- Versie
- Downloaden 44
- Bestandsgrootte 308.65 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
4 januari 2015
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (B-jaar)
Inleiding
Verschillende lezingen van vandaag maken duidelijk dat we de alom ingeburgerde benaming ‘Driekoningen’ echt niet moeten gebruiken voor deze zondag. Het draait in menige lezing weliswaar in hoge mate om de notie ‘koning’ en ‘koningen’, maar met een totaal andere invulling dan de figuren die we vandaag pas officieel aan de kerststal mogen toevoegen. Een ander cruciaal thema dat als een rode draad met alle teksten is verweven betreft ‘de volken’.
Jesaja 60,1-6
De tekst uit Jesaja 60 heeft iets intrigerends. Want wie wordt er nu eigenlijk toegesproken? In de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst blijft dat tamelijk lang verborgen. Het antwoord op die vraag wordt namelijk pas onthuld aan het slot van vers 14: ‘Ze noemen jou “Stad van JHWH”, “Sion van de Heilige van Israël”’. De Aramese vertaling (Targum), de Griekse vertaling (Septuaginta) en een enkel Latijns handschrift konden zich niet inhouden en hebben, net als het Lectionarium, onmiddellijk aan het begin van het eerste vers de naam ‘Jeruzalem’ ingevoegd, waardoor een groot deel van de poëtische spanningsboog van meet af aan helaas teniet wordt gedaan.
In een werkelijk prachtig taalspel wordt in de eerste drie verzen het decor uitgelijnd. Dat gebeurt met behulp van een zogeheten inclusio. De in negatieve bewoordingen gestelde beschrijving ‘want zie, duisternis bedekt de aarde / donkerte de naties’ (v. 2a) – een duidelijke metafoor voor de afwezigheid van God – wordt omlijst door twee positieve vergezichten, waarvan de belangrijkste termen elkaars exacte echo vormen: ‘licht’, ‘heerlijkheid’, ‘JHWH’, ‘opgaan over’. Het lectionarium spreekt van ‘de Zon’ (met hoofdletter), maar dat woord staat nergens in de Hebreeuwse tekst, zelfs niet in de oude Griekse of Latijnse vertalingen.
Degene die wordt toegesproken is dus niet zelf de bron van het licht, maar ontvangt dat van boven: ‘Zijn heerlijkheid zal boven jou te zien zijn’ (v. 2b). Maar zodra er van een derde partij sprake is (‘volken’, ‘koningen’, v. 3) heeft JHWH zich teruggetrokken en is de toegesprokene degene die – letterlijk en figuurlijk – het middelpunt vormt van een immense toeloop. Geen wonder dat in Apokalyps 21,23-26 verschillende aanhalingen en toespelingen op Jesaja 60 zijn verwerkt.
In het onmiddellijke vervolg van de Jesajapassage (v. 4) zit een ongekende verrassing verborgen. Het blijkt namelijk dat die volken en koningen de zonen en dochters komen terugbrengen. Hier vinden we ontegenzeggelijk hetzelfde beeld als in Jes. 49,22 – ‘Ze nemen je zonen op hun arm / ze dragen je dochters op hun schouders’. Het gaat dus om het terugbrengen van ballingen. Dat deze eerdere Jesajatekst inderdaad moet worden meegenomen, blijkt ook uit het gegeven dat de woorden ‘Open je ogen, kijk om je heen: ze stromen in drommen naar je toe’ (v. 4) volkomen identiek is aan Jesaja 49,18. En daar mag nog bij worden opgeteld dat de combinatie ‘je zonen’ // ‘je dochters’ in het grote complex van Jesaja 40–66 alleen op deze twee plaatsen wordt aangetroffen.
Psalm 72
Psalm 72 behoort tot de groep van elf koningspsalmen, een genre dat heel sterk beïnvloed is door de uitgesproken koningstheologie die in Egypte en Assyrië werd aangehangen. Zoals altijd met literaire vormen die het Oude Israël ontleende aan omringende culturen, werden ze niet klakkeloos overgenomen, maar heel bewust omgevormd met het oog op de eigen situatie, waarbij vooral de rol van JHWH als belangrijk nieuw element werd benadrukt. Psalm 72 is een prachtig gebed tot God om de condities voor de koning zodanig te laten zijn dat hij zijn primaire taken optimaal kan uitoefenen: rechtvaardig besturen, de zwakke bijstaan, de arme helpen, de onderdrukker neerslaan. Wanneer de koning op die manier zijn ambt uitoefent, wordt hij ook het toonbeeld, het rolmodel voor iedereen. Zo’n koning zal ook heersen over koningen van elders, voor wie het rijke Seba en Tarsis (zie Jes. 60,6 en 60,9) model staan.
