- Versie
- Downloaden 30
- Bestandsgrootte 558.61 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 21 januari 2021
20 april 2019
Paaswake
Lezingen: Gen. 1,1(26-31a)-2,2; Ps. 104 (Ps. 33) – Gen. 22,1-(-2.9a.10-13.15-)-18; Ps 16 – Ex. 14,15-15,1; Ex. 15,1-6.17-18 – Jes. 54,5-14; Ps. 30 – Jes. 55,1-11; Jes. 12,2-6 – Bar. 3,9-15.32-4,4; Ps. 19 – Ez. 36,16-17a.18-28; Ps. 42-43 (Ps. 51) – Rom. 6,3-11; Ps. 118; Luc. 24,1-12 (C-jaar)
Inleiding
De viering van de Goede Week is hét hoogtepunt van de liturgiekalender. De Paaswake met daarna de Paaszondag is de glansrijke vervulling van verlangend uitzien naar Gods wonderlijk handelen. Wij belijden Jezus’ verrijzenis, wij getuigen van zijn opstanding; hernieuwen de doopbelofte. Dit belijden en getuigen is een zaak van geloof. Geloof is iets anders dan enkel zakelijke kennis op grond van feiten. Het is de dimensie van verstaan, van zien vanuit hopen, verlangen en gevoel voor perspectief. Dus altijd grensoverstijgend. Die beleving zit in ons en is aldus reëel en realistisch. Deze visie en geloofshouding is de dragende kracht van heel de bijbelse traditie en van het Joodse volk. Aansluitend daarop is het ook de basis voor de christelijke geloofsgemeenschap, de kerk. Binnen dit brede perspectief gelden gedachten als: ‘Het lege graf werd ruimte van de verrezen Christus’.
Voor het verstaan van de teksten en voor de verkondiging is het goed om aan de volgende elementen aandacht te geven:
- De hier bovengenoemde geloofshouding. Genesis 22: het verhaal van het offer van Isaak is in de Joodse traditie een ‘opstandings’-verhaal, redding uit dood, perspectief van leven.
- ‘De derde dag’, deze in de Bijbel tientallen malen genoemde tijdsaanduiding komt vooral voor bij bijzondere openbaringen zoals bijvoorbeeld in Exodus 19,11vv, speciaal bij de openbaring op de berg Horeb. En Hosea 6,1 ‘Op de derde dag doet Hij ons opstaan en wij leven’.
- In gebeden is meerdere malen sprake van ‘Heer van alle sterven en leven’, onder andere 1 Samuël 2,6. Daar klinkt de dynamiek door van ‘duisternis naar licht’, waarin alle leven wordt meegenomen naar toekomst en wat ook duidt op bovengenoemd geloofsperspectief.
- Een stellige uitspraak in deze is: ‘Ik dood en maak levend’ (Deut. 32,39).
- Men heeft het gevoel van (geloof in) opstanding, zoals blijkt in antwoord op Jezus’ vraag: ‘wie vinden jullie dat Ik ben?’ Men antwoordt: Johannes de Doper, Elia of een van de oude profeten ( Luc. 9,7-9 en 9,18-22). Men verbindt het heden met het verleden, een hiernamaals. Ook is sprake van zulk een persoonlijk perspectief in bijvoorbeeld Psalm 16,10; 42,2v; 104,29v en Jesaja 55,11.
- Over ‘tenhemelopneming’ wordt ons verteld in het verhaal van Elia in 2 Koningen 2.
- Over het graf van Mozes wordt na diens heengaan niet gesproken. Afwezig blijft hij in de beleving wel aanwezig. In het verhaal van de verheerlijking op de berg Tabor zijn zij beiden aanwezig. Er wordt gesproken over Jezus’ exodus; daarna volgt een lijdensaankondiging en aankondiging van opstanding op ‘de derde dag’.
- De aankondigingen van het lijden van de Mensenzoon en zijn opstanding, zoals in de evangeliën genoemd, getuigen van Jezus’ geloofshouding en gelovig perspectief.
