- Versie
- Downloaden 25
- Bestandsgrootte 303.55 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
24 december 2009
Kerstnacht
Lezingen: Jes. 9,1-6; Ps. 96; Tit. 2,11-14; Luc. 2,1-14 (C-jaar)
Inleiding
Lucas 2,1-14
Met de perikoop voor deze nacht bereiken we het hoogtepunt van het kindheidsevangelie van Lucas. In sobere stijl horen we achter elkaar een opeenvolging van personen en handelingen, die stuk voor stuk puntjes van ijsbergen zijn. Want onder elke naam en plaats gaat een verhaal schuil, dat we kennen uit het voorafgaande, of dat vooruit wijst naar wat nog komen gaat.
Ieder goed sprookje opent met de standaardzin : ‘Er was eens ...’. Zo begint ook ons verhaal met een standaardzin: ‘En het geschiedde in die dagen dat ...’. Helaas wordt die zin, in zowel de Willibrordvertaling als de Nieuwe Bijbelvertaling, consequent afgevlakt en weg vertaald. En dat is heel jammer, want het is zo’n refreinzin, waarmee Lucas heel zijn evangelie en met name de eerste twee hoofdstukken structureert (vgl. Luc. 1,5.8.41.59; 2,1.6.15 etc).
Bovendien, in vergelijking met de openingszin van het sprookje zien we een verschil door de overgang van onbepaald – ‘er was eens ...’ – naar zeer bepaald: ‘En het geschiedde in die dagen, dat ...’ Zo situeert Lucas persoon en handeling in tijd en in ruimte en plaatst hij het gebeuren dat volgt, in de concrete geschiedenis van mensen, die het verloop ervan mede bepalen en al of niet beamen (vgl. Luc. 1,34.38; 2,15).
Want met de naam van Augustus zitten we midden in de politieke realiteit van die dagen. Het land is bezet door de Romeinen, de keizer is aan de macht. Hij besluit tot een volkstelling. Hoezeer hij daarmee de grenzen van zijn macht overschrijdt, is in Israël genoegzaam bekend (vgl. 2 Sam. 24,1-17; 1 Kron. 21,1-17). En wanneer in deze realiteit echo’s klinken van de lofzangen van Maria en Zacharias, dan kunnen we die verstaan als verzetsliederen pur sang! (vgl. Luc. 1,47-55.69-79).
De naam van Jozef voert ons naar de oorsprong én de bestemming van het komende Kind. Als de Toegevoegde – dat is de betekenis van de naam Jozef – staat hij borg voor de stad en het huis van David, het Huis van het Brood, Betlehem (v. 4, vgl. Luc. 1,27.32.34; vgl. ook v. 11!). Maar oorsprong en bestemming zijn meervoudig. Het noemen van de zwangerschap van Maria plaatst heel de boodschap van Gabriël weer in het centrum. Dit Kind is Zoon van de Allerhoogste én troonopvolger van zijn vader David, om koning te zijn over het huis van Jakob zonder einde (vgl. de aankondiging: Luc. 1,31-33; vgl. de lofzang van Maria en van Zacharias: Luc. 1,47-55.68-79; vgl. opnieuw ook vers 11). Ook de intredezang voor de liturgie van deze nacht is een toespeling op de koningszoon, die ‘heden verwekt wordt’ als Zoon van de Allerhoogste (Ps. 2,7).
Uiterst sober en compact verhaalt Lucas de geboorte. Opnieuw het betekenisvolle ‘en het geschiedde’ (v. 6). Vervolgens: ‘zij baarde ... wikkelde ... en legde ... omdat ...’ (v. 7). En opnieuw confronteert Lucas ons met de voorbije en komende werkelijkheid. Het woord ‘kribbe’, één van de zoveel besproken woorden in de Nieuwe Bijbelvertaling, roept een citaat op uit de profeet Jesaja. ‘Een rund kent zijn eigenaar en een ezel de krib van zijn meester, maar Israël heeft geen begrip, mijn volk geen inzicht’ (Jes. 1,3). Dat verklaart niet alleen de herkomst van de os en ezel in onze kerststalletjes – Franciscus van Assisi is daar ooit mee begonnen. Het citaat maakt ook duidelijk waarom er geen plaats is in de herberg. Het volk van Israël is in ‘deze meester’ niet geïnteresseerd! Het ‘wikkelen in doeken’ en ‘leggen in een kribbe’ wijzen bovendien vooruit naar de graflegging van de gekruisigde (vgl. Luc. 23,53) en het woord ‘herberg’ (kataluma) naar de bovenzaal van het laatste avondmaal (vgl. Luc. 22,11). Met een paar woorden spant Lucas de boog van het begin van zijn evangelie naar het einde.
