- Versie
- Downloaden 9
- Bestandsgrootte 85.79 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 14 juni 2022
- Laatst geüpdatet 18 augustus 2022
Maria Tenhemelopneming, 15-8-2022
Vijftien augustus 2022
Maria Tenhemelopneming
Lezingen: Apok. 11,19a; Ps. 12,1-6a.10ab; 1 Kor. 15,20-26 Luc. 1,39-56 (C-jaar)
Inleiding
Met het feest van Maria Tenhemelopneming wordt de gelovige notie gevierd dat Maria, de moeder van Jezus, niet aan bederf is prijsgegeven. Immers, in haar aardse lichaam heeft zij Gods Zoon gedragen. Met ziel én lichaam is zij daarom opgenomen in de hemelse heerlijkheid. Deze overtuiging hebben gelovigen vanaf de vroege eeuwen van het christendom gevierd. Paus Pius xii heeft in 1950 voor de Westerse Kerk dit geloofspunt tot dogma verheven. Maria Tenhemelopneming, ook wel Maria Hemelvaart genoemd, wordt jaarlijks gevierd op 15 augustus. De gebeurtenis zelf wordt in de bijbelse geschriften niet verteld en maakt dus geen deel uit van de lezingen van deze feestdag. Die belichten de bijzondere plaats van Maria in de heilsgeschiedenis: de geboorte van haar Zoon is het teken van de overwinning op het kwaad, de ultieme vijand: de dood.
Apokalyps 11,19a.12,1-6a.10ab
Vanaf het begin van de schepping, zo beschrijft Genesis, is er goed en kwaad in de wereld. Naast het herhaalde ‘God zag dat het (zeer) goed was’ van de zes scheppingsdagen, volgt bijna onmiddellijk het verhaal van de eerste mens in de tuin, met in het midden van die tuin de boom van kennis van goed en kwaad. Eten van die boom brengt de dood op aarde. En ja, die eerste mensen laten zich door de slang verleiden toch van die boom te eten. Via deze verhalen wordt goed tegenover kwaad gezet, leven tegenover sterven. We zien dat het kwaad gepersonifieerd wordt in de slang. Later, zoals in het Nieuwe Testament, krijgt het de naam van satan en duivel, diabolos (vgl. Apok. 12,9.12). Echter, ooit zal het goede, het leven, het kwade, de dood, verslaan. In het verhaal van de slang en de mens spreekt God al woorden uit die geïnterpreteerd kunnen worden als die uiteindelijke overwinning: vijandschap zal er zijn tussen de slang en de vrouw en hun nageslacht: de mens zal de kop van de slang verbrijzelen, waar de slang ‘slechts’ de mens in de hiel bijt (Gen. 3,15).
De eerste lezing heeft deze eindstrijd voor ogen. In niet altijd eenvoudig te begrijpen visioenen en beelden wordt deze krachtmeting beschreven. In ons tekstfragment heeft het kwaad de gestalte van een draak. De draak bedreigt een vrouw die nieuw leven voortbrengt. De symboliek grijpt terug op het boek Daniël. De draak, met tien horens, lijkt op het vierde beest in Daniël (Dan. 7,7vv). Dat is het laatste en meest verschrikkelijke beest. Het zal, ondanks zijn machtsvertoon, plaats moeten maken voor de heerschappij van de Mensenzoon (7,13). In onze perikoop veegt de draak, net als dit beest, een deel van de sterren op de aarde (8,10). De vrouw die tegenover hem staat wordt getekend als een koningin, gekroond met sterren en met zon en maan aan haar voeten. Zo zag de zoon van Jakob, Jozef, de latere onderkoning van Egypte, in een droom dat zon, maan en sterren voor hem bogen (Gen. 37,9).
De zoon die geboren wordt, een zoon ‘die alle volken weiden zal’ (zie bv. Jes. 40), wordt gered en voor Gods troon gebracht. Ook de vrouw vindt een veilig heenkomen, in de woestijn. Daarmee lijkt ze op Hagar, de moeder van Ismaël, die samen met hem moest vluchten voor Sara, de moeder van Isaak, en ondersteuning en bescherming van God vond in de woestijn (Gen. 21,9-21).
De strijd is overigens nog niet beslecht, maar wie doorleest in de Apokalyps, Openbaring, zal zien dat hemel en aarde zich gezamenlijk keren tegen de vijandige beesten en het kwaad uiteindelijk verslaan.
