- Versie
- Downloaden 29
- Bestandsgrootte 204.47 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 12 februari 2021
8 januari 2017
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (A-jaar)
Inleiding
Op het hoogfeest van de Openbaring des Heren of Epifanie viert men dat Jezus Christus zich kenbaar maakt aan alle volkeren en dat zij hem op hun beurt erkennen als hun Verlosser. De Openbaring des Heren was oorspronkelijk een belangrijker feest dan Kerstmis. In de Oosterse Kerken wordt Kerstmis zelfs nog steeds gevierd op de dag van de Epifanie. De Openbaring des Heren beklemtoont dat het Kind dat geboren werd in de intieme kring van Betlehem, gekomen is voor alle mensen wereldwijd. De vier lezingen die in de liturgie met dit feest zijn verbonden, spreken elk op eigen wijze over universele goddelijke openbaring.
Te midden van dreiging
In de vier openbaringsteksten is er sprake van een onheilspellende situatie. Net te midden van die dreigende sfeer laat God zich aan mensen zien.
Het onheil dat op de achtergrond van de Jesajalezing speelt, vindt zijn oorsprong in de Babylonische ballingschap. Hoewel er intussen ballingen zijn teruggekeerd naar het tempelloze Juda, ondervinden ze allerlei moeilijkheden en blijft een nieuwe grote toekomst voor het volk uit. De auteur van Jesaja 60 houdt de Israëlieten echter een hoopvol visioen voor. Hoewel duisternis de aarde momenteel bedekt, zal Gods heerlijkheid weer over het volk verschijnen (Jes. 60,1v). Ook Psalm 72 heeft het karakter van een troostrijk visioen. Als gebed bij de troonsbestijging van een nieuwe koning te Jeruzalem, spreekt de psalm haar hoop uit dat deze aankomende vorst in het bijzonder oog zal hebben voor mensen die hulp nodig hebben: misdeelden, verdrukten, slaven…
Ook het leven van Jezus is vanaf het prille begin bedreigd. Het is niet toevallig dat magiërs (vaak geassocieerd met priesters of geleerden van een koninklijk hof en symbool voor de heidense elite) uit het oosten eerder op de hoogte zijn van Jezus’ geboorte dan de Jeruzalemse leiders zelf. Herodes schrikt wanneer de magiërs vragen naar de pasgeboren koning van de Joden en vreest zijn machtspositie te verliezen. In een droom worden de magiërs gewaarschuwd niet naar Herodes terug te keren. Ze beschermen Jezus door een andere weg te nemen.
In de Brief aan de Efeziërs is het Paulus die zich in een benarde situatie bevindt. Hij noemt zichzelf de gevangene van Christus Jezus (Ef. 3,1). Hoewel dit enerzijds kan verwijzen naar Paulus’ effectieve gevangenschap, kent de typering ook een diepere betekenis. In een ten aanzien van Christus vijandige maatschappij zit de christelijke auteur van de Efeziërsbrief inderdaad ‘gevangen’ in een kerker van vervolging. Het is echter opmerkelijk dat hij zichzelf niet beschouwt als een gevangene van mens of maatschappij, maar als een gevangene van Christus. Hiermee drukt hij de suprematie van Jezus’ heerschappij boven de wereldse macht uit.
Aantrekkelijk
Het Griekse woord epiphaneia verwijst oorspronkelijk zowel naar de zichtbare openbaring van de godheid als naar het feestelijke bezoek van de keizer aan een stad. Anders dan keizers die rondtrekken om zich bekend te maken bij de stadsbevolking, spreken de Bijbelverhalen niet over een God die zich fysiek verplaatst om universele bekendheid te genieten. God dringt zich niet op, maar trekt mensen wel aan. Zijn komst op één specifieke plek – en dan nog wel net in een bedreigende context – is voldoende om mensen van heinde en ver op weg te zetten.
Bij Jesaja is het een licht dat Gods aanwezigheid medieert en mensen aantrekt. Het licht van de Heer dat zich uitstrekt over de teruggekeerde ballingen is ook aantrekkelijk voor andere volkeren, aldus Jesaja 60,3. Hoewel de koning in Psalm 72 ook geassocieerd wordt met zonlicht en glanzend maanlicht, gaat het in de psalmtekst en bij Paulus om Gods openbaring in een concrete persoon die universele aantrekkingskracht uitoefent. Van de nieuwe koning te Jeruzalem wordt verwacht dat hij een rechtvaardige koning zal zijn die oog heeft voor de zwaksten in de samenleving. Precies deze vredelievendheid zal maken dat alle volkeren zich gelukkig prijzen om hem (v. 17). De bijzondere relatie tussen jhwh en de koning van Jeruzalem kent een gelijke in Paulus’ verhouding tot God. Deze laatste relatie blijkt zelfs zo uniek dat de Geest het ‘beheer van Gods genade’ (Ef. 3,2) en de ‘kennis van het geheim’ (v. 4) exclusief heeft toevertrouwd aan Paulus. Het is nu aan Paulus om deze openbaring bekend te maken aan alle mensenkinderen.
