuw de eeuwenoude verhalen van schepping, bevrijding en verrijzenis. Het is een nacht van waken, gedenken en opnieuw beleven. Zoals in het scheppingsverhaal het licht als eerste door de Eeuwige wordt geschapen – het licht als tegenwicht tegen de duisternis, chaos en dood – zo begint de viering van Paaszaterdag met de wijding van het vuur, waaraan de paaskaars wordt ontstoken. Onder het zingen van lumen Christi wordt de paaskaars de kerk binnen gedragen.
In de Paaswake, waarin de opstanding van Christus wordt gevierd, vormt naast licht, water – het water van de dood op weg naar het nieuwe leven – een belangrijk symbool. Van oudsher werd in deze nacht het doopsel toegediend aan hen die wilden toetreden tot de christelijke gemeenschap. Ook onze eigen ‘opstanding’ vieren wij door de hernieuwing van de doopbelofte.
Genesis 1,1(26-31a)–2,2
Het begin- en het slotvers van dit scheppingsverhaal vormen een eenheid: ‘In een begin [het lidwoord ontbreekt in het Hebreeuws] schiep God de hemel en de aarde’ (1,1) en aan het einde ‘dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde in hun geschapen zijn’ (2,4a). Met het scheppen wordt de tijd geschapen, maar God zelf blijft buiten de tijd: ‘Gods Geest zweefde over de wateren’ (1,2).
Voordat God met scheppen begint, is de aarde woest en leeg, overal heerst duisternis. Gods eerste scheppingsdaad is dan ook de schepping van het licht. Zonder licht is geen enkel bestaan mogelijk, licht is levensvoorwaarde. Gods spreken heeft scheppende kracht. Door te spreken roept God het licht in het bestaan dat de chaos, de duisternis verdrijft, zodat er ordening komt.
De schepping van het licht eindigt met de woorden: ‘En God zag dat het licht goed was (1,4). Als het refrein van een gedicht komt dit vers elke scheppingsdag terug, de laatste keer aan het einde van de zesde dag: ‘God zag alles wat Hij gemaakt had. En zie, het was zeer goed’ (1,31). Gezien de plaats van dit vers – het volgt niet meteen op de schepping van de mens – slaan deze woorden op het geheel van de schepping inclusief de mens.
Hetzelfde geldt voor de scheiding van het water boven en beneden en de scheiding van het water van de zee en het droge land. Dan pas kan er leven worden gewekt, planten en bomen.
De schepping verloopt in een logische volgorde: na de hemel – hier niet de woonplaats van God en de engelen, maar een scheiding tussen de wateren boven (sjamajim) en beneden (majim) – de aarde en de zeeën schept God het jonge zaaddragende groen en vruchtdragende bomen, de lichten aan de hemel, de dieren in het water en de vogels in de lucht, de dieren op het land, met op de zesde dag de schepping van de mens: ‘God schiep de mens naar zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen’.
Op de zevende dag rustte God uit (eigenlijk is de eerste betekenis van sjabat ‘ophouden, stoppen’: God stopte met scheppen; vergelijk de sabbat).
De schepping verwijst naar God, en ook mensen kunnen naar God verwijzen, maar God zelf, zo blijkt uit het scheppingsverhaal, staat buiten het geschapene, is niet te vatten. Als beeld en gelijkenis van God is iedere mens geroepen God present te stellen in deze wereld.
Exodus 14,15–15,1
Israël zucht onder het juk van de farao in Egypte en de Eeuwige heeft zijn ellende gezien en zijn geweeklaag gehoord (3,7). Daarom krijgt Mozes opdracht om het volk uit Egypte te leiden. Maar farao wil zijn goedkope werkkrachten niet zomaar laten gaan. Hij blijft halsstarrig, ook als de Eeuwige hem met de ene na de andere plaag belaagt. In 12,1-28 vindt de instelling van het Pascha plaats. Pas de tiende plaag (12,29-42) – de dood van alle eerstgeboren kinderen, te beginnen met de zoon van farao zelf, en de dood van alle eerstgeboren vee – brengt een verandering teweeg. Niet alleen laat farao het volk Israël vertrekken, hij staat ook het nodige goud en zilver af. Voordat het verhaal nu verder gaat in 13,17 over de uittocht op weg naar Sinai, zijn er nog enkele passages met bepalingen over de viering van het Pascha en de toewijding van alle eerstgeborenen aan de Eeuwige.