Genesis 1,1–2,2
Dit rijke poëtische verhaal is getuigenis van geloof: alle leven is uit God en in Gods hand.De Allerhoogste handelt vanuit de dynamiek ‘van duisternis naar licht’, ‘zo werd het avond en morgen’. Steeds een nieuwe dag. Het hoogtepunt is de schepping van de mens ‘naar Zijn beeld en gelijkenis’. De mens (man en vrouw) staat aan de zijde van God in zorg om al het geschapene, geroepen tot het goede en de behartiging daarvan in recht en gerechtigheid. De mensheid is geroepen om Gods wil te volbrengen. Zijn wil wordt later expliciet kenbaar gemaakt in de zeven noachitische geboden en na de Exodus in de openbaring van de Tien Woorden. De proclamatie van de Schepping is naar zijn kern de proclamatie over de mens, zoals bedoeld door de Eeuwige.
In het verhaal is hiermee verweven de tijds- en plaats-aanduiding: namelijk de mens in het ritme van nacht naar dag; zijn plaats te midden van bomen planten en dieren. Dus wij zijn deel van de Schepping. Je ontvangt het leven van God (het is niet je bezit) in een roeping tot verantwoordelijkheid. Psalm 104 spreekt ervan als een mooie wandeling in het geheel van de schepping met alle kleur en fleur en de krachten in de kosmos. We kunnen ook denken aan Psalm 8 over dat ‘wonder van mens zijn’. De Paaswake neemt ons mee in het grote geheel van Gods wonderwerken. Die positieve en dynamische kijk moeten we willen behouden. Dat maakt ons bescheiden en doet ons (milieu-) bewust leven binnen de ons gestelde grenzen van tijd en plaats in het besef, dat deze gave ons geschonken wordt uit zijn liefde. En dat met een grensoverschrijdende opdracht en doel: herscheppen, vernieuwen.
Exodus 14,15–15,1
We worden meegenomen in het reddend gebeuren voor het Godsvolk. De slavernij in Egypte was meer en meer een ‘niet leven’ geworden met uitroeiing van het volk door de ‘macht’, de farao. Een nieuw begin is noodzakelijk, om letterlijk de weg vrij te maken voor de toekomst. Uittocht uit de wereld van ‘machtigen’ om eigen leven en opdracht te kunnen waar maken. Er is grote blijdschap over die bevrijdende uittocht, die echter tegelijk het begin wordt van een moeilijke weg door tijden en plaatsen, waar telkens sprake zal zijn van ‘sterven en leven’. Maar bovenal klinkt in dit verhaal: God handelt. Het is een godswonder wat ons overkomt. Daarmee begint de grote uitdaging om met God mee te gaan, om zijn wegen te leren kennen. Tegenover onrecht en het kleineren van mensen zal het moeten gaan om gerechtigheid. Steeds zal het volk ervaren dat dit een proces wordt door lijden en tegenslag heen. Zoals al het geschapene kenmerken heeft van dit proces van ‘sterven en leven’, zo zal het ook gaan op weg van de mens. Voortgang zal mogelijk blijven door vertrouwen op de Allerhoogste.
Lucas 24,1-12
‘Waarom zoekt ge de levende onder de doden?’ Dit klinkt met een stelligheid en gedrevenheid die voortkomt uit dat diepe geloofsbesef. Leven gaat door ondanks tegenslag, ondanks lijden en sterven. ‘Hij is niet hier, Hij is verrezen’. Deze boodschap, tegelijk een overtuiging, wordt verankerd in de woorden van Jezus’ lijdensaankondigingen en de aankondiging van verrijzen. Bij Lucas is een belangrijk signaal de herhaalde verwijzing naar Galilea. De meeste leerlingen komen daar vandaan. Jezus is daar de prediking over het Koninkrijk van God begonnen door zijn inzet voor de blijde boodschap over wat recht en goed is. De ‘mannen van Galilea’ zullen de evangelisten worden, want vanuit wie en hoe Jezus was, en hoe hij sprak en deed, hoe hij geloofde in de God van ‘levenden en niet van doden’, konden zij getuigen worden van zijn nieuwe leven. De gevoelige betrokkenheid op de Lijdende, de Gestorvene, wordt beleefd door de vrouwen. Zij komen het gebod van de zorg om de gestorvenen, ‘de doden begraven’ volbrengen op ‘de derde dag’. De leerlingen echter zijn nog verbijsterd en onthutst. Reactie: ‘beuzelpraat; niet te geloven’. De Mensenzoon als de lijdende Messias was voor hen het einde van hun perspectief. Die geslotenheid moest doorbroken worden ‘opdat blinden zouden zien en doven zouden horen’. Lucas benadrukt: dit alles gebeurt ‘volgens de Schriften’. In vers 13 vangt dan ook het Emmaüsverhaal aan, waarin de Schriften worden toegelicht. Zijn woord en teken doet die leerlingen zien en beleven: Hij is aanwezig.