Omdat het afsluitende vers van Psalm 72 meldt dat ‘hier de gebeden van David eindigen’ (v. 20), moet het opschrift boven de psalm anders worden vertaald dan traditioneel het geval is. De gebruikelijke vertaling ‘Van Salomo’ is namelijk onmogelijk. Ten eerste omdat Psalm 72 de afsluiting vormt van een groep psalmen (Ps. 51–72) die allemaal in de mond van David zijn gelegd. Het opschrift ‘Van Salomo’ is bovendien in tegenspraak met het slotvers van de psalm zelf, die dit gebed tot God immers aan David toedicht; om het dan ‘van Salomo’ te laten zijn is in feite onmogelijk. Het meest voor de hand liggende opschrift voor Psalm 72 is daarom: ‘Voor Salomo’. David bidt tot God dat zijn zoon een voorbeeldig koning mag zijn, een voorstelling die in de latere Bijbelse traditie tot ongekende bloei is gekomen.
Efeziërs 3,2-3a.5-6
Het gedeelte uit de brief aan de Efeziërs dat vandaag in enigszins verknipte vorm – Paulus’ gevangenschap ter wille van de heidenen is helaas weggelaten – wordt voorgelezen is het vervolg op het centrale hartstuk van de brief (Ef. 2,11-22) waarin de apostel uiteenzet dat de scheidsmuur tussen joden en heidenen (‘onbesnedenen’) door het bloed van Christus is neergehaald (v. 14). De lezing voor vandaag en het onmiddellijke vervolg erop kent tot driemaal toe het woord ‘mysterie’ (vv. 3.4.9) dat aan Paulus is geopenbaard (v. 3) en door de Geest aan de heiligen, zijn apostelen en profeten (v. 5).
De openbaring van mysteries is in het oude Griekenland (o.a. Eleusis), Perzië en Egypte omgeven met geheimzinnigheid. Degene die ingewijd wenste te worden in de riten van de mysteriegodsdiensten moest namelijk een eed van geheimhouding afleggen. Daarom is er ook zo weinig bekend over dit fenomeen. Inwijding bood uitzicht op een gelukkig leven in de onderwereld en op voortleven in een talrijk nageslacht. Wanneer Paulus dus de termen ‘mysterie’ en ‘openbaren’/‘onthullen’ bezigt, doet hij iets dat in zijn tijd bij andere groeperingen uiterst ongewoon, ja zelfs absoluut verboden is.
De inhoud van het mysterie is dat de heidenen ten volle delen in de erfenis van Israël (v. 6). Dit aspect wordt in de Griekse tekst nog eens sterk benadrukt, doordat er in dit vers liefst drie termen worden gebruikt die zijn samengesteld met behulp van het voorzetsel syn- (‘mede’/‘samen’). Dat ze speciaal voor dit doel zijn gecreëerd kun je afleiden uit het gegeven dat die drie samenstellingen (‘mede-erfgenaam’, ‘medelid’ en ‘mededeelgenoot’) nergens in de Septuaginta of in het voorchristelijk Grieks te vinden zijn.
Matteüs 2,1-12
In de lezing uit Matteüs draait het om ‘koning(en)’, maar dat zijn nu juist niet de verhaalfiguren die bij ons ‘de drie koningen’ zijn gaan heten. De evangelist noemt ze consequent ‘magiërs’ en gebruikt voor hen noch de titel ‘koningen’, noch het getal ‘drie’. Omdat de magiërs drie geschenken bij zich hebben (‘goud, wierook en mirre’, v. 11) wordt dat op een of andere manier altijd met drie personen geassocieerd. In de traditie van de Syrische kerk is sprake van twaalf magiërs!
Het is natuurlijk absoluut geen toeval dat Matteüs alleen hier in zijn evangelie Herodes de titel ‘koning’ geeft (2,1 en 2,3) en dat uitgerekend precies tussen deze beide vermeldingen sprake is van ‘de pasgeboren koning der Joden’. De titel ‘koning der Joden’ zal tegen het einde van het evangelie ook weer klinken, dan uit de mond van Pilatus (27,11), bij de bespotting door de soldaten (27,30) en als opschrift op het kruis (27,37), dus elke keer uit de mond van vreemden.
Niet alleen Herodes is geschrokken, maar ook ‘heel Jeruzalem’. Zeer veelzeggend is dat Herodes vervolgens alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk de vraag voorlegt waar ‘de Messias’ geboren zou worden. Opvallend genoeg gebruikt Herodes daarbij niet de term ‘koning’, maar dicht de evangelist hem het politiek, theologisch en eschatologisch geladen begrip ‘Messias’ (ho christos) toe waarmee de lezers al in de genealogische inleiding van het evangelie vertrouwd zijn gemaakt: ‘Jezus die de Christus wordt genoemd’ (1,16); ‘van de ballingschap tot de Christus’ (1,17).
Vreemdelingen uit het oosten zijn dus de reden dat de leiders van het Joodse volk de Schrift gaan raadplegen en met een antwoord komen dat een mengcitaat is van Micha 5,1.3 en 2 Samuel 5,2. Op deze wijze kunnen zowel Betlehem als David geprononceerd in beeld worden gebracht.
Preekvoorbeeld
Waar blijven we?
Ja, waar blijven we?
Als iemand nu ging kijken
waar we bleven als we gingen...
Het Jeruzalem in de dagen van Jesaja lag in puin.
De stadsmuren neergehaald
en de tempel verwoest.
