- Versie
- Downloaden 11
- Bestandsgrootte 379.37 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
23 april 2011
Paaswake
Lezingen: Gen. 1,1(26-31a)-2,2; Ps. 104 (Ps. 33) – Gen. 22,1-(-2.9a.10-13.15-)-18; Ps 16 – Ex. 14,15-15,1; Ex. 15,1-6.17-18 – Jes. 54,5-14; Ps. 30 – Jes. 55,1-11; Jes. 12,2-6 – Bar. 3,9-15.32-4,4; Ps. 19 – Ez. 36,16-17a.18-28; Ps. 42-43 (Ps. 51) – Rom. 6,3-11; Ps. 118; Mat. 28,1-10 (A-jaar)
Inleiding
In de christelijke paaswake worden de kruisdood, grafrust en opstanding van Jezus herdacht, zoals deze daarnaast tevens herdacht worden op de drie dagen van het paastriduüm (Goede Vrijdag, Stille Zaterdag, Paaszondag). Gevierd wordt de tocht door lijden en dood naar het nieuwe leven van Godswege. Met deze tocht wordt het Pasen van Jezus geparallelliseerd aan de reeds bestaande paasviering, de tocht weg uit de slavernij en onderdrukking in Egypte door de Schelfzee op weg naar het nieuwe land van Godswege.
De paasnacht wordt zo de focusviering waarin, gelijk in het joodse Pesach, elke tocht van negatief naar positief opgenomen wordt. Naast het paasverhaal van Jezus (A-jaar: Mat. 28,1-10) en het exodusverhaal in Exodus 14,15–15,18, is de allereerste overgang, die in deze rij van paastochten ter sprake moet komen, de schepping (Gen. 1,1-2,3). De redding door het water van de Grote Vloed in de ark, eigenlijk een grote doodskist, verhaald in Genesis 6,9-9,17, maakte vanaf de jonge Kerk tot aan de liturgievernieuwing van het Tweede Vaticaans Concilie onderdeel uit van de paasnachtlezingen, ook als voorafbeelding van de doop. De overgang van dood naar leven in het verhaal van de Binding van Isaak in Genesis 22,1-19 hoort in deze rij thuis, alsmede de verhalen over de nieuwe exodus uit de ballingschap, in de huidige lezingenkeuze aanwezig in Jesaja 54,5-14; 55,1-11; Baruch 3,9-15.32–4,4; Ezechiël 36,16-17a.18-28.
De vele schriftlezingen zijn noodzakelijk om een nachtwake lang te kunnen vieren. De vierende gemeente ervaart op deze wijze zelf aan den lijve wat zij leest in de Schriften en gaat door de nacht naar het nieuwe morgenlicht. Bij het eerste daglicht wordt de wake afgesloten met de viering van de eucharistie, waarin, naast de evangelielezing, als epistellezing Romeinen 6,3-11 gelezen wordt. In deze tekst past Paulus de paasgang van Jezus toe op de gedoopte: wie gedoopt wordt, sterft in het water met Jezus en wordt daardoor één met diens dood, om zo uit het water op te staan met de opgestane Heer.
Genesis 1,1-2,2
Het uitgangspunt van de handelingen in het scheppingsverhaal is de chaos en duisternis die de aarde kenmerken (1,2). God maakt daarin orde. De eerste, vierde en zevende dag ordenen de tijd. De eerste dag, waarop het licht geschapen wordt, creëert dag en nacht; de vierde dag, waarop de lichtdragers ter sprake komen, schept seizoenen en jaren; de zevende dag, waarop God rust van zijn ordeningswerk, openbaart zich als de sabbat en geeft daarmee tevens de tijdseenheid van een week aan. De tussenliggende dagen creëren eerst met de tweede en derde dag de leefruimten en vervolgens met de vijfde en zesde dag de bevolking in die ruimte.