Romeinen 6,3-11: Paulus’ ‘nabeschouwing’ met het perspectief op de nieuwe mens
Paulus wordt getroffen door het licht van de verrezen Heer en ziet alle leven en doen in het licht van deze ‘nieuwe mens’. De Gekruisigde heeft door Gods handelen (Ps. 118) de dood doorstaan. Het kruis is daarmee de plek van opstanding en heerlijkheid, de ‘boom des levens’. Door de doop zijn wij deelgenoot in zijn lijden en verrijzen. Wij worden geroepen tot dat nieuwe leven; namelijk te zijn ‘als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus’. Waar zo wordt geleefd en gehandeld in recht en gerechtigheid, voltrekt zich het proces van het groeiende Rijk Gods, waartoe Jezus Christus in de wereld is gekomen. Een proces dat voortgang moet vinden door onze gelovige inzet, dat ons leven en denken voortaan toekomstgericht zal zijn op basis van het verleden en ook het huidig en toekomstig handelen van God.
Pasen vieren is Uittocht beleven voor en ten dienste van heel de wereld. Zijn wij bereid tot die opdracht en de Schepping te stuwen naar haar vervulling? Laat Pasen de vreugde en kracht zijn daartoe, dan wordt het steeds ‘avond en morgen, een nieuwe dag’. Opstanding, nieuwe schepping, ‘zijn blijvende aanwezigheid’ is perspectief met kracht van leven nu en in de toekomst.
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’, in: H. Janssen & K. Touwen (red.) Paulus zelf. De zeven echte brieven. Exegese en Preken, Vught 2014, 75-86
Preekvoorbeeld
Dadelijk gaan we het water wijden voor de doop en wij hernieuwen onze doopbeloften. Daarin beloven wij ons te verzetten tegen het kwaad, ons toe te wijden aan de dienst van God en van de naaste – en wij belijden ons geloof. In deze wereld, in onze wereld zoals hij er soms uitziet met alle nacht, met alle dood, met alle wanhoop is Pasen vieren op zich al een geloofsbelijdenis. Wij gaan staan in een oud verhaal, waarin de lezingen ons meevoeren, niet naar een afgesloten en voorbij verleden, maar naar een tocht en een gemeenschap waarin wij nu deelnemers zijn. Een tocht van hoop tegen alle wanhoop in. Een tocht ten leven tegen alle dood in. Een tocht van vrede en recht tegen alle oorlog en onrecht in. Geen bitsige tocht, maar een tocht van vreugde, een blijde boodschap voor de mensen van zijn welbehagen, voor armen en treurenden, voor vredemakers en zoekers naar gerechtigheid, voor vervolgden omwille van die gerechtigheid.
De aanvang van de paashymne die we hoorden, bevestigt ons in die vreugde: ‘Aan allen die hier aanwezig zijt en aan heel de wereld die op verlossing wacht verkondig ik de blijde boodschap van Gods goedheid en Gods trouw: Jezus is de Heer, het licht dat schijnt in de duisternis. Wees blij en verheug u.’ Die vreugde hebben we uitgezongen in het gloria, het Eer aan God in de hoge – of in een andere acclamatie bij de nieuwe paaskaars, die de levende Heer in ons midden verbeeldt.
