- Versie
- Downloaden 23
- Bestandsgrootte 397.23 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
5 januari 2014
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (A-jaar)
Inleiding
Matteüs, Lucas en Johannes hebben alle drie een heel eigen duiding van de bovennatuurlijke herkomst en geboorte van Jezus. Een korte vergelijking maakt duidelijk hoe verscheiden de invalshoeken zijn, maar ook hoe verrassend soepel de verhalen langs elkaar heen lopen, ondanks de vergaande theologische claims die ieder van hen maakt. Ook de stijl van de evangelisten is totaal verschillend. Johannes spreekt op lyrische wijze over een kosmische werkelijkheid, terwijl Lucas een ontroerend verhaal vertelt over gemarginaliseerde mensen en de werking van de Geest, die hen tot zingen brengt. Matteüs wordt gekenmerkt door een meer sobere vertelstijl. Hij legt het accent op de heilsgeschiedenis en de profetische voorspellingen van een Messias in de davidische lijn. Koningschap speelt daarin een belangrijke rol, vandaar ook de rol van Jozef, nakomeling van David.
Twee motieven kenmerken ons verhaal. Ten eerste het motief van het koningschap van Jezus, zoals dat bijvoorbeeld contrasteert met koning Herodes. Psalm 72 sluit bij dit thema aan. Het tweede thema is het heil, of het licht voor de heidenen; de ‘wijzen’ zijn immers niet-joden, die het licht van Christus zoeken. Dat horen we terug in de Jesajatekst. Bovendien roept het natuurlijk Paulus in herinnering en de brief aan de Efeziërs, want Paulus was immers de grote apostel van de niet-joden (vgl. Ef. 3,6). De vraag die zich nu aandient is: welk van beide motieven is in ons verhaal het meest centraal?
Onze tekst begint met de komst van de magoi, mysterieuze figuren uit het oosten. Matteüs neemt niet de tijd om hen in te leiden, maar uit de handeling en de dialoog kunnen we ons een beeld van hen vormen. Magoi zijn niet zozeer magiërs maar astrologen, in vroeger tijd een verantwoordelijke en vooraanstaande functie. Hun plaats is aan het hof, eigenlijk precies als de hogepriesters van Jeruzalem. De tekst spreekt niet van koningen, maar onder invloed van Psalm 72 en Jesaja 60 is het vanzelfsprekend dat de traditie dit ervan gemaakt heeft. Hun herkomst en intentie (zich neer te buigen voor een koning als voor een God) verwijzen naar Perzië. Zo roept Matteüs door de dialoog en de handeling een kleurrijk beeld op. Omdat we iedere jaar Epifanie vieren met drie koningen, kan het verbazingwekkende van hun komst gemakkelijk aan ons voorbijgaan. Terwijl de tekst dat toch duidelijk laat zien.
In het vervolg van onze tekst doen zich allemaal contrasten voor. De schok van Herodes en heel Jeruzalem contrasteert met de blijdschap van de magoi bij het vinden van het kind; ook hun uitgesproken intentie en doelgerichtheid contrasteren met de achterbaksheid van Herodes, terwijl we van ‘heel Jeruzalem’ ondanks hun schrik niets meer vernemen. De ster als woordeloos teken leidt de magoi naar het beoogde doel, terwijl de expliciete profetie van Micha dat voor de Joodse leiders juist niet doet (en dat terwijl Betlehem vlak bij Jeruzalem ligt). De vreemdelingen krijgen deel aan het heilsplan van God, dat in een droom wordt geopenbaard, terwijl Herodes en Jeruzalem daar buiten blijven, in dit verhaal althans. Gaandeweg ontvouwt zich ook een contrast tussen Herodes als valse koning in Jeruzalem en Jezus als koning van de Joden, die mens is, goddelijke status heeft en die ook gekruisigd zal worden.