De mens vormt daarbij de climax. De aandacht in het scheppingsverhaal gaat dus niet uit naar de hemel. Deze is door het aanbrengen van een gewelf of uitspansel vanaf de aarde niet meer te zien. Ook ligt de nadruk niet op de algemene scheppingdaad. Deze wordt vakkundig buiten het verhaal gehouden. De meeste bijbelvertalingen suggereren dat de eerste verhaalhandeling de schepping van hemel en aarde is, maar omdat in vers 1 eigenlijk staat ‘nadat God in den beginne hemel en aarde geschapen had…’, is de eerste verhaalhandeling ‘…en toen zei God’ in vers 3. Het verhaal zoomt dus in vanuit het breedste decor van hemel en aarde, naar de aarde zelf en vervolgens naar de mens.
Het woord ‘scheppen’ komt schaars voor in het verhaal. Na vers 1 duikt het pas weer op als de eerste bewoners op de vijfde dag ter sprake komen, namelijk de zeegedrochten, en vervolgens uitvoerig bij de schepping van de mens, maar liefst drie keer in vers 27.
Deze mens is als enige geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Alle andere schepsels zijn geschapen naar hun soort, maar de mens naar Gods beeld. De meeste bijbelvertalingen laten dit verschil slecht uitkomen, door te suggereren dat de dieren soort na soort gemaakt zijn, alsof God na het scheppen van de geribbelde neushoornvogel de rosse neushoornvogel gemaakt heeft. Het doel van de dieren ligt in zichzelf, het in stand houden van de eigen soort (behalve bij de enge zeemonsters, want daarvan wil je er natuurlijk niet te veel hebben), maar het doel van de mens stijgt boven hemzelf uit. Hij is beeld van God, theomorf, en kan dus handelen zoals God handelt: hij kan heilig zijn, zoals God heilig is (Lev. 19,2).
Voor de paasnacht is met name van belang dat het eerste dat God schept, het licht is en wel zonder lichtdrager(s). Johannes 20 zal daarmee spelen op de paasdag, daar in dat verhaal de zon afwezig blijft, immers het verhaal gaat van de vroege donkerte in vers 1 naar de avond in vers 19. Het licht van die dag wordt daarentegen gevormd door de opgestane Heer (vgl. Joh. 1,4v).
Exodus 14,15-15,1
De bevrijding uit Egypte door de Schelfzee wordt verhaald in Exodus 13,17-15,21. Het bevrijdingsverhaal wordt afgesloten met een lied van Mozes in 15,1-18 (= antwoordzang) en een lied van Mirjam in 15,21.
Als een mantra komen in het verhaal de wagen en de wagenmenners voor. Dit weerspiegelt de introductie van het gedomesticeerde paard in de toenmalige wereld. Door het paard ontstond er een leger dat zich veel sneller kon verplaatsen dan een leger dat alles te voet moest doen. Het paard, dat in eerste instantie door de Hettieten in Anatolië werd geïntroduceerd en daarop in de dertiende eeuw v. Chr. mede door huwelijken tussen de Hettitische en Egyptische koningshuizen ook in Egypte terechtkwam, verstoorde de militaire wapenbalans enorm ten voordele van Egypte. Het exodusverhaal laat echter Egypte omkomen door zijn eigen overdadige bewapening: de paardenwagens lopen vast op de zeebodem, terwijl het volk Israël droogvoets er overheen trekt.
In de bijbel blijft het paard symbool voor het zinloze vertrouwen op militaire bewapening en staat daarmee in contrast tot het vertrouwen op de Heer God (zie bv. Ps. 20,8; 147,10). Het is dan ook tekenend dat Jezus niet te paard Jeruzalem binnentrekt (zie Mat. 21,1-13).
Matteüs 28,1-10
In elk evangelieverhaal over de opstanding is de opstanding zelf narratief afwezig. Zoals in het scheppingsverhaal de schepping buiten de narratieve voortgang valt, zo blijft de opstanding zelf in alle verrijzenisverhalen buiten het vertelde. De opstanding van Jezus kan alleen verhaald wordt in relatie tot de personen die Jezus meegemaakt hebben en zijn verrijzenis thans ervaren. Deze ervaringslijn werkt Paulus in Romeinen 6 uit naar de doop.