De uittocht verloopt niet volgens de kortste weg maar via de Schelf- of Rietzee (een moerasachtig merengebied waar later het Suezkanaal werd aangelegd). Intussen is farao van zijn besluit teruggekomen en achtervolgt hij de Israëlieten (14,5). Herhaaldelijk komen zijn indrukwekkende strijdmacht, de paarden en wagenmenners ter sprake. Geen wonder dat het volk bang is en mort: ‘Waren er in Egypte geen graven dat je ons naar de woestijn hebt gebracht om te sterven?’ (14,11). Maar Mozes blijft vertrouwen: ‘Vrees niet en blijf volhouden: dan zult u zien hoe de Heer u vandaag nog zal redden. Want vandaag ziet u de Egyptenaren nog, daarna zult u ze niet meer zien, nooit meer!’ (14,13).
Van buiten af gezien maakt een groep slaven dat het volk Israël voorstelt, geen enkele kans, maar de Eeuwige die altijd kiest voor de onderdrukten, staat aan hun kant. ‘De Heer ging voor hen uit: overdag in een wolkkolom, ’s nachts in een vuurzuil om hun licht te zijn.’ (13,21). Met behulp van een sterke oostenwind, Mozes die zijn staf uitstrekt over de zee die terugweek en droog land werd en vooral de wolkkolom (de Heer) die zich plaatst tussen het volk van Israël en de Egyptenaren, zo gaat Israel de bevrijding tegemoet. ‘Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte; Israël zag de Egyptenaren dood op de kust liggen. Toen Israël het machtige optreden van de Heer tegen Egypte gezien had…’ (14,30v) Opvallend is de nadruk op het ‘zien’, dit alles om duidelijk te maken hoe de Eeuwige zichtbaar met zijn volk meetrekt en bron van bevrijding en heil is.
De midrasj vertelt dat de engelen in de hemel beginnen te zingen op het ogenblik dat de Egyptenaren verdrinken en het volk Israël wordt gered. Maar op dat ogenblik onderbreekt God ze met het menselijkste, edelmoedigste en vurigste vermaan dat denkbaar is: ‘Hoe kunnen jullie Mij verheerlijken met zang, terwijl mijn schepselen verdrinken?’
De uittocht uit Egypte is voor Israël tot op de dag van vandaag het heilsgebeuren bij uitstek dat bij het vieren van Pesach herdacht wordt. Ieder jaar weer wordt dit verhaal over onderdrukking en bevrijding verteld wanneer het jongste kind in het gezin vraagt: ‘Waarom is deze avond zo geheel anders dan alle andere avonden?’
Voor de vraag of het splijten van de zee natuurlijk of bovennatuurlijk is, verwijs ik graag naar Jonathan Sacks, Exodus. Boek van bevrijding, 109-113.
Romeinen 6,3-11
In Romeinen 5,12-21 trekt Paulus de vergelijking tussen Adam, de ene mens door wie de zonde in de wereld is gekomen, en Christus, de drager van genade en vergeving. Het hoofdstuk eindigt met de woorden: ‘… Maar waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos. Zoals de zonde haar heerschappij heeft uitgeoefend door de dood, zo zal de genade heersen door de gerechtigheid en leiden tot eeuwig leven, dankzij Jezus Christus onze Heer’ (5,20v).
Daarop aansluitend stelt Paulus de retorische vraag: ‘Volgt hieruit dat wij moeten blijven zondigen om de genade te laten toenemen?’ en het even zo voor de hand liggende antwoord: ‘Natuurlijk niet!’, zo gaat Paulus verder: ‘Hoe zouden wij nog in zonde leven, wij die dood zijn voor de zonde?’ (6,1v).