Overal ter wereld worden in deze nacht kinderen en volwassenen gedoopt. Niet omdat zij in sprookjes geloven of in heldenverhalen, waarin de held altijd aan het langste eind trekt. Maar omdat zij in Jezus geloven, die helemaal niet als een held op het kruis is gestorven, die wel levende getuige is geworden van Gods liefde en trouw. Paulus beschrijft onze doop als onze doortocht, onze deelname aan de doortocht van Christus, aan zijn kruis en opstanding. De doop zet ons dwars op een leven van zonde, een leven zonder liefde. Wie zich laat dopen, moet zichzelf beschouwen ‘als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus’.
Wie gedoopt is, gaat staan in het oude verhaal, waarin God de chaos schept tot een wereld voor mensen, waarin het goed is om te leven. Hij gaat mee uit het slavenhuis van Egypte naar het land van belofte. Zonder te weten wat hem of haar onderweg nog allemaal te wachten kan staan aan honger en dorst, aan vallen en opstaan. Hij drinkt aan de bron van levend water, eet van het levende brood. En deelt met wie honger en dorst heeft. Dat is de weg die ons gegeven is en die we zelf ook in onze tijd altijd opnieuw moeten banen of open houden. Want het is in geen enkele tijd van de geschiedenis en in geen enkele tijd van ons eigen leven een vanzelfsprekende weg. De levende Heer volgen in zijn opstanding is ook altijd de opstand van de liefde tegen haat, duisternis en dood.
Altijd opnieuw dreigt een te zware steen ons leven af te sluiten van het licht. Hier vernieuwen wij ons geloof dat deze steen is weggerold, dat we met Christus mogen staan in de tuin van Pasen. En door onze tranen heen spreekt hij ons aan, niet om hem in onze greep te houden, maar om op weg te gaan hem achterna.
Voor het hernieuwen van onze doopbelofte steken wij onze kleine kaars aan aan de paaskaars, symbool van de verrezen Heer. In het evangelie hoorden we de eerste reactie van de apostelen als de vrouwen hen kwamen berichten: ‘beuzelpraat’. Het is nog altijd een zeer actuele reactie van veel tijdgenoten en misschien wel van onszelf. In bijna alle latere verschijningsverhalen komt er twijfel ter sprake. Denk aan Tomas. Ons geloof belijden, die kaars aansteken aan de paaskaars, in het licht gaan staan dat hij brengt, blijft een daad van geloof en een daad van protest, een daad van opstand, niet tegen twijfel of onzekerheid, maar tegen liefdeloosheid en doemdenken.
Deze paasnachtviering is bij uitstek een gemeenschapsgebeuren en de geloofsbelijdenis is de geloofsbelijdenis van de lokale kerk die wij hier zijn. Maar elk heeft ook zijn eigen kaars: het is tegelijk een persoonlijk gebeuren. Als we als kind gedoopt zijn, was dit een geschenk van onze ouders. Nu, en met heel onze persoonlijke geschiedenis erbij, zijn we uitgenodigd om zelf schenker van licht en hoop te worden, om zo goed als we dat kunnen zout te zijn in deze wereld, levensbrood voor wie op zijn honger zit. Zo zijn we mensen naar zijn beeld en gelijkenis.
Diep in de nacht heeft Hij verlossing gebracht,
Heeft Hij ons licht aangeheven.
Het licht van het begin.
Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt en gegeven.