De vrouwen die bij de kruisdood van Jezus aanwezig zijn (Mat. 27,55-56), zijn eveneens aanwezig bij zijn graflegging (27,61) en opstanding (28,1). Hun aanwezigheid moet gedacht worden als een continuüm, in tegenstelling tot Jozef, die na de graflegging weer heengaat (27,60). Op deze wijze houdt de evangelist in de aanwezige vrouwen kruisdood en opstanding bij elkaar.
De ervaring van de kruisdood wordt gecontinueerd in de ervaring met de opstanding. Deze verrijzeniservaring bestaat uit twee ontmoetingen: eerst met de boodschappers in witte gewaden (vgl. doopgewaden), die belijden dat Jezus leeft en dus niet meer hier, in het graf, te zoeken is (28,2-7), vervolgens, als climax, met de Opgestane zelf, in een ontmoeting van mens tot mens (28,8-10).
Beide ontmoetingen herbergen tevens de opdracht deze verder te brengen, allereerst aan de broeders en zusters. Het startpunt na de opstanding is Galilea. Alleen als zij de route van Jezus gaan, telkens opnieuw, dus vanuit Galilea, zullen zij hem zien.
Preekvoorbeeld
Deze nacht is voor christenen wereldwijd een heilige nacht: het hoogtepunt van heel het kerkelijk jaar. Veertig dagen lang zijn wij als volk van God door de woestijn getrokken, de woestijn van ons eigen leven, want ook wij zijn trekkers, maar...op weg naar waar? Ja, soms weten we het zelf niet goed meer. Daarom zijn wij hier deze avond samen om te horen, te zien, te zingen, te bezinnen om te weten hoe het verder moet en wat de zin is van dat dagelijks op weg gaan. De laatste dagen stonden we zelfs dichter bij de Heer om te zien hoe hij zijn weg is gegaan en gevonden heeft.
Nu staan we als het ware op een hoge berg om in een wijd uitzicht breed en ver te kunnen kijken. Daarbij speelt de kerk met een aantal symbolen van vuur, licht en water. Ze vertelt verhalen over de oorsprong van ons bestaan en onze wereld om onszelf en mekaar beter te kunnen verstaan. En vooral: om onze plaats, onze relatie tot hem, de onnoembare, te begrijpen. Een diep en heerlijk gebeuren waarin we ons mogen laten onderdompelen om het met ons hart en onze zintuigen te proeven.
Het begon met het prachtig verhaal over de schepping van hemel en aarde, die aanvankelijk woest en leeg was, overdekt met duisternis. Daar schept God als eerste element het licht. ‘En er was licht!’ We staan er niet meer bij stil: dat wij elkaar kunnen zien, genieten van heerlijke kleuren, landschappen, vergezichten, foto’s. Licht geeft warmte en doet alles groeien. Stel je even voor dat de zon er niet zou zijn: dan was alles duisternis, doods en koud. Maar wij kennen ook momenten van innerlijk licht: ‘ik zie het weer zitten’ zeggen we soms, na een periode van duisternis, tasten en zoeken.
Bij het begin van de avond zongen we: ‘Licht van Christus’ tot driemaal toe en het licht werd telkens hoger geheven. Hij, Christus: hem bezongen we als de nieuwe mens, de brenger van licht in onze soms chaotische wereld. Hij, de eerste mens van de nieuwe schepping. Aan zijn licht hebben wij ons licht ontstoken. En met licht in onze hand zijn we hem achterna getrokken om opnieuw bewust te worden van de goddelijke lichtvonk die God in ieder van ons gelegd heeft, want bij de schepping van de mens hoorden wij: ‘Toen schiep God de mens naar zijn beeld en gelijkenis.’ Dit in tegenstelling met de dieren waarvan geschreven staat: ‘Hij schiep hen elk naar hun soort’. De mens wordt boven alles uitgetild door een goddelijke vonk die in zijn ziel wordt neergelegd. Wij zijn dragers van Gods licht voor deze wereld. Dat is onze identiteit. Dat is ook onze roeping. Maar die roeping is maar het duidelijkst geworden in de persoon van Jezus: te midden van de chaos door oorlog, wreedheid, onverschilligheid, corruptie – en die chaos zit ook in ons – verschijnt hij als kwetsbaar kind in een kribbe, als vredevorst op een ezel, als een naakte gekruisigde, een begenadigd profeet die de goddelijke vonk in ons wil aanwakkeren: de vlam van de liefde, want God is liefde. Liefde die hij ook in ons klein, menselijk hart heeft neergelegd als het beste van hemzelf. Liefde: die diepe, wondere kracht die in ieder van ons schuilt, die ons zo kwetsbaar maakt, maar ons in onze beste momenten boven onszelf doet uitgroeien, liefde die gelieven doet openbloeien en mensen creatief maakt om wegen te zoeken naar gerechtigheid en vrede op aarde.
