- Versie
- Downloaden 46
- Bestandsgrootte 214.02 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 6 juni 2020
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
15 augustus 2020
Maria Tenhemelopneming
Lezingen: Apok. 11,19a; 12,1.3-6a.10a; Ps. 45; 1 Kor. 15,20-26; Luc. 1,39-56 (A-jaar)
Inleiding
Apokalyps 11,19a; 12,1.3-6a.10a
De eerste lezing is genomen uit het laatste bijbelboek de Apokalyps, oftewel de Openbaring van Johannes. Zij draagt de stijlkenmerken van de apocalyptische literatuur, een literair genre. dat wij in onze Westerse geschiedschrijving niet kennen. Dit is een soort ondergrondse verzetsliteratuur met een vast arsenaal van geheime beelden, die alleen de ingewijden verstonden. Die symbolen schilderen de actualiteit én de toekomst. Buitenlandse heersers worden als beesten voorgesteld.
Een voorbeeld hiervan vinden we in het boek Daniël. Dit is ontstaan rond het jaar 165 voor Christus. Het was de tijd van de Makkabese vrijheidsstrijd (vanaf 166 vChr.). Het Heilige Land was bezet door de troepen van Antiochus iv (175-164), die Palestina gruwelijke onderdrukte. Een belangrijk kenmerk van die apocalyptische verhalen is dat zij een betere toekomst in het verschiet zetten na de voorspelde ondergang van de tirannen. De historische achtergrond voor de Openbaring van Johannes is de Joodse opstand tegen de Romeinse bezetting die rond 66 in Palestina broeide.
‘De Vrouw’ (12,1.6) die in onze eerste Schriftlezing de hoofdrol speelt, wordt geïnterpreteerd als beeld van Israël, de Kerk of Maria, al naargelang de kerkelijke achtergrond van de exegeet. De liturgische framing van het feest Maria Tenhemelopneming maakt dat we hier aan Maria denken. Het kind De zoon dat zij baart, ‘een zoon die alle volken met een ijzeren herdersstaf zal hoeden’, herinnert aan de koningspalm Psalm 2,9: ‘Jij kunt ze (de volkeren) breken met een ijzeren staf…’ Met terugwerkende kracht mogen we nu, ook zonder liturgische relecture, ‘de Vrouw’ als de moeder van de Messias beschouwen en dat is Maria.
Door de viering van de Tenhemelopneming van Maria belijdt de kerk haar geloof dat Maria bij God is, zoals christenen door het feest van de Hemelvaart van Jezus belijden dat hij bij de Vader is. Gods trouw reikt verder dan de grenzen van dood en graf.
De gedachte aan een geestelijk beginsel in de mens (de ziel), dat na de dood apart voortleeft, is in de Bijbel onbekend. Lichaam en ziel vormen in het Semitisch denken een éénheid die niet gescheiden wordt. De toekomstige wereld is geen duplicaat van de tegenwoordige. Degenen die verrezen zijn, horen thuis in de naaste omgeving van God en daar heeft ons voorstellingsvermogen geen vat op.
Sint Paulus zegt hierover: ‘Er wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam… Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben’ (1 Kor. 15,44-49).
‘Met de kracht waarmee hij (Jezus Christus) in staat is alles aan zich te onderwerpen, zal hij ons armzalige lichaam gelijk maken aan zijn verheerlijkt lichaam’ (Fil. 3,21).
Nu is het zo dat wij ook van veel voortreffelijke overledenen mogen aannemen, dat zij nu bij hun hemelse Vader zijn. Maar absolute zekerheid hebben we daar niet over. De kerk heeft door het dogma van Maria’s opneming in de hemel (1950 door Pius xii) iedere twijfel of Maria nu wel of niet bij God is, weg willen nemen.
Het is als bij een koninklijke onderscheiding. Er zijn véél mensen die zo’n onderscheiding zeker verdienen maar toch niet krijgen. Maria, moeder van Jezus, heeft in het dogma van haar ten hemelopneming van de kerk een hoge kerkelijke onderscheiding gekregen.