inleiding drs. Frans Zwarts; preekvoorbeeld D. De Rycke ofm
21 april 2019
Paaszondag
Lezingen: Hand. 10,34a.37-43; Ps. 118; Kol. 3,1-4 (1 Kor. 5,6b-8); Joh. 20,1-9 (C-jaar)
Inleiding
Handelingen 10,34a.37-43
In Caesarea houdt Petrus een tamelijk lange preek, die Cornelius en de zijnen voorbereidt op de doop, waardoor de eerste heidenen in de kerk worden opgenomen. Hij vertelt over het optreden van Jezus in Galilea, Judea en Jeruzalem. In de doop die Johannes preekte werd Jezus gezalfd met heilige Geest en met kracht. Hij ging weldoende rond en genas allen die onder het kwaad (de duivel) gebukt gingen. Toch werd hij als een misdadiger aan het kruis geslagen en vermoord. Maar God stond achter Jezus. Hij heeft hem op de derde dag doen opstaan en doen verschijnen aan zijn leerlingen, die hij de opdracht gaf te prediken dat hij door God werd aangesteld als rechter over levenden en doden, een verwijzing naar de wederkomst van Jezus de mensenzoon, op het einde der tijden. Iedereen die in Jezus gelooft, verkrijgt vergiffenis van zonden.
Psalm 118
Deze dankpsalm, waaruit een zestal verzen werden geselecteerd, past wonderwel op Paasdag. De bidder dankt en looft God omdat hij hem redde uit de nood. God hield hem in leven en heeft zijn gebed verhoord. De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd is hoeksteen geworden. Een verhaal over een individuele ervaring wordt in deze psalm veralgemeend en kan met Pasen terecht op Christus worden toegepast.
Kolossenzen 3,1-4
Omdat we door het geloof in Christus totaal andere mensen zijn geworden, moeten we zinnen op het hemelse, niet op het aardse. We zijn immers gestorven aan de machten van deze wereld (uitvoerig beschreven in hoofdstuk 2), die door Christus werden overwonnen. Voortaan leven we samen met hem op een verborgen wijze in God. Bij de wederkomst, wanneer Christus verschijnt, zullen we samen met hem verschijnen in heerlijkheid.
Zie: H.M.J. Janssen, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Johannes 20,1-9
Op vrijdag werd Jezus terechtgesteld en begraven. Op zondagmorgen gaat Maria Magdalena naar het graf. Alleen. Het is nog donker zegt Johannes, terwijl Marcus zegt dat de zon juist opgekomen is. Duisternis wijst in het vierde evangelie op de afwezigheid van Jezus (zo ook in 6,17). Waarom zij naar het graf gaat wordt niet vermeld. Daarom ontbreekt ook de vraag wie de steen voor het graf zal wegrollen, die we in Marcus 16,3 wél vinden. Johannes zegt alleen dat Maria ziet dat de steen is weggerold. Zij concludeert daaruit dat het lichaam weggehaald werd en – blijkbaar zonder in het graf te kijken – loopt zij snel naar Petrus en naar de leerling die Jezus liefhad om dit te melden. Deze twee lopen snel naar het graf, waar de geliefde leerling het eerst aankomt. Hij buigt zich voorover en ziet de linnen doeken liggen, maar gaat niet het graf binnen. Petrus die na hem komt gaat de grafkamer wél binnen; hij ziet de linnen doeken liggen en op een andere plaats ook de doek die Jezus’ hoofd bedekte, apart opgerold. De ordelijke manier waarop de doeken in het graf liggen wijst erop dat het niet om een brutale grafschennis of een lijkenroof kan gaan, zoals Maria aanvankelijk vreesde, want als het lijk gestolen was zouden ook de doeken verdwenen zijn. Na Petrus gaat ook de andere leerling het graf binnen. Hij ziet en gelooft. Met dit geloof kan hier alleen het geloof in de verrijzenis bedoeld zijn.
In vers 9 wordt gezegd dat zij uit de Schrift nog niet begrepen hadden dat Jezus uit de dood moest opstaan. Als ze de Schrift wel beter gekend zouden hebben, hadden ze niet eens naar het graf hoeven gaan om overtuigd te worden. Het zien van ‘tekens’, in dit geval het lege graf, wordt hier sterk gerelativeerd. Verderop zal dit nog sterker gebeuren in het verhaal over de verschijning van Jezus aan Tomas: Zalig die niet zien en toch geloven (20,28). Niet wat je ziet is belangrijk, maar wat je niet ziet, tenzij met de ogen van het geloof. Wat het oog kan zien of wat de hand van Tomas kan betasten is niet meer dan een verwijzing of een teken. Niet het lege graf of het fysieke lichaam van de verrezen Jezus is het object van het echte verrijzenisgeloof, maar het geloof dat hij door God verheerlijkt werd, in het gelijk werd gesteld en nu voor altijd en onbeperkt in God mag leven. Dat moeten we geloven, zelfs zonder gezien te hebben. Zien om te geloven was het privilegie van de eerste geloofsgetuigen. De evangelist Johannes lijkt dit voorrecht noodzakelijk te achten zolang de heilige Geest nog niet was uitgestort en zij de Schrift nog niet volledig begrepen hadden.
