- Versie
- Downloaden 25
- Bestandsgrootte 300.76 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
8 januari 2012
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (B-jaar)
Inleiding
Wanneer de katholieke kerk van de oosterse ritus en de orthodoxe kerken tijdens het feest van de Openbaring des Heren Jezus’ doop herdenken, plaatst de rooms-katholieke kerk op dit hoogfeest de aanbidding van de wijzen centraal. Als niet-joden komen zij van heinde en ver om de pasgeboren Jezus te eren. Zo beklemtoont de evangelielezing de universele betekenis van Jezus als Messias. Ook de overige lezingen van dit kerkelijke hoogfeest zijn in functie van deze geloofsbelijdenis gekozen.
Matteüs 2,1‑12: de wijzen uit het oosten erkennen Jezus als Messiaanse koning
Van de vier evangelisten verhaalt alleen Matteüs over het bezoek van de wijzen. Lucas, de andere evangelist die een ‘kindheidsevangelie’ heeft, voert de herders op om Jezus te bezoeken en te aanbidden. In Matteüs 2,2 vertellen de wijzen aan koning Herodes dat ze op zoek zijn naar de pasgeboren koning van de joden, omdat ze ‘zijn ster hebben zien opkomen’. Op aanraden van de schriftgeleerden en de hogepriesters stuurt koning Herodes hen naar Betlehem. Ontelbaar zijn de pogingen om het verschijnsel van deze ster vanuit de astronomie en de astrologie te verklaren. Wat men daarbij uit het oog verliest, is het feit dat Matteüs hier vóór alles theologie schrijft en geen beschrijving geeft van de stand van de hemellichamen. Hij wil alleen maar duidelijk maken wie dat pasgeboren kind is. Daartoe maakt hij gebruik van motieven uit het Oude Testament. In het verhaal over Bileam (Num. 22–24), spreekt deze ziener ten aanzien van de Israëlieten, die onder leiding van Mozes op weg zijn naar het beloofde land, de volgende woorden uit: ‘Ik zie hem, maar niet in het heden, ik aanschouw hem, maar niet van nabij; een ster komt op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël’ (Num. 24,17). Voor de auteur van het Bileam-orakel dienden het motief van de ster en de scepter vermoedelijk ter goddelijke legitimatie van de koninklijke dynastie binnen het oude Israël. In het latere jodendom werd dit vers uit het boek Numeri ondubbelzinnig als een messiaanse tekst gelezen. In de ‘Rol van de oorlog’, een handschrift van de gemeenschap van Qumran, golden de ster en de scepter uit Numeri 24,17 als messiaanse attributen (1QMilchama 11,6). Op dezelfde manier maakt ook Matteüs gebruik van de ster als een messiaans motief. Als dusdanig wil de evangelist zijn lezers duidelijk maken dat de nog maar pas geboren Jezus de verwachte koninklijke Messias is, die door de magiërs is herkend.
Ook de gaven die de wijzen het pasgeboren kind aanbieden – goud, wierook en mirre – dienen verstaan te worden tegen de achtergrond van het Oude Testament. Ongetwijfeld had Matteüs ook hier oudtestamentische teksten voor ogen. Vooreerst is het verhaal over bezoek van de koningin van Seba aan koning Salomo – Davids zoon en troonopvolger – overduidelijk een van de inspiratiebronnen van Matteüs: ‘Zij ging naar Jeruzalem met een grote stoet kamelen, beladen met reukwerken, zeer veel goud en kostbare stenen’ (1 Kon. 10,2 – zie ook 10,10). Daarnaast had Matteüs waarschijnlijk ook de twee oudtestamentische teksten die vandaag worden gelezen voor ogen. In Jesaja 60,6 leest men in een passage over het ‘nieuwe Jeruzalem’: ‘Een vloed van kamelen zal u bedekken, dromedarissen van Midjan en Efa; alle bewoners komen uit Seba, met goud en wierook beladen; zij verkondigen de lof van de heer’. Mogelijkerwijs dacht Matteüs ook aan Psalm 72,10: ‘De koningen van Tarsis, Saba en Seba dragen geschenken aan’ – een tekst waardoor de magiërs in de volksvoorstelling tot drie koningen zijn verheven.