1 Korintiërs 15,20-26
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 1,39-56
In de kerk van de vroegste tijden neemt Maria een bijzondere plaats in. De kerk eert haar als moeder van alle gelovigen. De engel Gabriël zei immers tegen haar: ‘Wees gegroet, Maria, vol van genade. De Heer is met u’ (Luc. 1,28). De Bijbel in Gewone Taal (2014) geeft dit vers weer als volgt: ‘Ik groet je Maria. God heeft jou uitgekozen. Hij zal bij je zijn’. Maria antwoordde op die boodschap met geloofsvertrouwen: ‘De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd’ (Luc. 1,38). Wij vieren thans de voltooiing van Maria’s gelovige leven op het feest van haar Tenhemelopneming. Maria wijst de weg aan de gelovigen. In principe is de afstand tussen Maria en ons niet eindeloos groot. Ook in ons wordt Jezus geboren als wij God, zoals Maria, toelaten in ons bestaan. Iedere keer als een mens God in zijn, of haar leven ontvangt, is dat een nieuwe ‘menswording’, waar de wereld, meer ‘mens’ van wordt.
Het Magnificat (vv. 47-55), de lofzang van Maria, is geïnspireerd door het danklied van de aanvankelijk onvruchtbare Hanna in 1 Samuel 2,1-10. Woordelijke overeenkomsten vallen daarin op. Hanna past in de rij van wonderbaarlijke moeders in de Bijbel zoals Sara de moeder van Isaak (Gen. 21), de naamloze moeder van Simson (Re. 13), Hanna, de moeder van Samuël (1 Sam. 1), de moeder van Emmanuël, een naamloze ‘jonge vrouw’ (Jesaja 7,14). Elisabet, de moeder van Johannes de Doper, sluit de rij van onvruchtbare moeders van het Oude Testament.
De mannen van deze wonderbare moeders staan er bij en kijken er naar. Ze worden soms niet eens genoemd. Ze hebben het nákijken. Het kind dat geboren wordt van die wonderbaarlijke moeders, is een echt Godsgeschenk. Dat wil met zo’n menselijkerwijs onverwachte geboorte gezegd zijn.
De woorden uit onze evangelielezing die Elisabet tot Maria zegt: Gij zijt de gezegende onder de vrouwen en gezegend is (Jezus), de Vrucht van Uw schoot (Luc. 1,42) concretiseren het belang van de rol van Maria, vastgelegd in het traditionele katholieke gebed, het ‘Wees gegroet’. Daaromheen staan woorden die van Maria gesproken werden. Zij onderbouwen de aangehaalde woorden van Elisabet.
De vroegste sporen van het ‘Wees Gegroet’ dateren van rond het jaar 1000. Het ‘Wees Gegroet’ bestaat zodoende uit Schriftteksten én een concilietekst van de ongedeelde Kerk (Concilie van Efeze, 431) die aan Maria een speciale titel toekent. In het Grieks luidt die: theótokos, in het Duits: Gottes Gebährerin, letterlijk ‘Zij die God baart’, ‘zij die God op de wereld zet’. In Engelstalige teksten zie ik steeds vaker: ‘Mother of God Incarnate’. Onze Nederlandse weergave van theótokos door ‘Moeder van God’ is een beetje kort door de bocht geformuleerd, waar sommigen zich aan storen (‘O, ik wist niet dat God ook nog een moeder heeft’). Katholieken en Oosters Orthodoxe christenen beseffen heel goed hoe de titel ‘Moeder van God’ bedoeld is.
De hieronder cursief afgedrukte woorden vormen de gebruikelijke hedendaagse tekst van het ‘Wees gegroet’, met bijbelse bronvermelding.
De engel Gabriël zegt:
Wees gegroet, Maria, vol van genade.
De Heer is met U (Luc. 1,28).
Elisabet zegt:
Gij zijt de gezegende onder de vrouwen
En gezegend is (Jezus), de Vrucht van Uw schoot (Luc. 1,42).
Heilige Maria, Moeder van God (uitspraak van het Concilie te Efeze 431),
Bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood, amen. (vastgelegd in 1568).