Belangrijk in dit paasverhaal is natuurlijk ook de wedloop van de twee leerlingen naar het graf. De liefde van en voor de Heer doet de geliefde leerling sneller lopen en daarom ook sneller zien en geloven. Hetzelfde gebeurt in het verschijningsverhaal aan het meer van Tiberias (Joh. 21,7): ook daar is het de geliefde leerling die de Heer het eerst herkent voordat Petrus dit doet. Volgens Rudolf Bultmann zou Petrus de Jodenchristenen en de geliefde leerling de heidenchristenen vertegenwoordigen. De eerste christengemeente bestond uit Joden. Daarna komen ook heidenen tot geloof, zoals we hoorden in de eerste lezing. Maar omdat zij later tot geloof kwamen, mogen zij niet worden achtergesteld of als minderwaardig worden beschouwd. Beiden geloven immers in dezelfde levende Heer, ja de bereidheid om te geloven is misschien nog groter bij de heidenen dan bij de Joden, want de geliefde leerling loopt sneller dan Petrus. Toch laat hij Petrus voorgaan in het graf. Waarschijnlijk wil de evangelist op die manier zeggen dat men ook in zijn gemeente het centrale leiderschap van Petrus erkent. Gezag en liefde zijn geen rivalen van elkaar. In de opbouw van de kerk, die het lichaam van de verrezen Christus is, moet men eendrachtig samenwerken, iedereen met zijn eigen charisma’s en talenten.
Als wij vandaag geloven dat Jezus verrezen is doen wij dat op grond van de Schriften. In het Nieuwe Testament is geen enkel getuigenis zo eenstemmig als dat van Jezus’ verrijzenis. Alleen al het feit dat er een Nieuw Testament bestaat, is een argument voor Jezus’ verrijzenis. Voor dit geloof hebben de apostelen en duizenden na hen hun leven gegeven. Voor iets wat alleen maar illusie is, een wensdroom of een vooropgezet bedrog, doe je dat niet.
Steunend op de Schriften kunnen wij de verrijzenis van Jezus allereerst zien als Gods handteken(ing) onder zijn leven. Door hem uit de doden op te wekken stelt God Jezus uitdrukkelijk in het gelijk. Hij kiest openlijk partij voor hem, tegen diegenen die hem ter dood hebben gebracht. Hoewel hij bij de mensen scheen te mislukken, zegt God ‘ja!’ tegen zijn verkondiging en zijn optreden. Jezus’ boodschap is de goede boodschap, waar God zelf achter staat. Hij is de Messias, de mens naar Gods hart, die model staat voor het mens-zijn van alle tijden. De verrijzenis van Jezus is ook Gods correctieteken. In de verrijzenis wordt iets gecorrigeerd, iets rechtgetrokken. Lijden en dood hebben niet het laatste woord. De steen die verworpen werd is hoeksteen geworden. Wie zich zoals Jezus geheel geeft doet dit nooit tevergeefs. Voor christenen bestaan er geen wegen meer die absurd doodlopen, aangezien zij voortaan mogen geloven dat ook het absurde zelf (lijden en dood) een weg kan worden naar een nieuwe toekomst, hier op aarde reeds en zeker over de dood heen.
Ten slotte is Jezus’ verrijzenis ook Gods voorteken. Omdat Jezus verrezen is zullen ook wij verrijzen. Meer nog. Nu op aarde reeds kunnen we genieten van het nieuwe of eeuwige leven dat dankzij Jezus mogelijk wordt. Ons leven is nu reeds samen met Jezus verborgen in God en eens zullen we samen met hem verschijnen in luister en heerlijkheid (tweede lezing).