Romeinen 6,3-11 werkt de laatste kwestie (‘wij die dood zijn voor de zonde’) nader uit door het sterven en de opstanding van Jezus in relatie te brengen met de doop van de christenen. Zo vreemd is het niet dat Paulus (een kant van) de doop associeert met sterven; dopen ging in zijn tijd immers gepaard met volledige onderdompeling in het water, dus met ‘sterven’. Maar juist omdat de doop geschiedt in de naam van Christus, is hij symbool voor sterven én opstanding. Paulus vertelt hier geen volledig nieuwe inzichten aan zijn lezers in Rome, zoals blijkt uit het herhaald appelleren aan hun kennis (6,3.6.9). Maar zijn streven is de gemeente de diepe betekenis van de doop in Christus daadwerkelijk te laten ervaren. Wanneer Paulus spreekt over een als het ware vergroeid zijn met de dood van Christus en daarom ook met zijn opstanding (6,5), bedoelt hij het beeld van bijvoorbeeld wortels van verschillende planten die zo vergroeid zijn met en in en door elkaar dat je ze niet meer kunt scheiden, zonder dat ze dood zouden gaan. Vanzelfsprekend weet ook Paulus dat wij met de doop weliswaar de zonden van het verleden hebben afgezworen, maar dat wij in de tijd tussen nu en de uiteindelijke toekomst van bevrijding en opstanding steeds gevaar lopen, opnieuw tot zonde te vervallen. Maar naar zijn mening hebben wij nu al deel aan die toekomst door onze doop in Christus. Daarom moeten wij onszelf beschouwen als ‘dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus’ (6,11).
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Matteüs 28,1-10
Deze perikoop die in het teken van de verrijzenis van Jezus staat, behoort tot het grotere geheel van Matteüs 27,55–28,20. Vrouwen die Jezus al vanuit Galilea zijn gevolgd, zijn getuige van zijn dood en van zijn begrafenis die Jozef van Arimatea op zich nam.
Daags na de kruisiging van Jezus gaan de hogepriesters en Farizeeën naar Pilatus om bewaking van het graf tot de derde dag te vragen. Als reden geven zij op dat ‘die misdadiger tijdens zijn leven gezegd heeft: ‘Na drie dagen zal ik tot leven gewekt worden’, een formulering die overigens nergens zo in het evangelie van Matteüs voorkomt. Ze zijn bang dat de leerlingen het lichaam van Jezus stelen en dan zeggen: ‘Hij is opgewekt uit de doden.’. Pilatus gaat overstag en staat de bewaking toe (27,62-66). Degenen die Jezus een misdadiger noemen, blijken in het verdere verloop van het verhaal zelf bedriegers te zijn (28,11-15).
Bij het aanbreken van de eerste dag van de week, dat is op zondag, gaan Maria van Magdala en de andere Maria naar het graf van Jezus. In wat nu volgt, ligt grote nadruk op de zintuigen. Voor hun ogen en die van de wachters daalt er een engel van de Heer neer; dit alles gaat gepaard met een zware aardbeving (vgl. 27,51). De engel rolt de steen voor het graf weg en gaat erop zitten... de bewaking van het graf blijkt nutteloos en onmogelijk tegenover Gods plan met Jezus.
Terwijl de wachters beven van angst en lijkbleek worden, zegt de engel tegen de vrouwen dat zíj niet bang hoeven te zijn: ‘Ik weet dat u Jezus zoekt die gekruisigd is. Hij is niet hier: hij is tot leven gewekt, zoals hij gezegd heeft. Kom, kijk naar de plaats waar hij gelegen heeft. Ga snel tegen zijn leerlingen zeggen: ‘Hij is uit de doden opgewekt, en zie, hij gaat voor u uit naar Galilea; daar zult u hem zien.’ Dit had ik u te zeggen’ (28,5-7). Deze aankondiging is het hart van de christelijke boodschap (vgl. 1 Kor. 15,3v).
Wanneer de beide vrouwen snel weglopen om de leerlingen op gezag van de engel te vertellen dat Jezus opgewekt is uit de doden, staat Jezus opeens voor hen: ‘Gegroet!’. Ze herkennen Hem onmiddellijk, grijpen Hem bij de voeten vast en vallen voor Hem op de knieën (vergelijk het verhaal van Tomas in Johannes 20,24-29). Ook Jezus stelt hen gerust (‘wees niet bang’). Hij herhaalt de opdracht van de engel aan de vrouwen, spreekt echter niet over leerlingen, maar over ‘mijn broeders’, een belangrijk verschil. De moeder, zusters en broeders van Jezus zijn immers zij die de wil van de Vader in de hemelen doen (12,50). De broeders krijgen de opdracht om naar Galilea te gaan, daar zullen ze hem zien.