1 Korintiërs 15, 20-26
In de lezing uit de eerste Korintebrief maakt Paulus eenzelfde verbinding met Genesis. De vijandschap tussen de vrouw en de slang komt ten einde omdat Christus de overwinning op de slang, de dood, heeft behaald. Want, zegt Paulus: zoals de dood door de mens in de wereld is gekomen, zo ook de opstanding uit de dood (1 Kor. 15,21). Hij ageert tegen de twijfel die er kennelijk onder de Korintiërs is over de verrijzenis (zie vv. 12v). Als er geen opstanding is, dan is ook Christus niet verrezen. In Paulus’ visie zou zijn verkondiging dan nergens op gebaseerd zijn (zie v. 17). Maar dat is die niet: Paulus stelt dat Christus als eerste uit de doden is opgestaan, als voorbode van de uiteindelijke overwinning op de dood. Bij hem geen twijfel: de eindstrijd breekt aan, met Christus aan het hoofd van de strijdende troepen (vv. 23v). Uiteindelijk zal het koningschap van God gevestigd worden.
Waar in de eerste lezing uit Openbaring nog sprake is van een vrouw en een kind, zonder dat duidelijk is wie zij zijn of hoe zij heten, geeft Paulus het kind een naam: Jezus Christus. De vrouw die hem het leven geeft is dan Maria. Maria, de moeder van de Verlosser, de Messias. Deze uitleg vormt de opmaat naar de evangelielezing, waarin de ontmoeting van de zwangere Elisabet en Maria centraal staat.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 1,39-56
Het evangelie van Lucas begint met de geboortes van Johannes en Jezus. De verhalen die daarover gaan zijn met elkaar verweven en hebben ook veel overeenkomsten. Beide kinderen worden aangekondigd door een engel, hun komst is biologisch niet goed te begrijpen en hun moeders blijken aan elkaar verwant te zijn. Elisabet, de moeder van Johannes, wordt onvruchtbaar genoemd en zij en haar man Zacharias zijn de jongsten niet. Maria heeft niet eens een man. Hierin klinkt een bekend oudtestamentisch thema: de geboorte van een kind is niet vanzelfsprekend, denk aan Isaak, aan Jakob, Jozef of Samuël. God zelf geeft een kind, en dat komt groots aan het licht in Jezus: de kracht van de Allerhoogste zal over Maria komen, en haar zoon zal Zoon van God worden genoemd (Luc. 1,31-35). De verbondenheid van Maria en haar nicht Elisabet komt tot uitdrukking in wat zij gemeen hebben: in hun geestkracht, vertrouwen en levend in de verwachting van de komst van de Heer blijken zij zondermeer geestverwanten te zijn.
De passage wordt omsloten door de komst en het vertrek van Maria. Zij gaat naar het bergland, naar een stad in Juda. Dat moet wel Jeruzalem zijn, de stad van de tempel, waar de priester Zacharias van Gabriël hoort dat hij met Elisabet een zoon zal krijgen, een zoon met een grote toekomst (1,8-20). Maar de naam van die stad valt niet, die zal in dit evangelie pas klinken in vers 2,22, als Maria en Jozef met hun zoon Jezus in de tempel opdragen aan de Heer.
De ontmoeting van beide vrouwen is als de schakel tussen de verwachting en de vervulling daarvan. De woorden die Maria en Elisabet uitspreken zijn als profetische visioenen. Elisabet spreekt ‘vervuld van de Heilige Geest’. Dat zal later ook van haar zoon Johannes gezegd worden (1,80). En ze noemt Maria ‘gezegend onder de vrouwen’. Het is een eretitel die bijvoorbeeld ook wordt gegeven aan Jaël (Re. 5,24) en Judit (Judit 13,18). Zo wordt Maria geschaard onder de grote vrouwen in de geschiedenis van Israël, vrouwen die haar volk gered hebben.
Maria op haar beurt spreekt profetische verwachtingen uit in een lied dat bekend staat als het Magnificat. Het is één grote lofprijzing die van begin tot eind groot vertrouwen ademt in de Heer en diens trouw van geslacht op geslacht.
Maria zingt dit lied, een compositie die breeduit citeert uit de Joodse Schriften, het Oude Testament. Maria staat met beide benen in deze Joodse traditie en volgt als het ware Hanna (Anna) in haar lied (zie Luc. 1,48, vergelijk met 1 Sam. 1,11; en vv. 52.53 met 1 Sam. 2,8). Beide moeders verwijzen naar de beloften die aan hun voorvaderen gedaan zijn.
Na al deze gebeurtenissen vertrekt Maria, na drie maanden. Eerder hoorden we dat de engel bij Maria kwam in de zesde maand van de zwangerschap van Elisabet (1,26). Tel daar deze drie maanden bij op, en je weet dat het moment daar is: de geboorte van Johannes. Grote dingen staan te gebeuren.