Dat mogen wij geloven. Daar staat Pasen borg voor.
Preekvoorbeeld
Opstaan waaruit?
Gisterenavond hebben we met de Paaswake de opstanding van Jezus Christus uit de dood gevierd. We hoorden het hele verhaal erover: over de levensgeschiedenis van Israël, de kinderen van Abraham, het volk dat door God was uitgekozen om, verlost uit elke vorm van slavernij, voor alle andere volken als een levenslicht te zijn. We hoorden: dat verhaal was al begonnen toen alles nog beginnen moest en het is in Jezus’ opstanding uit al wat dood is ten volle aan het licht gekomen. Niet als een soort eindpunt, maar als een nieuw beginpunt: het moet ook in en door ons verteld worden, in levenden lijve. Het hart van ons geloof. ‘Als Christus niet verrezen is, is ons geloof leeg, niets, want hij is opgestaan als eerste van ons allen, en ook ons leven is met zijn opstandingsleven in God verborgen’ (1 Kor. 15,14-19; Kol. 1,18; 3,1-4).
We verlangen ernaar om dat verhaal tot ons te laten doordringen, opdat het gaat spreken in de oren van ons hart, en wij ‘niet meer de evangelietekst horen maar degene die ons het evangelie gegeven heeft, zodat wij geen boekje van papier meer nodig hebben, noch de stem van de voorlezer of de predikant, omdat wij de stem horen van het Woord van God’ (St. Augustinus, Tract. in Joh., XXII/2), en zullen geloven. Maar wat wil het zeggen: in dat grote verhaal geloven?
Mijn eigen ervaring is: geloven in de verrijzenis uit de dood doe je niet eens en voorgoed, en het heeft ook niet voornamelijk te maken met wat er gebeurt na je begrafenis. Het is een geloof dat met je leven mee in je moet groeien, je leven van winst en verlies, om daarin Jezus Christus te herkennen, de Verrezene. ‘Hij is verschenen’ zegt Paulus, ‘en hij zal opnieuw verschijnen’ (1 Kor. 15,5-8; Kol. 1,4), het graf is leeg. De vraag is daarom: zullen wij hem herkennen, en hoe dan? Eén ding is zeker: herkennen gaat geleidelijk, van kijken naar de buitenkant, zoals Maria Magdalena, tot verder willen zien, zoals Petrus, om het tenslotte te gaan in-zien, inzicht in de overeenkomst tussen wat je in je leven ziet en het grote verhaal dat zegt dat ‘God een God van levenden is (Luc. 20,38) en dat een leven dat uit liefde wordt gegeven bewaard blijft bij hem.
Als je alle verschijningsverhalen goed leest, valt op dat de Verrezene heel discreet verschijnt, hij wekt enkel op tot geloven. Want geloven onderstelt altijd vrijheid. Ik noem: een onbekende tuinman dient zich aan; er is een toevallige medereiziger; er staat iemand aan de oever die vraagt: ‘Hebben jullie iets voor bij het eten?’ Want hij verschijnt in steeds weer andere gedaanten (Mar.16, 2) en dus steeds op een andere manier. De leerlingen die gewend zijn aan een leven dat dood is zien hem niet, ze herkennen hem pas gaandeweg: aan het breken van het brood, (Luc. 25,15), doordat ze zich met naam en toenaam aangesproken voelen, (Joh. 20,15), of doordat ze hem herkennen aan de nederigheid van een vuurtje met wat vis erop (Joh. 21,4v). Steeds is er van de kant van de leerlingen aarzeling, twijfel, schrik, onbegrip en ongeloof (Mat. 28,17; Mar. 6,8.14; Luc. 24,11.37). En steeds gaat het om geloof en liefde, want geloven is: kijken met liefdevolle ogen, met een liefde en een geloof die in de leerlingen worden opgewekt doordat er door Jezus heen iets zichtbaar wordt van Gods menselijkheid in mensen.
