- Versie
- Downloaden 21
- Bestandsgrootte 296.76 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
13 april 2009
Paasmaandag
Lezingen: Hand. 2,14.22-32; Ps. 16; Mat. 28,8-15 (B-jaar)
Inleiding
Een heikel punt in de christelijke Paasviering is de verhouding tot het jodendom (verwijten van de godsmoord, de Improperia Dei in de liturgie van Goede Vrijdag, de pogroms die juist in de Paastijd vaker voorkwamen). Des te nauwer luistert op deze feestdag de uitleg. Matteüs vertelt verder aan zijn verhaal van de verrijzenis, waarbij ook de joodse ontkenning daarvan een plaats krijgt. En in de Paaspreek van Petrus op de dag van Pinksteren in Jeruzalem horen we een beschuldigende toon waar het gaat om de dood van Jezus. Het is zaak deze eerste indruk niet te laten verharden tot een bevestiging van de aloude dwalingen.
Psalm 16
Om te beginnen de psalm, een lied op naam van David. Het lied is een dringend gebed om hulp en een danklied na het ontvangen van een verlossend woord. In die dank wordt het vertrouwen breed uitgemeten: lijf en ziel zijn bij deze God in vertrouwde handen. Redding uit de dood is geen ‘onsterfelijkheidsgeloof’ maar een ervaring van bevrijding. Wie die ervaring van bevrijding echt tot zich laat doordringen, beseft in een nog veel grotere ruimte te staan, een ruimte waar de dood niet het laatste woord meer kan hebben.
Matteüs 28,8-15
Matteüs 28,1-7 vertelde van de verrijzenis. Of eigenlijk niet: juist die opstanding zelf werd niet verhaald door de verteller maar door de engel, en wel als iets wat al had plaats gevonden. Nadruk lag op de angst die deze verschijning teweegbrengt, zowel bij de wachters als bij de twee vrouwen die naar het graf waren gekomen.
Al tevoren was er bij de Joodse leiding vrees de propagandaslag te gaan verliezen van Jezus’ leerlingen: die gaan hem vast stelen en zeggen dat hij is opgewekt. Om dat te voorkomen, moest er de wacht worden gehouden bij het graf. De Romeinse soldaten moeten het er niet gemakkelijk mee hebben gehad, en volgens de vertelling al helemaal niet toen de aarde beefde en dat licht verscheen. Angst verlamde hen. Ze werden als doden, die dodenbewakers.
Voor de vrouwen die naar het graf waren gekomen, om het te aanschouwen – het verdriet een plaats te geven, de dood als feit onder ogen te zien – had de engel de boodschap ‘vrees niet’. Hun angst werd juist weersproken, uit naam van de Levende. Ze kregen een opdracht: ga naar de leerlingen, ze zullen hem zien in Galilea. Ze gaan met dubbele gevoelens: vrees en grote blijdschap.
Dan verschijnt hij zelf aan hen. Zijn groet sluit letterlijk aan bij die grote vreugde. Maar vervolgens – ze vallen voor hem neer, verering, angst en beven? – is ook zijn boodschap weer dat ze niet bang hoeven te zijn. Hij bevestigt de opdracht van de engel. En weer gaat het erom dat ze in Galilea hem zullen zien. Waarom Galilea? Galilea is het begin, hun eigen oorspronkelijke ontmoeting met Jezus. Die krijgt nieuwe geldingskracht.
Zo gaan zij op weg om de anderen te laten delen in die ervaring van leven uit de dood. Maar ook de wachters die zich doodgeschrokken waren, gaan op weg. Ook zij hebben iets te melden. Zij vertellen hun opdrachtgevers ‘alles wat er is gebeurd’, alles wat zij hebben meegemaakt. Dat kan niet veel geweest zijn. Maar het is voor de leiding in Jeruzalem voldoende om er een bevestiging in te zien van hun vervelendste verwachtingen. Dus moet er een publiek antwoord komen op de onvermijdelijke claim van de leerlingen van Jezus dat hij is verrezen ‘zoals hij heeft gezegd’. Dat antwoord wordt het scenario dat ze zich al hadden voorgesteld voor het zover was: de leerlingen hebben zijn lichaam gestolen. Zo is bij hen de cirkel rond, het gesloten wereldbeeld bevestigd. Waar angst heerst, is een echte verrassing uitgesloten.