Een goddelijke openbaring in de combinatie van licht en een specifieke persoon, vindt men terug bij Matteüs. De magiërs worden aangetrokken door een ster in het oosten. Ze hebben de duidingen uit de Schrift en de aanwijzingen van Herodes niet nodig om het kind te vinden. De ster aan de hemel is hun rechtstreekse gids. Op die manier gaan de heidense wijzen het eigen joodse volk vooraf in hun weg naar Christus. Uiteindelijk mogen ze de volheid van Gods openbaring aanschouwen in de persoon van het kleine kind. De aantrekkingskracht van de kleine Messias is zo groot dat ze ‘met buitengewoon grote vreugde’ vervuld worden (v. 10) en voor hem op de knieën vallen (v. 11).
Gemeenschap brengt heil
Gods openbaring en haar universele aantrekkingskracht brengen minstens twee vruchten voort: gemeenschapsvorming en heil. Bij Jesaja leidt de aantrekkelijkheid van Gods openbaring tot een verzamelbeweging. Tot dan toe vreemde mensen worden ‘zonen’ en ‘dochters’ (Jes. 60,4). Deze volkeren brengen bovendien hun rijkdom mee. Hierdoor transformeert een aanvankelijk bedreigde plek zich tot geheelde pleisterplaats . In Psalm 72 zijn het de rechtvaardigheid van de koning en zijn opkomst voor de armen die koningen van omliggende gebieden aanzetten om geschenken aan te dragen. Daar waar de rechtvaardige koning zwakke levens redt, zal rijkdom en vruchtbaarheid zijn (v. 16).
Ook de magiërs komen in groep. Hoewel de volkstraditie het op drie houdt, vermeldt Matteüs niet met hoeveel ze zijn. En ook deze wijzen brengen geschenken mee voor de pasgeboren koning. Ze erkennen het kleine kind als ‘groot’ door het te huldigen en gaven te schenken. Hoewel Jezus weg van het machtscentrum te Jeruzalem in de kleine stad Betlehem geboren wordt, trekt hij van in het prille begin rijkdom aan. Dat gemeenschap met Christus geen materiële maar geestelijke rijkdom teweegbrengt, wordt duidelijk in de Pauluslezing. De Efeziërsbrief gebruikt het beeld van het lichaam om gemeenschapsvorming en onderlinge verbondenheid uit te drukken. De kern van het aan Paulus toevertrouwde geheim is dat voortaan niet enkel joden, maar ook heidenen tot deze gemeenschap zullen behoren. De geestelijke rijkdommen van die verbondenheid zijn drievoudig: heidenen worden niet enkel mede-erfgenamen (gemeenschap tussen God en heiden), maar ook mede-ingelijfden (gemeenschap tussen joden en heidenen) en deelgenoten van de belofte tot eeuwig leven (Ef. 3,6).
Zie: E.H. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’ in: H. Janssen/K. Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, blz. 47-53
Preekvoorbeeld
Sta op en schitter
We stonden allemaal op onze beurt te wachten op die laatste ochtend voor Kerstmis. Het huis was versierd, de lichtjes brandden, de bedden waren klaargezet. Nu stonden wij, oudere vrouwen, bij de slager. Het vlees moest gehaald, ‘want de kinderen komen thuis’. Een por in mijn zij: ‘Komen jouw kinderen ook thuis?’ ‘Ja, de kinderen komen thuis’. Een tinteling van verwachting trok door onze licht gekleurde haren.
Die tinteling voelde ik weer, toen ik las over vrouwe Sion in de profetie van Jesaja. Van ruim middelbare leeftijd is ze – zij, de stad Jeruzalem. Stormen, oorlogen, honger, verwoesting hebben haar oud gemaakt en haar kinderen zijn weggevoerd, wereldwijd verdreven. Maar nú, nu het Licht van God zelf verschijnt, nu het Licht de duisternis verdrijft, nu Recht en Gerechtigheid gaan heersen, als bij de koning naar Gods hart, nu Liefde en Vrede vorm gaan krijgen, nú uit het duister van de tijden, uit de ellende van de wereld, komen de kinderen thuis. En de profeet roept: ‘Sta op vrouw, doe de lichtjes aan, trek je feestkleed aan, ga op de uitkijk staan! Zie je het? Je kinderen komen eraan, je dochters en zonen van ver!’
