- Versie
- Downloaden 16
- Bestandsgrootte 381.13 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
15 augustus 2011
Maria Tenhemelopneming
Lezingen: Apok. 11,19a; 12,1.3-6a.10a; Ps. 45; 1 Kor. 15,20-26; Luc. 1,39-56 (A-jaar)
Inleiding
Het feest van Maria Tenhemelopneming kent een lange geschiedenis. Reeds in de vijfde eeuw werd er tussen Jeruzalem en Betlehem op 15 augustus een feest ter ere van Maria gevierd. Daarnaast ontstonden er al vroeg tradities over haar leven na de dood van Jezus: over de plaats waar zij zou hebben gewoond (in of nabij Jeruzalem) en over haar sterven. In dat verband werd verteld hoe zij kort na haar dood in de hemel was opgenomen (met lichaam en ziel). De verhalen daarover werden vastgelegd in allerlei apocriefe geschriften die een grote populariteit genoten in de oosterse en westerse kerken. Ze werden verbonden met het feest van 15 augustus dat op die manier in het teken kwam te staan van de Tenhemelopneming van Maria. Dat alles gebeurde lang voordat in 1950 door Pius XII het dogma van Maria Tenhemelopneming werd afgekondigd.
Apokalyps 12
De drie lezingen zijn uitdrukkelijk gekozen met het oog op het centrale thema van het feest. Zij belichten het elk vanuit een eigen perspectief. Opvallend is verder dat met name de eerste en de derde lezing de persoon van Maria niet op zichzelf beschouwen. In de eerste lezing verschijnt zij – zeker wanneer ze binnen het geheel van de set van lezingen wordt gesitueerd – als een beeld van de Kerk. In het evangelie staat zij geheel in de lijn van het volk Israël, in het bijzonder van de armen en de geringen, zoals Hanna, de moeder van Samuel (1 Sam. 1 en 2).
Te vrezen valt dat veel voorgangers weinig zullen doen met de eerste lezing uit de Openbaring omdat ze die te moeilijk, te mythisch of the visionair vinden. Voordat men zich laat afschrikken door de beelden uit het boek van de Openbaring, zou men toch eerst eens stil moeten staan bij het feit dat het in populaire films als Star Wars en Lord of the Rings wemelt van dit soort beelden. In het gedeelte uit de Openbaring dat gelezen wordt, wordt het beeld opgeroepen van een zwangere en dus uiterst kwetsbare Vrouw die wordt achtervolgd door een veelkoppig monster, een draak die haar kind wil verslinden zodra het geboren zal zijn. Exegeten zijn het er over eens dat de Vrouw een beeld is van de messiaanse gemeenschap, de kwetsbare groep van volgelingen van Jezus, die bedreigd wordt door de Satan, maar door God wordt beschermd. De Draak roept associaties op met de slang uit Genesis 3, maar ook met het monster Leviathan, beeld van de macht van het kwade, dat in de eindtijd door God zal worden geslagen (vgl. Jes. 27,1; Ps. 74,14). De Vrouw vertoont trekken van Israël, het joodse volk. Zo verwijzen de twaalf sterren om haar hoofd naar de twaalf stammen van Israël. Het kind, de zoon die bestemd is om de mensheid te weiden en te leiden (Ps. 2,8v) is uiteraard de Messias op wie de Tegenstander van God geen vat heeft en die de machten van het kwaad zal vernietigen. Op de achtergrond van dit alles speelt waarschijnlijk ook de vervolging van christenen onder keizer Domitianus (81-96 A.D.) een rol. De overwinning die wordt behaald op de draak kan echter niet gelijk worden gesteld met het einde van die vervolgingen. Het gaat om een overwinning die universeler is en veel verder strekt, om de overwinning van de Messias op de machten van het kwaad.
Hoewel de persoon van de Vrouw in de Openbaring een beeld is van de messiaanse gemeenschap van de christenen, is zij al vrij vroeg in verband gebracht met Maria, de moeder van Christus. Dit betekende echter niet dat daardoor de – oorspronkelijke – associatie met de gemeenschap van christenen, de Kerk, verloren ging. Maria werd gezien als beeld van die Kerk.
1 Korintiërs 15,20-26
De lezing uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs is ontleend aan een langere passage waarin Paulus polemiseert tegen christenen die de verrijzenis van het lichaam ontkennen. Vermoedelijk geloofden de tegenstanders van Paulus wel in enigerlei vorm van leven na de dood, maar konden zij zich niet voorstellen dat het lichaam daarin nog een rol zou spelen. Paulus ontkent niet dat ons aardse lichaam zal vergaan, maar weigert te erkennen dat het leven na de dood puur geestelijk en volledig onlichamelijk zal zijn (1 Kor. 15,35-58). Wij zullen volgens Paulus verrijzen met een geestelijk lichaam. Daarvoor beroept hij zich op de verrijzenis van Christus. De keuze van deze passage als lezing voor het feest van Maria Tenhemelopneming impliceert dat de Tenhemelopneming in het verlengde van de verrijzenis van Christus wordt geplaatst. Tegelijkertijd wordt ze op die manier een model voor de verrijzenis van de christenen.