Zo heeft de dood stuivertje gewisseld. De dode leeft. Dat weten de treurenden die hun angst laten varen. De wachters die als dood waren, vertellen voortaan echter het verhaal waarin dood dood is en blijft. En met dat verhaal hebben de inwoners van Jeruzalem het moeten doen.
Matteüs verklaart hiermee waarom het weten van de verrijzenis van Jezus in eerste instantie tot de binnenste kring van leerlingen beperkt bleef, en ook later op weerstand kon rekenen. Opstanding is geen publiek gebeuren. Het is het binnenste geheim. Het boek Handelingen vertelt hoe dat toch doorwerkt.
Handelingen 2,14.22-32
In de toespraak van Petrus uit de epistellezing komt dat andere anti-joodse geluid tot uiting: zij hebben Jezus gedood. Petrus zegt inderdaad iets dergelijks, alleen niet òver maar tót zijn hoorders. Petrus doet zijn best telkens bij hen aan te sluiten – volks- en geloofsgenoten immers. Zijn pleidooi poogt hen tot eenzelfde ommekeer te brengen als die hij en de andere leerlingen hebben doorgemaakt. Confrontatie met wat er is gebeurd met Jezus en met hun eigen aandeel daarin is daarbij onmisbaar.
Het citaat uit Psalm 16 dient als ondersteunend bewijs, een gemeenschappelijke grond van spreker en hoorders. David is een gezamenlijk referentiepunt, en de interpretatie van Psalm 16 in de richting van de opstanding van de doden zal met name in Farizeese kring niet onmogelijk zijn geweest. Redding uit doodsgevaar wordt losmaking van de boeien van de dood. David doelt op de zoon van David, de Messias.
Het is mooi hoe de naam van Jezus van Nazaret ook grammaticaal de toespraak van Petrus bepaalt. Vanaf vers 22 is hij het thema (hem hebben jullie gedood, hem heeft God opgewekt). Maar – alweer een aanrakingspunt tussen spreker en hoorders – niet Jezus maar God is de werkzame kracht, zowel in de tekenen die Jezus heeft verricht (qua woordkeus aansluitend bij Joël), in de dood van Jezus (‘naar Gods beleid en voorkennis’) en in zijn verrijzenis (beter: opwekking).
Petrus benadrukt de betrokkenheid van zijn gehoor met de gebeurtenissen rond Jezus. Na vers 32 buigt hij het verhaal terug naar de bijzondere verschijnselen die zijn hoorders net zelf hebben waargenomen. Kernwoord in het verhaal is ‘gered worden’, het woord waarmee het Joëlcitaat in vers 21 eindigt (‘ieder die de naam van de Heer aanroept zal gered worden’) en waarmee in vers 40 de hele redevoering wordt samengevat (de oproep: ‘laat u redden’).
Al met al
In de psalm en de lezingen zien we een keuze tussen alles bij het oude laten – en dan liggen de logische verklaringen voor de hand – en gehoor geven aan het onverwachte, de begroeting van Jezus. Wat is realisme, wat illusie?
Preekvoorbeeld
Vandaag op deze Tweede Paasdag horen we opnieuw de boodschap: dood is niet dood; er is verrijzenis; opstanding uit de dood! Maar wat moeten we met zo’n boodschap wanneer we een geliefde missen die een lege plek heeft achtergelaten, een plek vol heimwee en verdriet? Als we met lege handen staan? Wat mogen we geloven?
De twee vrouwen Maria uit Magdala en de andere Maria zijn naar het graf gegaan om eer te bewijzen aan Jezus die ze intens hebben liefgehad, die ze op handen hebben gedragen. Ze willen hun verdriet de ruimte geven, stilstaan op de plaats waar hun verwachting eindigt in wanhoop en in de nabijheid van het dode lichaam troost zoeken bij elkaar. Maar dan is daar een engel die hen vertelt over zijn opstanding. Ze zijn ontzet. ‘Vrees niet,’ zo worden ze gerustgesteld. En daarna breekt de vreugde door: Hij leeft! Hij wijst hun een uitweg uit de verdoving, wijst hun een nieuwe richting en stuurt ze naar Galilea. Als ze op de terugweg zijn weten ze: in het graf, op de plek van de dood daar is hij niet meer te vinden, we moeten hem in het heden zoeken, daar waar ons leven zich nu afspeelt, daar zullen we hem weer tegenkomen.