Preekvoorbeeld
Zonder Pasen geen geloofsgemeenschap. Als Christus op de Paasmorgen het graf niet had overwonnen, zouden wij vandaag hier niet bijeen zijn. Als het kruis van Goede Vrijdag het laatste woord zou hebben, was er geen Kerk en dus ook niet deze samenkomst. Maar zo is het niet. Christus is de eersteling die uit de dood is opgestaan. Zijn leven is opgevangen door God. Het is de overtuiging van de Kerk dat de levende Heer ons, in kracht van de Geest, dit uur samenbrengt.
Zojuist hebben wij geluisterd naar de apostel Paulus. Zoals hij eerst de kleine christelijke gemeenschap heeft willen uitroeien, zo wordt hij na zijn bekering een ijverige missionaris. Bijna heel het gebied van de Middellandse Zee trekt hij door en overal verkondigt hij Christus als de gekruisigde én levende Heer. De vriendschap met Christus geeft Paulus de kracht om vele moeilijkheden te overwinnen en te blijven spreken over het geheim van Pasen.
Wij vieren midden in augustus het Pasen van Maria. Zij mag als eerste van de gelovigen delen in de opstanding van haar Zoon. Waar de Zoon is, mag ook de moeder zijn.
Met Pinksteren, zo lezen wij in de Heilige Schrift, is zij met de leerlingen in de Bovenzaal in afwachting van Gods Geest. Maar kort na het Pinksterfeest verdwijnt zij uit het bijbelse beeld. Al spoedig circuleren in kerkelijk kring verhalen over de ontslaping of dormitio van Maria. De moeder van Jezus wordt door engelen naar de wereld van God gedragen. In de orthodoxe traditie zijn van dat heilsgegeven prachtige iconen gemaakt.
Vandaag ontmoeten wij Maria helemaal aan het begin, als een jong meisje. Zij is bij haar nicht Elisabet. Twee vrouwen zijn in blijde verwachting. Elisabet zal moeder worden van Johannes de Doper, de voorloper van de Messias, en Maria draagt Jezus in haar schoot. De evangelist vermeldt dat Elisabet het kindje in de schoot van Maria haar Heer noemt. Nog voor zijn geboorte wordt duidelijk dat Jezus van hoge komaf is. Overschaduwd door Gods Geest is Maria de nieuwe ark van het verbond geworden. Zoals de eerste ark gevuld is met de Tora, Gods regels ten leven; zo draagt Maria als de nieuwe ark Jezus als woord van God voor deze wereld.
Maria zingt vandaag haar loflied. En qua inhoud staat dit lied in de traditie van de profeten van Israël. Het gaat dan om de passie voor recht en gerechtigheid binnen het verbondsvolk. Zij blijft dicht bij de heilige God van Israël. Een God met een voorkeur voor mensen in de marge. Voor armen en zieken; voor blinden en doven en voor gevangenen en vervolgden. Maria bezingt in haar Magnificat een omkering van verhoudingen. Machtigen worden van hun troon gestoten maar de kleinen in het licht geplaatst; rijken worden met lege handen weggezonden maar zij die honger hebben worden met gaven overladen.
Maria ten hemelopneming gaat niet alleen over de uiteindelijke bestemming van Maria maar vormt ook een belofte voor ieder van ons. Wij zijn kwetsbare en sterfelijke mensen. Een van de weinige zekerheden die een mens heeft is dat hij eens zal sterven. Midden in het leven zijn wij door de dood omgeven. Maar het feest van deze dag wil ons bemoedigen en ons hoop geven. Ons leven is niet opgesloten tussen geboorte en dood. Mensen zijn geen raketten die opbranden in het heelal Wij mogen weten van een thuiskomen. Zoals Maria is thuisgekomen bij haar Zoon, zo mogen wij allen hopen op een thuiskomst bij de Heer. Eens zullen wij Hem zien van aangezicht tot aangezicht en Hem kennen zoals wij gekend zijn.
Ondertussen geldt ons de oproep tot de navolging van Christus en om tekenen op te richten van het Koninkrijk. Maria kan ons als de eerste van de gelovigen qua levenshouding tot voorbeeld zijn. In de Schrift wordt Maria ons geschetst als een jonge joodse vrouw, een dochter van Israël, die bescheiden én krachtig tegelijk, beschikbaar is voor Gods bedoelingen met deze wereld. De deugden die zij voorleeft zijn voor iedere christen belangrijk. Ik denk aan haar zorgzaamheid en dienstbaarheid maar ook aan haar overgave en trouw aan Christus ten einde toe. De lofzang van Maria kan ons ook inspireren om te blijven verlangen naar een wereld van gerechtigheid en vrede; naar de voltooiing van het Rijk van God. Wij mogen uitzien naar een wereld waar mensen kunnen leven zoals God het bedoeld heeft en de onrust van ons hart tot rust is gekomen. Thuiskomen bij de Vader en met Christus delen in het licht van God.
inleiding dr. Joke Brinkhof
preekvoorbeeld mgr dr. Gerard de Korte