De koninklijke geschenken die de magoi aanbieden, lijken te verwijzen naar deze drie functies van Jezus’ koningschap. Sowieso is hun spectaculaire verschijning een teken dat past bij een goddelijke geboorte. Grappig is dat het licht van de ster afwezig is in Jeruzalem. Het heeft de wijzen aangespoord op weg te gaan, en leidt hen ook naar het huis in Betlehem, maar het verlicht Jeruzalem zelf nadrukkelijk niet. Het is een opmerkelijk contrast met o.a. Jesaja 60, waar Sion het licht voor de volken is.
Als de magoi aankomen, lijkt het licht in te zoomen op het huis waar het kind en zijn moeder verblijven. Jozef is opeens uit het plaatje verdwenen, terwijl hij in de verhalen ervoor en erna zo’n grote rol heeft. Matteüs maakt duidelijk: de rol van Jozef is ondersteunend. Dit zien we ook in veel schilderijen van de drie koningen: Jozef schuift naar de achtergrond, is verstopt of krijgt een dienstbare rol door het ontvangen van de cadeaus. Jozef heeft geen aandeel in de goddelijke geboorte, ook als hij een nakomeling van David is. De koning die geboren is, wordt veel groter dan enige nakomeling van David zou kunnen zijn. Hij wordt de vervulling van Psalm 72.
We hebben dus te maken met twee verhaallijnen. Welke overheerst, Jezus’ koningschap of het ‘heil voor de heidenen’? Naar onze mening de eerste. Het ‘heil voor de heidenen’ wordt minder expliciet zichtbaar gemaakt of betoogd dan het koningschap van Jezus, dat wordt geïllustreerd met hovelingen en geschenken. Bij nadere beschouwing gaat het ook in de oudtestamentische teksten niet over de persoon van de koning die een licht voor de volken is, maar over de volken die worden aangetrokken tot het licht van God waarin de koning deelt. De komst van de magoi past zo in de breed gedeelde verwachting dat het heil voor Israël een universele betekenis heeft. De contrasten tussen het optreden van de magoi en de halfslachtige houding van Herodes en Jeruzalem thematiseren wel de verhouding tussen joden en heidenen, maar dit lijkt niet te leiden tot een bepaalde stellingname of theologische positie van de auteur. Ook al is het misschien veelzeggend dat de magoi Jeruzalem de rug toekeren bij hun thuisreis. Matteüs laat zien dat het heil uiteindelijk niet in Jeruzalem wordt verkondigd.
Eén vraag laat de tekst nadrukkelijk onbeantwoord. Wat bezielde eigenlijk de magoi om te doen wat ze deden, een verre reis te ondernemen en geschenken te brengen aan een kind? Het enige antwoord dat de tekst geeft is hun vreugde, hun overweldigende vreugde. De vreugde die allen beheerst die in contact komen met een echte koning van rechtvaardigheid (Ps. 72). Wat zij deden, het heil van Jezus zoeken, maakte hun gelukkig. In dat opzicht worden zij voor ons ook tot een voorbeeld. Paus Gregorius de Grote gaf aan in een preek: wie het kind zoekt en vindt, kan niet langs dezelfde weg terug naar waar hij vandaan kwam. Het leven dat achter ons ligt, is van ons afgesloten. In plaats daarvan komt het bijzondere mysterie van die koning, die, zoals we in de komende weken zullen horen, ‘zal bevrijden wie arm is en om hulp roept; hij verlost hen van onderdrukking en geweld’ (Ps. 72,12.14).
Preekvoorbeeld
Te lang hebben wij gemeend dat alle mensen gelijk zijn. Daarin hebben wij ons vergist. Wij dachten dat mensen wit of zwart of bruin of geel zijn, maar allemaal met een warm kloppend hart en hetzelfde rode bloed. Maar wij zíjn niet hetzelfde.
Wie meent dat alle mensen gelijk zijn, denkt dat de verschillen wel te overbruggen zijn. Dat organiseren we wel. We bedenken een programma, waarmee we wat de mensen scheidt kunnen overkomen.
Maar zelfs wat mensen scheidt binnen één en dezelfde cultuur, die allemaal Nederlands als hun moedertaal hebben, kunnen wij niet overbruggen. Wij begrijpen elkaar niet. Soms kan zelfs degene die het dichtst naast je leeft, een vreemde voor je zijn. Wij kunnen elkaar niet bevatten.