Lucas 1,39-56
De keuze van het evangelie uit Lucas is uiteraard bepaald doordat het Magnificat (de Lofzang van Maria) daarin voorkomt en daaraan is ontleend. Er wordt een link gelegd tussen de verheffing, de verhoging van Maria (Luc. 1,52) en haar Tenhemelopneming, waarbij wij moeten bedenken dat de Tenhemelopneming vaak uitsluitend wordt geassocieerd met wat er na haar dood gebeurde en met de opstanding. Dit aspect komt in de tweede lezing uitdrukkelijk aan de orde, maar de Lofzang van Maria verruimt dit perspectief. De verheffing van Maria betreft haar hele leven, met name ook het feit dat zij uitgekozen werd om de moeder van Jezus, de Zoon van God te mogen zijn. Wij moeten ons verder realiseren dat de hele hymne, en de hele passage, wemelt van zinspelingen op allerlei oudtestamentische passages, met name op het loflied van Hanna (1 Sam. 2,1-10), maar ook op talloze andere teksten (zie bijv. Jes. 2,11-17; Ps. 146; Sir. 10). Deze passages hebben met elkaar gemeen dat God kiest voor de armen, de kleinen en de geringen. Wij moeten ons er voor hoeden deze termen volledig te vergeestelijken. De teksten doelen werkelijk op degenen die in sociaal en economisch opzicht arm zijn. Tegelijkertijd gaat het niet zomaar om ‘armen’. Het gaat om armen die zich niet laten voorstaan op macht, niet arrogant zijn. Zij onderscheiden zich daarin van hen die trots zijn en menen dat zij met hun macht en rijkdom kunnen doen wat zij willen, naar eigen goeddunken.
De keuze van de lezingen biedt de mogelijkheid om de persoon van Maria vanuit verschillende – en ook verrassende – mogelijkheden te belichten.
Preekvoorbeeld
Tijdens de eerste lezing, uit de openbaring van Johannes, zullen velen wel hebben gedacht: ‘Wat moet je nou met zo’n tekst? Waarover gaat dit in hemelsnaam?’
We hoorden in de lezing hoe er een vrouw verschijnt aan het hemelfirmament. Ze is hoogzwanger. Ze heeft barensweeën en schreeuwt het uit van de pijn, mogelijk ook wel van de angst. Want zie: er verschijnt nog een tweede figuur in het visioen: een grote draak, een duivels monster met zeven koppen en tien horens. Het is een machtig wezen dat met één klap van zijn staart één derde van de sterren uit het firmament wegvaagt. Wat moeten we met deze tekst? Het lijkt eerder op een fragment van een (eerder bedenkelijke) sciencefiction film.
En toch... we hadden geen beter lezing kunnen treffen op het feest van Maria Hemelvaart. Want dit is de kern van deze lezing: een kwetsbare vrouw, extra kwetsbaar want in barensweeën, wordt bedreigd door een boosaardig monster. Een monster dat erop uit is om het nieuwe leven, een pasgeborene, de hoop voor de toekomst meteen na de geboorte te vernietigen. En zie, wat gebeurt er: God komt tussenbeide. Hij beschermt de vrouw en het kind; hij beschermt het kwetsbare en verhindert dat datgene wat hoop voor de toekomst biedt, wordt vernietigd.
Uiteraard moet deze tekst ook worden gelezen tegen de achtergrond van de eerste christengemeenschap. De kleine, fragiele gemeenschap wist zich dagelijks bedreigd. De christenen twijfelden: zou Christus wederkeren? Zouden ze worden gered? De tegenstand leek zo oppermachtig... Ze geloofden weliswaar dat de verrezen Jezus bij hen was... maar de tekenen des tijds leken soms het tegendeel te beweren. En toch geloofden ze: het monster zou de toekomst, hún toekomst, niet vernietigen.
Maar wat heeft deze tekst ons nu nog te vertellen? Dat ontdekken we in het evangelie: want ook hier wordt het kwetsbare centraal gesteld. Het gaat niet om de eerste christengemeenschap; het gaat om ons mensen. Het gaat om datgene wat Lucebert in zijn klassieke maar prachtige zinsnede omschreef als ‘Alles van waarde is weerloos’.
We horen hoe Maria deze boodschap in het evangelie uitzingt in het prachtige Magnificat. Tegenover Elisabet zingt ze dat ‘God barmhartig is. Iedere generatie weer.’ ‘Zij die zich verheven voelen’, zo zingt ze, ‘heeft hij uiteengeslagen. Machthebbers heeft hij van de troon gestoten om geringen een hoge plaats te geven. De hongerigen kregen het beste, terwijl de rijken met lege handen werden weggestuurd.’
Ook in het geloof van Maria, het geloof dat ze hier uitzingt staat dus de kleine mens, de geringe, de machteloze centraal.
Zij die, ook in onze samenleving, in onze stad, in onze buurt, in onze kerk niet gehoord worden, zij die genegeerd of zelfs weggeduwd worden: zij zijn echt belangrijk voor God.
En we mogen de woorden van Maria niet meteen gaan allegoriseren: het gaat wel degelijk om de armen, namelijk diegenen die sociaal en economisch niet kunnen meetellen. En het gaat wel degelijk om diegenen die zich in onze samenleving en in onze kerk verheven voelen. Diegenen die zich in hun positie onaantastbaar wanen. Uiteindelijk zullen ze in het zand bijten. Dat is de kern van Maria’s hoop en geloof. Laat het ook de kern van onze hoop en van ons geloof zijn.
Carlos Desoete wist de kern van Maria Hemelvaart heel mooi te vatten in de volgende tekst:
Maria leeft in elke vrouw
in elke kleine mens
die om het even waar wordt vergeten
en over het hoofd gezien.
Maria leeft in elke vrouw
in elke kleine mens
van wie niemand nog iets verwacht.
Maria leeft in elke kleine mens
die niet berust
bij minachtig of onmacht
maar die
– tenminste bij zichzelf –
de hoop wakker houdt
dat ook een neergeslagen mens
ooit rechtop zal komen.
Maria leeft in elke mens
die weigert te verlammen
in de angst en durft geloven in dat woord:
vrees niet,
met jou wil God
iets nieuws beginnen.
Ieder mens
kan in zijn leven
de kiemen dragen van een nieuwe toekomst.
Gerard Rouwhorst, inleiding
Eric Joris, preekvoorbeeld