Door niet-joden als eerste Jezus te laten bezoeken, wil Matteüs allereerst diens wereldheerschappij benadrukken. Maar tevens is het tekenend voor de matteaanse theologie dat degenen die van verre komen de Heiland – degene van wie het heil uitgaat – erkennen, terwijl zijn betekenis ontgaat aan de mensen die er met de neus op staan: ‘Ik zeg u dat velen uit oost en west zullen komen en aan tafel zullen gaan met Abraham, Isaak en Jakob in het koninkrijk der hemelen. Maar de kinderen van het koninkrijk zullen in de uiterste duisternis geworpen worden’ (Mat. 8,11‑12).
Jesaja 60,1-6: Sion als licht voor de wereld
Anders dan Matteüs’ toepassing van Jesaja 60,1‑6 op Jezus laat vermoeden, bezingt deze oudtestamentische tekst niet een individuele persoon, maar staat de stad Sion erin centraal (zie v. 14 en Jes. 59,20). De Griekse vertaling van Jesaja 60,1 vernoemt zelfs expliciet ‘Jeruzalem’: ‘Schijn, Jeruzalem, want uw licht is gekomen...’. De tekst dient gelezen te worden tegen de achtergrond van de Babylonische ballingschap, waaruit hij de bevrijding aankondigt.
De eerste drie verzen van de perikoop stellen ‘licht’ en ‘duisternis’ centraal. God gebiedt in vers 1 dat Sion opstaat. Het einde van de vernederende Babylonische ballingschap is in zicht, want Sions ‘licht’ is gekomen. Licht verzinnebeeldt geluk, dat na een nacht van angst en ontreddering zal overheersen. Het is God die dit licht aan Sion schenkt. Daardoor – alsook door zijn rechtvaardigheid (v. 21) – zal Sion op zijn beurt licht zijn voor de volkeren.
De verzen 4‑6 gaan nader in op de thematiek van de terugkeer naar Sion. Iedereen – Israëls ‘zonen’ en ‘dochters’ – zal uit de verstrooiing terugkeren. Dat ze daartoe ‘uit de verte’ moeten komen vormt geen beletsel. De aantrekkelijkheid van Sions licht is immers onweerstaanbaar. Vers 5 verwijst naar de uit de tempel geroofde rijkdommen, die naar Jeruzalem zullen terugkeren. Dit motief komt ook in vers 6 aan bod: op dromedarissen zullen de kostbaarheden naar Sion teruggebracht worden. Zoals Juda volgens Jesaja 30,6 bij de Babylonische bedreiging op dromedarissen schatten naar Egypte had gestuurd in de hoop op een bondgenootschap, zo zullen deze dieren, nu met rijkdommen beladen, Sion overspoelen.
Met het vernoemen van Midjan, Efa en Seba wil de auteur van Jesaja 60,6 wellicht refereren aan Abraham als ‘vader van vele volken’ (Gen. 17,5). Blijkens Genesis 25,2‑4 is Midjan een zoon de patriarch, terwijl Efa en Seba zijn kleinkinderen zijn. Samen met de verstrooide Israëlieten zullen zij, overladen met wierook en goud, Sion met gaven overladen.
Efeziërs 3,2-3a.5-6: Zonder heidenen geen kerk
De Efeziërsbrief – wellicht een niet-paulinisch geschrift dat vooral over de vroegchristelijke kerk reflecteert – noemt uitdrukkelijk Paulus’ zending naar de heidenen (Ef. 3,1). Verzen 5‑6 gaan hier verder op in. In vers 5 staan drie woordparen tegenover elkaar: ‘eerdere generaties’ staan tegenover het ‘nu’, en het ‘ontbreken van openbaring’ contrasteert met ‘openbaring’. Het belangrijkste is evenwel de tegenstelling tussen de ontvangers van de openbaring: ‘vroegere generaties mensenkinderen’ versus de ‘heilige apostelen en profeten’. Vroeger was kennis van Christus ontoegankelijk voor de mensheid als zodanig. Nu echter is een nieuwe periode aangebroken waarin een – zij het veeleer beperkte – groep toegang krijgt tot het Christusmysterie. Dit betekent dat joden-christenen en heidenen deel zijn van hetzelfde geheel, met name de kerk. De ‘niet-joodse’ christenen zijn niet zomaar een toevoegsel aan een reeds bestaande entiteit. Door drie keer gebruik te maken van het Griekse voorvoegsel ‘sun’ (samen met) beklemtoont de auteur dat de heiden-christenen ten volle gelijkwaardig zijn aan de andere delen van het lichaam, en derhalve noodzakelijk zijn voor het voortbestaan ervan.