Kijken we dan met een open oog naar ons eigen leven. Veel in ons is versteend, gekruisigd, levenloos, begraven, dood. Je kunt dood zijn zonder dat je daar erg in hebt en slapen terwijl je denkt dat je wakker bent. Vóór we uiteindelijk doodgaan, kunnen we op heel veel manieren al gedeeltelijk gestorven zijn, kunnen stukken van ons leven afsterven, kunnen we onszelf begraven hebben. Je kunt verbitterd zijn geraakt door bepaalde gebeurtenissen, met een verbittering die gestold is tot wrok: iets gaat er dan in je dood. Je kunt diep teleurgesteld of gekwetst zijn door mensen, je komt er niet overheen, je kunt niet vergeven: dan sterft er iets af in jezelf. Je wilt niet oud zijn en met een rollator lopen, je verzet je daartegen en gaat met je rug naar je leven staan. Je laat mensen links liggen omdat ze ‘raar’ zijn, lastig, psychisch gestoord of erg in de war, niet zoals jij denkt dat ‘normale’ mensen behoren te zijn. Je durft met niemand te delen wat er in je leeft aan verlangens, behoeften, wanhoop of verdriet, en langzaamaan ben je aan het sterven. En vult u zelf maar aan, uit uw eigen levenservaring.
Verrijzen uit de dood is: dag na dag en steeds weer opnieuw ermee beginnen om uit zulke situaties op te staan. Hoe? Je begint al op te staan als je het aandurft om die verbittering onder ogen te zien en bij een vertrouwd iemand uit te spreken, zodat je de weg inslaat naar verzoening met jezelf. Om daarna helemaal op te staan en naar de mensen die jou teleurgesteld of gekwetst hebben te gaan, om het uit te spreken en in ieder geval zelf verzoening te zoeken. Je kunt gaan proberen je angst voor de dood onder ogen te zien, een angst die je verstopt door niet oud of krakkemikkig te willen zijn, en gaan bidden dat de nacht van de angst dragelijk zal mogen zijn. Altijd gaat het om opengaan, naar binnen bij jezelf, en naar buiten naar anderen toe. Je moet het durven: liefde en vertrouwen het laten winnen van wantrouwen en apathie. Je moet het durven: gemeenschap zoeken, zelf opstaan uit de grote en kleine graven waarin je jezelf begraven hebt en zo anderen uitnodigen om hetzelfde te doen. En eerst en vooral: je moet erin durven geloven dat de weg die Jezus is gegaan de waarheid is, en het daarom erop wagen.
Ik zeg niet dat dit altijd gemakkelijk zal gaan. Sterven is en blijft sterven, het heeft alles te maken met loslaten, en loslaten is het moeilijkste dat er is. Heel onze aardse mens verzet zich daartegen, die aardse mens die wil vasthouden en niets verliezen. Maar denk aan het woord van Jezus: ‘Als je niets durft loslaten, zal je alles verliezen’ (Mat. 10,39). We zijn en blijven aardse mensen, mensen die moeten leven in weer en wind, in goede en kwade dagen, mensen die kunnen worden overvallen door van alles en nog wat, door somberheid, door de gemeenheid van anderen, de vermoeidheid van de oude dag, door ziekte, en door nog veel en veel meer. We moeten het daarom kunnen uithouden, geduld hebben en ondanks dat alles blijven geloven, verrijzenisgeloof: elke dag is nieuw, niets is onherroepelijk, niets onvergeeflijk, als je het maar waagt om open te gaan en op te staan.
Kijken we niet achterom, maar beginnen we ermee. Beginnen we weer opnieuw wanneer we met beginnen zijn opgehouden: opstaan uit wat in ons en tussen ons dood is. Het verlangen om ermee te beginnen, hoe miniem ook, is genoeg. Want als we verlangen om ermee te beginnen, blaast de Verrezene zelf al zijn levensadem over ons heen. Amen.
inleiding dr. Sylvester Lamberigts;
preekvoorbeeld André Zegveld