In Galilea is het allemaal begonnen. Daar heeft Jezus voor het eerst de blijde boodschap verkondigd, onderricht en zieken genezen. Daar is de vonk overgeslagen op de leerlingen. Daar heeft hij ook zijn eerste redevoering op de berg gehouden (5,1; vgl. 28,16). De ontmoeting in Galilea betekent continuïteit, de boodschap van Jezus gaat verder en de lezer wordt uitgenodigd om het evangelie opnieuw te gaan lezen en in praktijk te brengen, terug te gaan naar zijn eigen ‘Galilea’.
In Galilea wacht Jezus zijn broeders op met de formidabele boodschap: ‘Ik ben met u (vgl. 1,23), alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld’ (28,20).
Twee verhaallijnen spelen hier naast en door elkaar, met elk een eigen visie over het lege graf. Enerzijds gaat het om de visie van de hogepriesters en hun medestanders, anderzijds om die van de vrouwen. De eersten verketteren Jezus, maar blijken zelf bedriegers te zijn die anderen tot bedrog aanzetten; hun visie ten aanzien van het lege graf is door mensen verzonnen (Mat. 28,11-15). De vrouwen daarentegen zijn Jezus trouw gebleven tot het einde toe. Hun visie dat Jezus uit de doden is opgestaan, steunt op goddelijke openbaring. Zíj weten de leerlingen in beweging te brengen en zijn in feite model voor de leerlingen (het aantal werkwoorden van beweging in deze tekst is opmerkelijk). Zij knielen als zij Jezus ontmoeten, later doen de leerlingen dat eveneens (28,17).
Preekvoorbeeld
Wat een prachtige ouverture waarmee de Bijbel van start gaat. Van doodsheid en duisternis over de woeste wateren gaat het meteen naar God die het woord neemt. ‘Er moet licht zijn.’ Gods scheppen is het uit elkaar halen van duisternis en licht. Hij zag dat het licht goed was. Deze scheppende woorden gaan als een refrein door, zes dagen lang, tot de wereld er is in goede orde. Een orde die het vertrouwen uitdrukt in een wenkende toekomst. Dit blijkt uit de rust die God zichzelf gunt. Tevreden kan hij terugblikken op zijn scheppingswerk.
Deze vredige sfeer botst tegen de chaos waarin onze wereld vandaag ondergedompeld lijkt. Onze hoog geprezen westerse samenleving is aan het wankelen. De democratie staat onder druk. Extreme meningen en standpunten nemen steeds meer de overhand. Opeenvolgende crisissen slaan mensen lam. Onveiligheid overheerst het algemeen gevoel. In de paaswake lezen we telkens weer het scheppingsverhaal en dat hebben we vandaag meer dan ooit nodig. Er heerst duisternis alom. Niet alleen in de wereld buiten, waar het politieke en economische leven het noorden kwijt lijken te zijn. Er heerst ook in onze binnenwereld vertwijfeling. Ja, zelfs ontreddering. Hoe moet het met de meest kwetsbaren onder ons? De mensen wier overleven steeds meer bedreigd is. Het gevoel van wanhoop is reëel. We dreigen onze levensvreugde kwijt te spelen. In deze paaswake laten we kleine lichtjes branden. Er moet licht zijn. Omdat we niet toegeven aan de wanhoop. Hoe bedreigd dit geloof ook is, we willen evenmin blind zijn voor de tegenstemmen die een dam opwerpen tegen het doemdenken.