De woorden van het Magnificat: Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen (Luc. 1,48) werden in bepaalde christelijke kringen in Nederland eeuwenlang genegeerd. Bij Luther en kerken die op hem teruggaan, ligt dat anders (Martin Luther, Das schöne Magnificat, 1521). Als ik het goed zie, lijkt thans, wat de aandacht voor Maria betreft, in meerdere Nederlandse protestantse kerken een kentering gaande te zijn.
Preekvoorbeeld
U moet er maar eens op letten, de meeste Maria-afbeeldingen zijn afbeeldingen van Maria met haar kind. Bijna nooit komen wij afbeeldingen tegen van haar alleen. Of het moeten de afbeeldingen zijn van hoe zij verschenen is, in Lourdes bijvoorbeeld, of in Fatima. Hoe populair deze afbeeldingen ook zijn, zij halen het in aantal niet bij de afbeeldingen van Maria met haar kind.
Meestal draagt Maria het kind op haar schoot of op haar arm. Als een matrone soms, met het kind recht vooruit, als om het ons goed te laten zien. Soms als een moeder, die haar kind koestert of er naar glimlacht. Op heel oude afbeeldingen geeft Maria Jezus de borst. En dan zijn er ook de afbeeldingen van Maria onder het kruis of, heel ontroerend, met de dode Jezus op haar schoot. Op afbeeldingen van het verhaal uit het evangelie van vandaag, over Maria’s bezoek aan haar nicht Elisabet, wordt Maria soms duidelijk als een zwangere vrouw afgebeeld; dus eigenlijk ook weer samen met haar zoon.
Dat Maria bijna nooit zonder kind wordt afgebeeld, daar zijn natuurlijke redenen voor.
Dit gebeurt, omdat Maria haar ereplaats in ons midden dankt aan haar moeder-zijn van Jezus. Dit maakt haar bijzonder voor ons. Dit is ook bijna het enige wat wij van haar weten. Het andere wat over haar gezegd wordt, over haar geloof en dienstbaarheid, over haar bereidheid om Gods wil aan haar te laten gebeuren, en over haar voorspreekster zijn voor ons bij de Vader, leiden wij allemaal af uit haar moederschap. Al denkend over hoe zij toch wel geweest moet zijn dat zij de moeder van Jezus heeft mogen worden, heeft de Kerk gezegd dat zij een goed oor gehad zal hebben voor Gods Woord; dat zij wel een streepje vóór zal hebben bij God en daarom een zo goede voorspreekster voor ons kan zijn.
Dat Maria bijna altijd samen met haar kind wordt afgebeeld gebeurt ook om ons te herinneren aan onze verwantschap met haar, juist als moeder. Zoals Maria Jezus geboren heeft doen worden en aan het licht heeft gebracht, zo worden wij, gelovigen, ook geacht dit te doen, hier, vandaag. Iedere gelovige, vrouw en man, is geroepen moeder van Jezus te zijn. Is geroepen hem in woord en daad aan het licht te brengen; om in de wijze van leven te laten zien dat Jezus telkens weer opnieuw geboren wordt en leeft. Wij, man en vrouw, zijn moeders van de Heer, wanneer wij het Evangelie niet naast ons neer leggen maar er iets mee doen en het concreet maken in de omstandigheden waarin wij hier nu leven. Dat dit onze roeping is, laat iedere afbeelding van Maria met haar kind zien. Dat zijn nooit alleen maar afbeeldingen om naar te kijken of om Maria bij te vereren; zij zijn ook een spiegel, waarin wij onszelf zien én onze roeping.
Deze roeping is niet alleen van ieder van ons persoonlijk, maar ook van ons samen; van ons als Kerk. Daarom wordt de Kerk ook wel ‘moeder’ genoemd. Wij, de Kerk, zijn degenen die Jezus opnieuw geboren moeten doen worden in deze wereld.