Preekvoorbeeld
Hoe vertrouwd en hoe vreemd is toch dit evangelieverhaal!
Vertrouwd, want bij elk kerststalletje in onze woonkamers duiken onvermijdelijk de koningen op. In de volksverhalen zijn het er drie: Balthasar, Melchior en Caspar. Ze brengen goud mee en wierook en dan ook nog een substantie waarvan je als kind geen idee had wat het mocht wezen, namelijk mirre.
Maar hoe bevreemdend toch ook: de lezing verhaalt over ‘Wijzen uit het Oosten’. Zij volgen een ster die, volgens hen, leidt naar de pasgeboren koning der Joden aan wie ze hulde willen brengen.
Liters inkt zijn er reeds gevloeid over verschillende aspecten van dit verhaal: was de ster soms een komeet? En zo ja, is het dan misschien mogelijk om de gebeurtenis exact te dateren? Waren de wijzen soms magiërs of sterrenkundigen?
Al deze vragen gaan echter voorbij aan de bedoeling van de evangelist Matteüs. Hij schrijft immers in eerste instantie geen geschiedenis doch wel een geloofsverhaal; hij wil verduidelijken wie het kind, geboren in een stal, eigenlijk is. Het kind brengt in de eerste plaats ‘licht’. En dat konden we vandaag ook al in de eerste lezing horen. In Jesaja lazen we:
Sta op en schitter, want uw licht is gekomen,
de glorie van de Heer komt over u.
En zie, de duisternis bedekt de aarde,
en donkerte de volken,
maar over u gaat de Heer lichtend op,
zijn heerlijkheid verschijnt over u.
En volken komen naar uw licht,
koningen naar de glans van uw dageraad...
Een vloed van kamelen zal u bedekken,
dromedarissen van Midjan en Efa;
Alle inwoners komen uit Seba,
met goud en wierook beladen.
De langverwachte Messias brengt dus in eerste instantie geen reeks geboden en verboden, geen nieuwe instelling of organisatie. Hij brengt licht. Jezus’ leven, en dus eigenlijk Gods aanwezigheid tussen de mensen, brengt licht. Eigenlijk bevat de evangelielezing een samenballing van Jezus zijn leven. Daarnet hebben we een eerste wezenskenmerk van zijn leven reeds vermeld: licht zijn voor mensen.
Maar ook het lijden is reeds aanwezig in dit verhaal. ‘Koning der Joden’ zal er worden geschreven op een plakkaat dat aan Jezus’ kruis zal worden vastgemaakt. ‘Koning der Joden’, zo wordt het kind hier reeds door de wijzen genoemd. Het lijden dat Jezus zal moeten doorstaan ontkiemt reeds in dit verhaal. We lazen hoe koning Herodes vastbesloten is om het kind te laten ombrengen. Hij vreest dat de nieuwe koning hem van zijn troon zal stoten. Dit zal een constante zijn in het leven van Jezus. Steeds weer zullen onderdrukkers en machthebbers vrezen dat Jezus hun positie in gevaar brengt. Het licht van zijn boodschap ondergraaft hun huichelachtige theorieën en mensonterende praktijken. Ze zullen er dan ook alles aan doen om hun hachje en hun positie te redden. En uiteindelijk zullen deze machthebbers erin slagen Jezus aan het kruis om te brengen.
Een ander opvallend element in dit verhaal, maar ook een constante in Jezus’ leven is het feit dat de ster, het licht wordt opgemerkt door buitenstaanders. Het zijn niet de ‘mensen uit de streek’ die het licht hebben opgemerkt, doch exotische volkeren uit onbekende oorden. En op die manier ontstaat er dan ook een vreemd gezelschap rond de kerststal: je hebt er namelijk ten eerste de herders, een categorie mensen uit de lagere sociale klasse, eerder gemarginaliseerd. En je hebt er ten tweede een aantal exotische vreemdelingen, afkomstig uit verre streken. Je kan dan ook rustig besluiten dat het licht, Gods aanwezigheid, zich op geen enkele wijze laat begrenzen. Het licht is er voor iedereen.
En hoe zit het nu eigenlijk met die mirre? Mirre is een welriekend gomhars, een medicijn werkzaam bij tal van infectieziekten. Misschien moet dat ook ons geschenk zijn voor het kerstekind: dat we mirre mogen worden voor elkaar; dat we helend en genezend mogen zijn voor iedereen in onze omgeving.
Hans Ausloos, inleiding
Eric Joris, preekvoorbeeld