Nu ze dichterbij komen, zie je dat ze wel veranderd zijn. Ze komen op kamelen, die had je vroeger in Jeruzalem niet. Ze komen van overzee, daar kwamen jullie vroeger niet. De kinderen komen thuis en in hun kielzog nemen ze heel wat vreemde adoptiekinderen mee: dwazen en wijzen van oost en west; goud, wierook en mirre van allerlei afkomst. Alle volken trekken toe naar het Licht van de Heer.
Zijn dan alle volken welkom?
Het is een profetie, het is een visioen. De profeet spreekt het uit, als de wereld nog in duister ligt, als vrouwe Sion bij de pakken van onheil en onvrede, van verdriet en verbittering dreigt neer te zitten. Als ze overloopt van wantrouwen naar die vreemde volken. Als ze dreigt alleen maar terug te kijken naar de tijd ‘van die goede koning, die er nu allang niet meer is’.
Dan roept de profeet: ‘Hé, opstaan! De kinderen komen thuis, doe je lichtjes aan, schitter, want Gods Licht komt en alle volken komen erop af!’
We hebben Kerstfeest gevierd ín een donkere wereld. We staken de lichtjes aan, omdat we geloven dat Gods Licht overwint. Vandaag, op het feest van de verschijning van de Heer, de koning naar Gods hart, beseffen we dat mensen van oost en west naar hem optrekken, aangetrokken door zijn ster. Uit alle volken.
En dan mag ik opeens mee optrekken in die stoet uit alle volken, met die zoekers naar Vrede en Recht, naar Gods rijk.
Maar wat gek, als de ster opgaat, blijkt Jeruzalem in Betlehem te liggen. De plaats van Gods licht is dus blijkbaar niet noodzakelijk gebonden aan de muren en torens van een geografisch Jeruzalem, niet aan de tempel van Herodes, niet aan de gouden koepel van de Al Aqsa moskee, niet aan de gebouwen van de Knesset, niet aan de talloze kerken en kloosters van de christenen, niet aan de joodse wijken. Al die gebouwen lijken meer te getuigen van strijd en oorlog, van invloedssferen en macht. Zo doofde het licht.
Het Licht schijnt in Betlehem, een stadje te klein voor machtige heersers. Daar komen magiërs, geleerden van heidense komaf. Daar komen herders, ruwe bolsters uit eigen volk. Daar komen eigen kinderen en vreemde volken, daar komen armen en rijken, zieken, kreupelen en gezonden. Ze gaan niet langer op de vuist. Ze knielen voor dit kwetsbare kind en ontdekken in hem Gods hart, Gods Licht.
Als mijn hart dus zoekt naar licht en vrede, moet ik blijkbaar niet koersen op schijnwerpers en luchtkastelen, maar letten op een ster. Eén ster gaat voorop en die brengt me bij de minste van de mensen, op de minste plek, en dáár blijkt Gods Licht te vinden, kwetsbaar in een kind.
Epifanie, Openbaring van de Heer, heet het vandaag. Het Licht verschijnt. Dan ís het duister in de wereld, maar toch schijnen wij met onze lichtjes de hoop en verwachting uit dat Gods Licht machtiger is dan alle duisternis. En dat Licht blijkt daar te schijnen, waar mensen van verschillende komaf, knielend en dienend vrede zoeken, bij al die kwetsbare broers en zussen van Jezus, uit alle volken. Bij de kwetsbare kleinen, daar is Betlehem, daar schijnt het licht.
De profetie van Jesaja, het verhaal van de magiërs, de opdracht van Paulus, ze zijn overduidelijk. Alle volken worden aangetrokken tot het Licht, alle volken mogen komen bij het Licht, alle vaders, moeders, opa’s en oma’s, alle mensen met of zonder kinderen, we mogen de lichtjes van Vrede en Recht overal aansteken, want alle mensenkinderen mogen thuiskomen bij God. ‘Ze zagen het kind met zijn moeder Maria.’ Welkom thuis.
inleiding dr. Valérie Kabergs
preekvoorbeeld ds. Rinske Nijendijk-Cnossen