Een desolate stad waar de straatarme,
achtergebleven bevolking met moeite
zijn hoofd boven water wist te houden.
Verdrietige mensen ook,
want verwanten en vrienden waren weggevoerd in de vreemde,
ver weg in ballingschap.
Jeruzalem voelt zich troosteloos en verweesd.
En dan klinkt er een stem vol hoop en vastberadenheid:
‘Sta op Jeruzalem, sta op.
Want je licht is gekomen
en iedereen stroomt naar jou toe.
Zie je het al? Hef je ogen op!
Je vergist je niet.
Kom in beweging, heet hen welkom.
Maak je hart wijd...’
Begin januari. Het is koud,
de natuur lijkt dood.
De luchten grijs en loodzwaar.
Geen tijd waarin je je super vrolijk voelt.
In de winter lijkt het moeilijker
om je optimisme te behouden.
Soms voel je je net als Jeruzalem.
Moe, zonder hoop.
Geen zin. Geen moed.
Wat troosteloos en mismoedig.
Het verdriet dat u en ik meedragen in ons leven,
lijkt in de winter soms zwaar en zonder uitzicht.
En we denken misschien bij onszelf:
‘Waar blijven we?’
En dan klinkt vandaag een stem
vol hoop en vastberadenheid:
‘Sta op! Want je licht is gekomen,
en licht voor alle volkeren, voor iedereen.
Voor mij en voor U.
Sta op!’
De wijzen uit het oosten
hebben hun ogen opgeheven
en een nieuw licht gezien.
Ze zijn niet blijven zitten waar ze waren,
maar opgestaan
en in beweging gekomen.
Zij wilden weten
waar ze bleven als ze gingen.
Dus gingen ze.
Op weg met hun hele hebben en houden
om te zien waar dit licht,
dit hoopvolle teken aan de hemel, op wees.
De woorden van de psalm van vandaag verwoorden het:
Een nieuwe koning,
een verandering ten goede.
En het land draagt schoven van vrede,
de dauw van gerechtigheid
daalt neer op de velden.
Een nieuwe koning geboren,
die bereikbaar is voor kleine mensen
een koning die rechtvaardigheid
in zijn vaandel zal hebben staan
en de verdrukten rechtop zal laten gaan.
Naar zo’n koning gaan de wijzen op weg.
Ze volgen de ster, het teken aan de hemel
en komen in Jeruzalem aan.
Daar ontmoeten ze de koning van de Joden: Herodes.
Terwijl hij haarfijn te weten komt,
waar de nieuwe koning te vinden zal zijn,
blijft hij zitten waar hij zit.
Hij verroert zich niet.
Komt niet in beweging.
Gaat niet met de drie wijzen
mee naar Betlehem.
Hij heft zijn ogen niet ten hemel.
Hij ziet het licht dan ook niet.
Herodes blijft liever in duisternis gehuld.
Maar de wijzen,
die opnieuw op weg gaan, verheugen zich.
Zij zien opnieuw de ster.
En vinden Jezus,
die zelfs al de Christus wordt genoemd
in ons verhaal van vandaag,
in de stad van David.
Jezus is nog een baby, pas geboren.
Maar hij vertegenwoordigt het Licht
dat uit de hemel is neergedaald al ten volle.
De wijzen verwijzen er naar met hun geschenken:
goud, wierook en mirre,
vorstelijke geschenken, een koning
– gezonden van Godswege – waardig.
En, staat er:
‘ze gingen langs een andere weg terug.’
Een opmerkelijk zinnetje
dat echt niet alleen te maken heeft met het feit
dat ze koning Herodes liever niet weer willen tegenkomen.
Na hun ontmoeting met Jezus
is er iets in hen veranderd.
Ze kunnen niet meer op hun schreden terugkeren.
Ze slaan een andere, een nieuwe weg in.
Ze hebben geproefd van het visioen
van een rijk van vrede en gerechtigheid,
van het rijk Gods waar Jezus garant voor zal staan
als hij eenmaal is opgegroeid.
Ze willen bij deze koning
en bij zijn rijk horen.
Hun hart is geraakt.
Hun handen gaan geven
en hun voeten vinden een nieuwe koers.
De Oosterse kerken vieren vandaag het Kerstfeest.
Het feest van de openbaring des Heren.
Het feest dat God aan het licht is gekomen in Jezus.
De vraag die vandaag uit de lezingen opklinkt is eenvoudig.
Willen we het echt zien?
Willen wij echt zien wie Jezus is
en waar hij voor staat?
Wordt zijn levensprogramma het onze?
Luisteren we naar de hoopvolle stem van Jesaja,
dat vandaag ook voor mij
het Licht is opgegaan?
Laten we ons – samen met de drie wijzen –
echt raken, ten diepste?
Dat het ons wezenlijk verandert?
Staan wij op
en gaan we op weg
met dit licht in ons hart en onze ogen?
Vinden onze voeten
de weg naar het rijk van gerechtigheid en vrede?
Of blijven we zitten waar we zitten?
prof. dr. Panc C. Beentjes, inleiding
drs. Ellie T.M. Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld