- Versie
- Downloaden 33
- Bestandsgrootte 292.08 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
2 februari 2014
Opdracht van de Heer (Maria Lichtmis)
Lezingen: Mal. 3,1-4; Ps. 24; Hebr. 2,14-18; Luc 2,22-(32)40
Preekvoorbeeld
Hier in de kerk staan een Maria- en een Jozefaltaar en natuurlijk komen zij vandaag als Jezus’ ouders in het evangelie voor. Maar de aandacht richt zich op twee andere gestalten: Simeon en Hanna, ook een man en een vrouw. Het verhaal brengt je van dat jonge gezin: Maria, Jozef en het kind, naar een groter verband dat wordt verbeeld door deze twee stokoude mensen: Simeon en Hanna. Wie zijn zij en waar staan zij voor? Wat is hun betekenis?
Er is een oude traditie die zegt dat Simeon in die dagen honderdtwaalf was. Hanna’s leeftijd: de Bijbel geeft haar vierentachtig jaar. Maar je kunt het ook zo lezen dat die vierentachtig jaren duiden op haar weduwschap, zodat je daarbovenop nog eens de jaren van haar huwelijk en de jaren van haar jeugd zou moeten tellen. Zo hebben ze elk meer dan een eeuw in hun oude botten zitten. Ze staan daar al hun levensdagen te wachten, speurend tussen de menigte, met vreugde uit te kijken, wie het toch zijn zal: de Messias van Israël, de hoop der heidenen – dat zij hem vandaag op hun oude dag herkennen mogen.
Menig verzorgingshuis heet naar hen: ‘Huize Simeon en Anna’, die immers in hun grijsheid de Heer hebben omgedragen. Dat biedt toch een ander perspectief van huize ‘Avondrood’.
Maar ondertussen hebt u misschien gemerkt dat er een naam is veranderd. In Rotterdam waar ik ben opgegroeid, staat zo’n huis ‘Simeon en Anna’, maar vandaag hier in de Bijbeltekst heet zij Hanna, dus met een H. Dat roept vragen op. Over wie gaat het hier eigenlijk?
Er is een manier van preken waar ik een broertje dood aan heb. U weet wel wat ik bedoel. ‘Zijn wij niet allen Simeon en Anna...?’ roept de predikant. En dan wordt met veel inlevingsvermogen de Schrift bemediteerd op die personages Simeon en Anna als voorbeeldfiguren. Het gaat dan over: een leven lang wachten en hoe het is oud te zijn en soms ontgoocheld te zijn geraakt en niet meer te weten of je je leven lang wel het rechte geloofd hebt en gehoopt. Maar aan het eind van de preek neem je Christus in je armen om door hem getroost toch te weten dat het goed is en dat er zegen rust op je onvervuld bestaan.
U merkt, ik kan het wel, zo preken, maar ik doe het niet.
En waarom nu niet? Omdat de Schrift zelf zich daartegen verzet. Want in het verhaal van Simeon en Hanna gaat het helemaal niet om twee oude mensen. Het gaat om iets heel anders.Dat heeft te maken met die H meer of minder. Want als je hier nu Anna leest, dan zou zij zich inderdaad voordoen als een oude van dagen. Je hoort haar naam en je denkt: een oude dame, ik ken haar niet, wie zou zij toch zijn?
Maar nee, zij heet Hanna, en u kent Hanna, zij was de moeder van Samuel. Zij was de vrouw die de lofzang zong, de lofzang van Hanna (1 Sam. 2). En hier in het evangelie naar Lucas heb je die lofzang van Hanna net een hoofdstuk eerder nog gehoord. Ja, daar heet het de lofzang van Maria, maar het is nagenoeg hetzelfde lied. Het is geciteerd. Maria had het niet van een vreemde.
En aan het einde van de lezing van vanmorgen staat: ‘En het kind – Jezus – groeide op, werd sterk en was begiftigd met wijsheid; Gods genade rustte op hem (v. 40, vgl. 52) en ook dat is een citaat (1 Sam. 2,26), want zo wordt in het profetenboek van Samuel gesproken. Het is dus met voor en na citaten van Hanna en van Samuël, dat hier nu in de tempel Hanna in levenden lijve aan je wordt voorgesteld.
Waarom moet Hanna daar in de tempel op Jezus wachten? Omdat zij, de oudtestamentische Hanna, een van de eerste vrouwelijke personages uit de profeten is. Zij belichaamt de profetie. Hier in het evangelie heet zij: ‘Hanna, een profetes’ (v. 36), en je beseft: niet zomaar een profetes, nee, zij staat symbool voor al de profeten. Heel de profetische verwachting en hoop heeft zich in haar samengebald, omdat aan haar – in dat oudtestamentische verhaal over haar kinderloosheid – is gezegd: ‘Ga dan in vrede. De God van Israël zal u geven waar u hem om gebeden hebt’ (1 Sam. 1,17).
Zij – de stem der profetie – staat daar na zoveel eeuwen nog steeds te wachten op een vervulling die haar bidden te boven gaat, en zij profeteert, zo staat hier nu geschreven: ‘Zij sprak over het kind tot allen die uitzagen naar de verlossing van Jeruzalem’ (vs. 38). ‘Uit liefde voor Sion kan ik niet zwijgen, uit liefde voor Jeruzalem ken ik geen rust’ (Jes. 62,1).
Zo heeft zij altijd al gesproken, zo zal zij blijven spreken. Haar leeftijd: vierentachtig jaar, dat is zevenmaal twaalf, twaalf maal zeven. Een en al volheid ten overstaan van dit kind.
En Simeon? Waar staat Simeon dan voor? De lezing van vanmorgen begint met: ‘Toen de tijd was aangebroken dat zij zich moesten laten reinigen overeenkomstig de wet van Mozes…’ Want zo staat het in de Thora geschreven, dat op de veertigste geboortedag de kraamtijd wordt afgesloten met een offer om terug te keren in het gewone leven (zie Lev. 12).
De evangelist blijft vervolgens nu alsmaar hameren op het aambeeld van de wet, de Thora. Hij laat het woord nog drie keer klinken: ‘zoals voorgeschreven in de wet van de Heer’ (v. 23) , ‘het offer dat de wet van de Heer voorschrijft’ (v. 24), ‘om met hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is’ (v. 27), zodat het de lezer duidelijk en klaar zal zijn wie hier nu, zo snel zijn oude benen hem dragen kunnen, de tempelberg beklimt en Jezus in zijn armen neemt.Precies, zo is het: deze Simeon staat hier als belichaming van de Thora. Hij is Mozes, hij is de wet die wordt vervuld. Zo luidt ook zijn naam: Simeon, Sjema Jisrael: ‘Hoor Israël, de Heer is onze God, de Heer is één’ (Deut. 6,4), de geloofsbelijdenis van Israël.
Simeon zou, zo staat geschreven, niet sterven voordat hij met eigen ogen de Messias van de Heer zou hebben gezien (v. 26). Dat komt inderdaad overeen met Mozes die aan het einde van de Thora, in die laatste hoofdstukken, de berg beklimt en aan de einder eindelijk het beloofde land ziet liggen. Zijn levensdoel is bereikt: O Kanaän! Hij neemt het in zich op, prent het zich in voor eeuwig: ‘Mijn ogen hebben uw heil gezien.’
Nee, hij zal dit land niet binnengaan, zijn ure is gekomen. Die berg, het is zijn graf, maar de toekomst ligt open. Hij heeft Jozua – Jezus – aangewezen. Die zal de kinderen Israëls verder leiden. ‘Nu laat gij, Heer, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord.’
Dat is wat het evangelie van Maria Lichtmis vandaag wil verkondigen. Niet de lotgevallen van twee oude mensen, maar Jezus Christus: dat hij in de tempel is geweest – ‘Hef uw hoofden omhoog, jullie poorten!’ – en daar werd opgewacht door de Wet en de Profeten in eigen persoon.
De Wet en de Profeten. Zij heten hier bij name: Simeon en Hanna, dorpelwachters. Na levenslang wachten, uitzien, blijven hopen, niet opgeven! – is het hun vergund de Messias van Israël, de hoop der heidenen in hun armen rond te dragen. Wat zijn ze oud geworden, wat heeft het moeten duren voor hij kwam die de vervulling van de Schriften is. Het evangelie van vandaag plaatst Jezus in dat grote verband van heel de Schrift.
Er was in de veertiende eeuw een dominicaan, Ludolf van Sachsen, die de Spiegel der menselijke behoudenis maakte, een rijmbijbel met plaatjes. Als je daarin het evangelie van Maria Lichtmis opzoekt – Jezus die in de tempel aan God wordt toegewijd –, dan zie je daar andere Bijbelverhalen bijgetekend: namelijk de wet, de tien geboden bewaard in de heilige ark, en daarbij het verhaal van Hanna die haar zoon Samuel naar het heiligdom brengt.
Die oude Ludolf van Sachsen wist wat dit evangelie beduiden wil: hier worden de Wet en de Profeten vervuld. Kunnen die nu gaan? Aflossing van de wacht?
Ik heb ik al mijn reisboeken van Jeruzalem geen graf voor Simeon en Hanna kunnen ontdekken. Zou de kerk zo wijs zijn geweest voor hen geen graf aan te merken? Ik weet: er is met hun vermeende relieken gesleept, maar pas vele eeuwen laten. De oude kerk had voor deze twee geen graf. Zoals van Mozes, zegt de Schrift, niemand zijn graf geweten heeft tot op de huidige dag. Zoals je ook van Elia – ook zo’n belichaming van de profeten – niet kunt zeggen dat hij dood en begraven is. Nee, zet al vast een stoel voor hem klaar!
Want dat de Wet en de Profeten in Christus hun vervulling vinden – dat is toch wat Lucas hier wil zeggen – betekent niet beëindiging, afsluiting van een tijdperk: dat heeft nu afgedaan, voorbij, passé, over en uit. Integendeel. Het betekent juist dat door dit kind dat zij aan de borst drukken, dit alles verder gedragen zal worden de toekomst is, de wereld door, tot op de huidige dag.
Klaas Touwen, preekvoorbeeld