Bij de evangelist Lucas staat het nog korter en bondiger dan bij Matteüs. Twee mannen in stralende witte kleren zeggen: Wat zoekt u de levende onder de doden! Zo wordt ook aan ons duidelijk gemaakt: blijven stilstaan in de leegte en blijven ‘wachten op wat niet meer is’, is doods.
We kunnen ons verliezen in het verdriet, erin verdrinken. Dan trekt het leven voorbij alsof we er geen deel meer aan hebben. Wanneer gemis kan uitgroeien tot herinnering komt er nieuwe ruimte en kan het deel gaan uitmaken van ons fundament waarop we verder kunnen gaan. De herinnering voedt ons leven. Een voorbeeld ter verduidelijking:
Een moeder verloor haar dochter door een ongeluk. Niemand mocht nog in de kamer van het meisje komen. Drie jaar later stond alles nog precies zoals tijdens haar overlijden. Ze maakte er elke week schoon. En dat was het. De moeder werd ziek en na een ziekenhuisopname waarin ze intensieve gesprekken voerde, zag ze hoe ze niet alleen de status-quo van de kamer van haar dochter had bevroren, maar ook haar eigen leven. Ze ontdekte wat dat voor haar kinderen en haar man moest betekenen, en hoe zij hen hierin meenam. De kamer is inmiddels weer in gebruik genomen door haar broertje, die blij is met de grote ruimte. Het leven is er terug. Zijn kleinere kamer functioneert nu als logeerkamer, waardoor opa en oma weer kunnen blijven logeren.
In de evangelielezing horen we de boodschap van de engel: ‘Ga naar Galilea’. En ook de verrezen Jezus geeft die opdracht. Waarom naar Galilea? Het is de geboortestreek van zijn leerlingen, daar horen ze thuis, daar zijn ze voor het eerst door zijn bevrijdende boodschap geraakt. Nu moeten ze die zelf gaan verkondigen en wel vanuit de kracht van dat eerste begin. Weg uit Jeruzalem, waar de angst hen beknelt door de gebeurtenissen van de afgelopen tijd. Het leven gaat verder bij en tussen de mensen en niet op een bovenkamertje, angstig verstopt.
Die blijde boodschap leert ons hoe te leven in zijn geest. Ze zullen vertellen hoe hij het ons heeft voorgeleefd. Het is een boodschap van steeds weer kiezen vóór leven en tegen de dood; groeikansen zien en ruimte geven. En dat gebeurt eigenlijk voornamelijk in het leven van alledag. Het vraagt van ons een open levenshouding met oog voor de mensen om ons heen. Niet te snel met een oordeel klaarstaan, maar eerst serieus nagaan wat er speelt. En als er iets misloopt, inzetten op herstel en niet slechts op afwijzing en kritiek.
In de herfst heb ik uit de grote gouden regen in onze tuin alle takken gesnoeid die een dood uiteinde hadden. Dat had de boomkweker ons aangeraden. ‘Die dode uiteinden houden het nieuwe leven tegen,’ had hij gezegd. Je krijgt dan valse scheuten zonder bloei. De boom hebben we niet gekapt, maar hij heeft zich hersteld. Nu zie je net op die snoeiplekken grote dikke knoppen. Het leven gaat weer door.
Dood is: bij de pakken neerzitten en wat geweest is blijven zoeken. Leven is: met alles wat er is gebeurd in het heden terugkeren en gevoed door wat is geweest, doorleven met de herinnering.
Tip voor kindernevendienst
Het pad van de regenboog, door Monique van der Zanden, ‘Herinnering’, blz. 116, Zeist: Christofoor 2005.
Dick de Jong,inleiding
Clara Angenent, preekvoorbeeld