In deze nacht wordt ons opnieuw licht geschonken om helder te zien wie wij zijn, hoe kostbaar in de ogen van de Schepper. De focus op ons leven, op onze roeping wordt deze nacht opnieuw haarscherp gesteld.
Naast de schepping van het licht en de mens was er ook dat ander verhaal van de bevrijding uit Egypte: een verhaal dat ook joden nog altijd vertellen om niet te vergeten dat niet de kracht van het paard en de wagenmenners het hebben gehaald, maar wel hun vertrouwen op God. We moeten het toegeven: spontaan grijpen ook wij naar het paard en dan bedoel ik niet zozeer het aantal pk’s van onze wagen waarmee wij aan de stoplichten zo graag optrekken, maar alles wat ons zelfgenoegzaam maakt, ons de illusie geeft dat wij alles zelf in handen hebben. Diametraal daartegenover staat die fundamentele houding van vertrouwen die je opent voor mekaar, voor het leven, voor God. De houding die je ontvankelijk maakt en dankbaar: zo noodzakelijk om mens te worden. Je vindt ze terug bij kinderen. We treffen ze ook aan bij Jezus: Hij heeft zich tot in de dood durven toevertrouwen aan de Vader.
Misschien zijn wij zo ver nog niet. Er is zoveel in onszelf dat ons de moed ontneemt om ons te laten aanspreken door deze boodschap. Wij zien geen licht. Wij voelen ons ook verward, verlamd en moedeloos door alles wat er in onze kerk gebeurt en in onze wereld. Er is verdriet, woede en angst. Hoe moet het nu verder met ons?
In het evangelie krijgen wij tot tweemaal toe te horen: ‘Je hoeft niet bevreesd te zijn.’ Eerst zijn het de engelen die het zeggen, later is het Jezus zelf die ons tracht te overtuigen. En ook tweemaal krijgen de vrouwen te horen: ‘Ga naar Galilea. Daar zullen jullie Mij zien.’ De boodschap is vrij duidelijk: Je moet Jezus niet in het graf komen zoeken. Hij hoort niet bij de doden. Hij is verrezen. De Vader blijft zijn schepsel trouw over de grenzen van dood en vernieling heen. Ga terug naar Galilea, waar hij is begonnen, waar hij met mensen begaan was, met de minsten nog het meest. Eigenlijk worden wij verwezen naar ons eigen Galilea, ons eigen leven van alle dag: ons opstaan en slapengaan, ons werken en rusten met lachen en wenen. Daar mogen wij de weg gaan van Jezus als een licht voor deze soms chaotische wereld. Dat is de zin ook van onze doopgeloftevernieuwing: dat we vannacht ons herinneren hoe we ooit zijn ondergedompeld in het bad van Gods liefde om met Christus te verrijzen tot nieuw leven, dag na dag. Gelukkig staan wij niet alleen. In heel onze wereld staan er deze nacht lichtdragers op, ook nieuw gedoopten, om samen hoopvol op weg te gaan als brengers van goed nieuws. Want: hij leeft.
Archibald van Wieringen, inleiding
Bob van Laer ofm, preekvoorbeeld