Wie meent dat alle mensen gelijk zijn, gaat er van uit dat God zich openbaart in de eenheid van de mensen, Alle Menschen werden Brüder, dat God zich openbaart in het gemeenschappelijke, maar ook daarin hebben wij ons vergist. Als God zich openbaart, dan in onze verschillen! En daarbij is onze veelkleurigheid niet een mooi ideaal maar een harde en moeilijke werkelijkheid: de wrede werkelijkheid van de moslims en christenen in Syrië, Nigeria; de uitzichtloze werkelijkheid van twee staten: Palestina en Israel in één beloofd land; het is de bizarre werkelijkheid van enerzijds relschoppers en vandalen en anderzijds brandweerlieden en ambulanceverpleegkundigen die rond Oud en Nieuw telkens weer belaagd worden.
Mensen zijn niet hetzelfde en als God zich openbaart, dan niet in de harmonie maar in het conflict, niet in het compromis maar op de breuklijnen. God geeft zich te kennen niet in wat wij maar liever onder het vloerkleed schuiven, maar in de moeilijke waarheid waarmee wij met elkaar moeten leven.
Het is de wijsheid van de kerkgeschiedenis dat er drie wijzen zijn en dat zij uit drie gescheiden werelden komen. Zij verschillen wereldwijd en hemelsbreed, zij belichamen drie continenten. Mensen zijn niet hetzelfde.
‘Driekoningen’, zo heet het feest. Maar Matteüs heeft het alleen over: ‘Zie, wijzen uit het Oosten.’ Meervoud, dat kunnen er twee zijn of twaalf. Inderdaad in Oosterse legenden zijn het er twaalf! Of stel je voor: tweehonderd wijzen op hun kameeltjes! Het wordt druk daar in Betlehem. Het getal is niet gegeven.
Waarom zijn het er nou drie? Ze hebben in Middeleeuwse legenden zelfs namen meegekregen: Caspar, Melchior en Baltasar. En hoe weet je dat zo zeker? Dat weet je omdat die wijzen op hun kameeltjes geschenken bij zich hadden: ‘mirre, wierook ende goud’, drie geschenken, dus sinds Origenes, de grote theoloog van het Oosten (derde eeuw) zijn het er drie.
En zo zijn ze de eeuwen door voorgesteld, afgebeeld als drietal. Ze vertegenwoordigen de drie toenmalige continenten: een Afrikaan, een Aziaat, een Europeaan. Of ze belichamen de drie levenstijdperken van de mens: een jongeling, een mens in de kracht van zijn leven en een grijsaard.
Ze knielen bij het kind in naam van heel de mensheid en brengen het beste wat de wereld te bieden heeft. De Bijbel doet daar niet schamper over: het beste dat de wereld te bieden heeft, de koningen der aarde dragen hun rijkdommen aan, de schatten en de kostbaarheden van de volken worden daar onthuld.
Het getal is niet gegeven. Het is een meervoud, het meervoud van onze verschillen. Mensen zijn niet gelijk. Wat wij moeten leren waarderen, is niet meer van hetzelfde maar onze verscheidenheid. En ook moeten wij inzien dat onze verscheidenheid niet in zichzelf een wondere glans heeft, maar grotendeels duisternis is, waarin nodig een licht moet opgaan.
Sommigen menen dat de ene cultuur dat stralende licht is, en die ene cultuur is natuurlijk onze cultuur, zodat de andere voor des te donkerder en achterlijker kunnen worden gehouden. Maar waar die geluiden klinken pakt de duisternis van onze wereldnacht zich nog dichter aaneen: een aardedonker waarin uiteindelijk de een de ander het licht in de ogen niet meer gunt.
De wereld van die wijzen, de drie en de velen, opende zich pas, toen die ster ging schijnen.
Die wijzen, zoveel is wel duidelijk, zij staan hier als de eerste heidenen die in het evangelie worden toegelaten. Herodes blijft erbuiten, die zit hoog en droog op zijn troon, hij komt geen stap verder, maar deze heidenen, hun wordt opengedaan, zij gingen het huis binnen.
Je staat niet vooraan. Het eerste Matteüshoofdstuk zet in bij Abraham, Isaak en Jakob, je treedt een Joodse wereld binnen, maar er is in het evangelie ruimte voor je uitgespaard, jij heiden, want dat ben je van huis uit, een mensenkind uit de volken rondom.
Dus als je in het evangelie wilt meekomen, Matteüs wijst je een plaats toe. Hij heeft een hoge dunk van je: je bent een wijze. Sommigen spreken zelfs van ‘koningen’, maar dat is uit de psalmen en Jesaja bijeengelezen. Je bent een wijze, dat is je plek hier in het verhaal. In die hoedanigheid ben je op weg gegaan en uiteindelijk zul je na alle verkeerde wegen die je insloeg, wegomleggingen, omwegen, doodlopend, bij Christus aankomen en hem aanbidden.
Wijze, dat klinkt goed, maar voor de ware wijsheid gebruikt de bijbel een ander woord: sofia, en dat staat hier dus niet. Letterlijk vertaald: je bent een magiër en dat klinkt meteen een stuk bedenkelijker. Je leeft in een magische wereld, bijgelovig, dat blijkt ook: het zijn sterrenwichelaars. Vertel ze nooit waar en wanneer je bent geboren, want zij trekken je horoscoop om precies te weten wie je bent en wat voor vlees ze met jou in de kuip hebben. Magisch denkende mensen.
Matteüs heeft het goed gezien door je niet voor wie weet welke -soof te houden, van sofia, de ware wijsheid – leer mij zo mijn dagen te tellen dat ik een wijs hart bekome –, nee, je bent het verhaal binnen komen wandelen als een magiër, een heidense bijgelovige, je hebt nog een lange weg te gaan.
Maar je hebt een ster gezien, wat die ook moge betekenen, want sterren hebben in de bijbel eigenlijk nauwelijks iets te betekenen. Het zijn niet meer dan de peertjes die God aan het hemelgewelf heeft opgehangen. Hoe dan ook: je bent verlicht door de hemel, van Godswege is je een licht opgegaan. De kerkvaders citeren hier graag een psalm: ‘De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen.’
Dus je ging op reis, op zoek naar een andere horizont, en naar een perspectief dat zich pas opent als niet meer jijzelf en jouw cultuur het middelpunt van de wereld is, maar die ster bijvoorbeeld, of waar die ster naar verwijst.
Op hun lange reis zijn ze in Jeruzalem aangekomen. Zo zal het immers zijn in het laatste der dagen? Dat de volken zeggen: ‘Laten we optrekken naar de berg van de Heer, naar de tempel van Jakobs God. Hij zal ons onderrichten, ons de weg wijzen, en wij zullen zijn paden bewandelen.’ ‘Vanaf de Sion klinkt zijn onderricht, vanuit Jeruzalem spreekt de Heer.’
Zij trekken Jeruzalem binnen, dat is goed. Maar dit zijn de laatste dagen niet, dit is niet de ure dat Israël getroost de ogen open gaan: ‘Zie, uw God is Koning!’ Integendeel, er zit een zetbaas op de troon. Van de wereld der magie belanden de wijzen in de wereld van de gevestigde macht, de bestaande orde, de status quo.
Herodes regeert en met hem regeren de vanzelfsprekendheden. De magiërs, ze rijden rechtstreeks door naar het paleis: ‘Waar is de geboren koning der Joden?’ Maar van verlichting is geen sprake meer, de hemel trekt dicht, geen ster te zien, dit is de wereld van de conventies, orde en regel, wat men veel te gemakkelijk ‘normen en waarden’ noemt. Hier geldt – recht of slecht – wat men gewoon is.
En van zover gekomen, waren de wijzen bijna ingevoegd in het systeem, hadden zij zich als diplomaten laten sturen, als spionnen, geheim agenten, ingekapseld in dit bestel, bijna, als niet – net op tijd! – de overpriesters en schriftgeleerden van het volk het profetenboek hadden opengelegd.
O ja, met de bijbel kun je nog alle kanten uit, iedere ketter heeft zijn letter, en meestal wordt de Schrift wel naar de bestaande orde toegepraat. Maar deze overpriesters en schriftgeleerden gaan niet uit van wat vaststaat, wat zij allang weten en wat ook altijd zo moet blijven. Nee, zij moeten zich beraden, zij lezen hun vragen in de Bijbel bijeen en zeggen Herodes recht in zijn gezicht wat ze moeten zeggen: over het Messiaanse leven, van een leidsman die Israël weiden zal, een kind geboren te Betlehem.
Het is louter en alleen aan de oude profeet Jesaja te danken en aan de overpriesters en schriftgeleerden die hem in ere hielden, dat de magiërs zich hebben kunnen lostrekken uit dit bolwerk van de oude hemel en de oude aarde, de instandhouding van bestaand onrecht, de ontketening van nieuw geweld, en opnieuw hun reis hebben aanvaard.
En meteen, zodra zij weer reisvaardig waren: ‘Zie de ster, die zij hadden gezien in het Oosten, ging hen voor.’ Bijna was hun inzicht teloorgegaan, de verlichting hen ontnomen, maar nu geleid door de profetie – ja, dit is de weg van een christenmens – hervatten zij hun reis. Vreemdelingen en pelgrims zijn zij en de ster gaat hen voor.
Zij verheugden zich met zeer grote vreugde. Om alles wat zij achter zich hebben gelaten. Om de reis die zij hebben afgelegd. Zij leggen hun gaven neer en brengen het kind en zijn moeder hulde: ‘Komt, laten wij aanbidden.’
Hun geschenken? Goud, wierook en mirre. Revius dichtte:
’t Is wijsheyt aan dit kind
uw rijkdom te besteden.
Doe open uwen schat
en stort in zijnen schoot
het guldene geloof,
de rokende gebeden
het groenende gedult
oock midden in den doot.
Opmerkelijk dat Revius dat goud niet verbindt met goudstukken, geld en met de Actie Kerkbalans die weer voor de deur staat, maar met geloof: het guldene geloof, want van goud heb je nooit genoeg en het is zomaar weer afgeboekt, maar het geloof is een veel grotere schat.
En dan de wierook. Revius spreekt van onze rokende gebeden. Wierook maakt het opstijgen van onze gebeden zichtbaar. Christus heeft deze wierook in ontvangst genomen en geheiligd.
En tenslotte de mirre: het groenende gedult oock midden in den doot. Mirre werd gebruikt als medicijn, pijnstiller en ook balsem om de levenden de pijn te verzachten en de doden te verzorgen, zodat dus de wijzen daar het kind hebben voorzien van alle goede gaven van de wieg tot het graf.
En nooit meer langs dezelfde weg terug! Ze worden vaak afgebeeld op een scheepje om het verschil duidelijk te maken. Ze kwamen over land met hun kameeltjes. Over zee keren ze terug: niet langs dezelfde weg terug.
Die andere weg die zij insloegen, de heilige Augustinus leest het zo, dat ze sinds de ontmoeting met dit Kind niet op dezelfde voet voort konden, dat zij terugreisden met een andere levenswandel.
Het wordt hun in een droom te verstaan gegeven, dat hun weg anders zal moeten zijn. Maar die droom bevestigt alleen maar het licht dat hun al was opgegaan, de stem van de profetie die zij gehoord hadden. Op de oude voet doorgaan, dezelfde weg terug? Ze zouden niet meer kunnen!
Het kind heeft hen gezegend. En weer gingen ze op reis, want niet het kind is het eindpunt, in hun eigen huis ligt hun bestemming. Maar om thuis te komen moet een mens soms een lange weg afleggen in de Naam van de Vader, de Zoon en van de Heilige Geest.
Matthijs Kronemeijer en Brenda Kronemeijer-Heyink, inleiding
Klaas Touwen, preekvoorbeeld