De Duits-Amerikaans joodse filosofe en politiek denker Hannah Arendt (1906-1975) is daar een voorbeeld van. Ze heeft beide wereldoorlogen van de vorige eeuw meegemaakt en ofschoon ze de realiteit van de Sjoa ten volle onder ogen ziet, blijft ze geloven in de mogelijkheid van de mens om een nieuw begin te maken. Haar aanwezigheid op het proces van Adolf Eichmann waar de dood van duizenden joodse mensen door de beschuldigde als een fait divers wordt afgedaan kan dat vertrouwen niet breken. Daarom neemt het begrip ‘nataliteit’ in haar filosofie een centrale plaats in: alle mensen zijn nieuwkomers. Iedere mens die geboren wordt betekent de mogelijkheid van een nieuw begin.
Exodus
Een nieuw begin. ‘Ik heb de ellende van mijn volk gezien, ik ken zijn lijden. Gij, Mozes moet mijn volk bevrijden uit Egypte.’ Geen bevrijdende kracht van God zonder medewerking van mensen. Het verhaal van de uittocht uit Egypte heeft alle eeuwen door een mobiliserende kracht gehad. Het laatste woord is niet aan de dood. Niet aan de macht. Niet aan het geld. In deze paaswake laten we deze boodschap tot ons doordringen. Het is waar dat wij geen impact hebben op de beslissingen die de wereldleiders treffen. Maar wij kunnen op de plek waar we staan een andere waarheid ontdekken. We kunnen ons spiegelen aan de vroege Jezusbeweging. In het publieke leven van het Romeinse imperium had zij nauwelijks iets te betekenen. Er is het bekende beeld van de gekruisigde ezel die aanschouwd wordt door een klein mannetje dat zijn armen in een gebaar van aanbidding naar deze figuur uitstrekt. Met daarop het opschrift ‘Alexamenos aanbidt zijn god’. Het is een beeld dat aangeeft hoe de beschaafde Romeinen dachten over die christelijke beweging. Als een beweging van ongeletterde, achtergestelde mannen en vrouwen die er de meest bizarre denkbeelden op na hielden, die nauwelijks enige aandacht verdient.
In deze paaswake beluisteren we het verhaal van de uittocht uit Egypte. Exodus draait de historische realiteit om. Exodus is de ontkenning dat de geschiedenis gedragen wordt door de groten der aarde. Er is een andere geschiedenis, die we vandaag laten doorklinken. De geschiedenis van een messiaanse tijd die uitziet naar een herschepping van de duisternis tot licht. Een nieuw begin. Dat is het verhaal dat we in deze nacht in alle bescheidenheid vieren. Licht breekt door het donker heen.
Verrijzenis
Zijn er dan werkelijk tekenen van hoop? Is er opstanding mogelijk uit de dreigende dood? Het zijn wellicht kleine lichtjes zoals we ze ook in deze paaswake laten schijnen, maar ze zijn er. Ze symboliseren de verantwoordelijkheid die we samen dragen om onze planeet leefbaar te houden. Het zijn tekens van een nieuwe levensstijl. Daarin krijgt spaarzaamheid een nieuwe betekenis. Mensen maken inderdaad nieuwe keuzes. De tijd van het mateloos consumeren is voorbij. De zorg voor de aarde strekt zich uit over de hele wereld. De aandacht voor het natuurlijk milieu wordt gedragen door allerlei bewegingen.
Het zijn zoveel stille krachten die het gedicht van Henriëtte Roland Holst handen en voeten geven: ‘De zachte krachten zullen zeker winnen in ’t eind’. Naast haar politieke inzet was deze overtuiging voor Henriëtte Roland Holst tevens het motief van haar inzet voor de vrouwenbeweging. Haar aandacht ging vooral uit naar onderdrukte en achtergestelde vrouwen. Arbeidersvrouwen hadden volgens haar meer belang bij de klassenstrijd dan bij de seksestrijd van het ‘burgerlijk feminisme’. Bovenal was ze de overtuiging toegedaan dat macht en onderdrukking, geweld en oorlog niet het laatste woord kunnen hebben.
‘De zachte krachten zullen zeker winnen in ’t eind’. Daarin ligt het bewustzijn van kwetsbaarheid maar tevens van een ontembare hoop. Daarin vinden mensen en bewegingen elkaar en ervaren ze een samenhorigheid die toekomst opent. Het is de overtuiging die mensen op de been brengt en een nieuw gemeenschapsgevoel doet groeien. Dank zij zoveel zachte krachten.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld Ignace D’hert