Een makkelijke opgave, roeping, is dit niet. Dat maakt de Eerste Lezing wel duidelijk, die van dat vreemde visioen over een vrouw aan de hemel, bedreigd door een zevenkoppig monster. Heeft u gehoord en gezien dat die vrouw zwanger is, in barensnood? Weer een vrouw met een kind dus! Het is daarom zo gek niet om in deze vrouw Maria te zien, maar dan ook weer Maria als beeld van ons. Wij zijn het, de Kerk, die Johannes daar voor zijn geestesoog ziet verschijnen.
Hij ziet dan hoe zwaar het soms is om moeder van de Heer te zijn en Jezus aan het licht te brengen. Er zijn zoveel krachten, in onszelf en in de wereld om ons heen, die zich verzetten tegen vredelievendheid en tegen kwaad met goed vergelden, om maar eens twee manieren te noemen, waarop wij Jezus in deze wereld aan het licht kunnen brengen. Wanneer wij ons moederschap serieus nemen, kan er veel van ons worden gevraagd. Wij kunnen terecht komen in een woestijn van eenzaamheid, van niet begrepen worden, en zelfs van bedreigd worden door een wereld die zo doof lijkt voor het evangelie dat haar onverschilligheid daar tegenover gevaarlijk kan gaan worden.
Toch wekt ditzelfde onheilspellende visioen ook hoop. Ons is een plaats door God bereid, hoorden wij. Dit betekent dat ook wanneer het ons nog zo moeilijk valt om onze roeping tot moederschap te volgen, wij het doen onder Gods zegen en bescherming. Die dringen door tot in de woestijn en tot in de gevarenzone van ons geloofsleven.
Wij hoorden ook, hoe het kind van de vrouw in veiligheid werd gebracht. Dit versta ik aldus: waar wij er in slagen Jezus geboren te doen worden in deze wereld en in ons leven, al is het maar voor even of misschien op kleine schaal, dit toch nooit wordt aangetast door het kwaad dat wij ook doen, en ook niet door de omstandigheden die het ons zo moeilijk kunnen maken om goede moeders te zijn. Het goede dat wij doen, houdt tot in Gods eeuwigheid stand.
Wij kunnen de indruk hebben dat het allemaal niet zoveel meer voorstelt met de Kerk, met ons, als moeder van de Heer. Soms moeten wij in alle eerlijkheid vaststellen dat het bedroevend met ons gesteld is, als het hierom gaat, maar waar het ons desondanks lukt er iets moois van te maken, weet God dat op zijn waarde te schatten en zal het nooit verloren gaan. Daar staat God garant voor. Ook voor de kleine dingen die ons lukken; het weinige dat ons lukt.
Daarom kunnen wij Maria ook haar Lofzang nazingen. Dat is, begrijpen wij nu, niet alleen een lied van of over Maria, het is ook een lied van en over ons. Het is een lied over ons eigen moederschap. Een lied over ons geloof; over dat dit, hoe klein en onbeholpen het soms ook is, niet voor niets is en vrucht zal dragen. Het is een lied over God die onze onbeholpenheid ziet en onze onmacht in een wereld waarin zoveel anders groter en gewichtiger is en ons toch uitkiest om zijn woorden handen en voeten te geven. Een lied van verwondering en vreugde dat het zo geregeld is dat wij dit mogen doen en dat God niets van wat wij doen verloren zal laten gaan, maar naar onze kleinheid omziet.
Dit wordt nog eens bevestigd door wat wij vandaag vieren, nu ons de afbeelding wordt voorgehouden van Maria met haar Zoon, in Gods hemel. Vandaag kijken wij in de spiegel waarin wij zien hoe er, als wij ons toevertrouwen aan het moederschap waartoe wij geroepen zijn, naar ons zal worden omgezien. God heeft niet alleen oog voor het goede dat wij doen, maar ook voor onszelf, zoals hij niet alleen oog heeft voor Jezus, maar ook voor zijn moeder, Maria. Wie zijn Zoon gestalte geven, worden door God niet uit het oog verloren, nu niet en tot in der eeuwigheid niet. Wat Maria ten deel gevallen is, zal ook ons ten deel vallen.
inleiding dr. Jan Holman svd
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden ofm