Zo sober en eenvoudig als het relaas tot nu toe neergezet is, zo eclatant en groots wordt het vervolg. De herders vormen in hun eenvoud de schakel (v. 8). De kleine luiden, de randfiguren, maar ook de wachters, die waken over het heil van de kudde. En met de figuur van de herder en de wachter zijn de verwijzingen naar de psalmen dan ook schier eindeloos (Ps. 23; 74; 77; 78; 79; 80; 95; 127; 130).
We naderen de apotheose van het verhaal (v. 9-13). Zoals het evangelie begon met de komst van een engel, eerst voor Zacharias (Luc. 1,11) en later voor Maria (v.26), zo verschijnt er nu opnieuw een engel, deze keer omstraald met de heerlijkheid des Heren. Ook dit is een gebeuren waar we niet voor hoeven te vrezen. Integendeel, grote blijdschap wordt ons verkondigd, die heel het volk ten deel zal vallen. ‘Heden is ons de Heiland geboren, Christus de Heer, in de stad van David’ (v. 11). En opnieuw is het gewikkeld zijn in doeken en het liggen in de kribbe, het bepalende teken voor dit Kind, in al zijn gelaagdheid (v. 12).
En plots is er een grote hemelse schare, die de lofzang aanheft: ‘Eer zij God in de hoge en vrede op aarde aan de mensen van het welbehagen’ (v. 14). Een deel van dezelfde woorden zal niet door engelen, maar door de menigte van zijn leerlingen gezongen worden bij de intocht van Jezus in die andere stad van David, Jeruzalem (Luc. 19,37-40; vgl. 13,31-35). Dat is de stad, waar het geheim van de oorsprong en de bestemming van dit Kind eerst ten volle ontvouwd zal worden.
Titus 2,11-14
Noemt Lucas in de aankondiging van de engel Christus ‘Heiland’ (Luc. 2,11), Paulus maakt ons hier in de brief aan Titus duidelijk wat de implicaties van die naam zijn. Hij heeft zichzelf gegeven om ons los te maken van alle ongerechtigheid en ons te reinigen tot zijn eigen volk, ijverend om goede werken te doen (v. 14). Zelfgave en reiniging roepen grote teksten op uit het Oude Verbond. De zelfgave van de Knecht wordt ons verteld door Jesaja (52,13–53,12). De reiniging van het volk wordt voltrokken door de hogepriester op Grote Verzoendag (Lev. 16). Zo maakt God Israël tot zijn volk (vgl. Ex. 19,5 en Deut. 4,20).
Wordt Jezus daarmee God? De Willibrordvertaling en de NBG suggereren van wel. De Griekse tekst daarentegen brengt een subtiel onderscheid aan: ‘...verwachtende ... de verschijning der heerlijkheid van de grote God en van onze Heiland Christus Jezus’ (zo het Grieks, zo ook de Nieuwe Bijbelvertaling). Het is God, die de Christus als zijn Zoon en onze Heiland verwekt (vgl. de intredezang van deze nacht, Ps. 2,7; vgl. Tit. 1,3.4. Zo is Jezus aan ons verschenen: als de Genade van God en als Redder voor alle mensen (v. 11).
Jesaja 9,1-6
Jesaja 9,1-6 is één van de bronnen, waaruit Lucas voor zijn kindheidsevangelie rijkelijk heeft geput. Een globale vergelijking met de lofzang van Zacharias maakt dat duidelijk (vgl. Luc. 1,68-79).
De verwijzing naar het volk dat gezeten is in duisternis treffen we ook aan in Lucas 1,79. We zien het volk bovendien weerspiegeld in de herders, als representanten, wakend in de duisternis van de nacht (Luc. 2,8). Over hen gaat een groot licht op (vgl. Luc. 1,78 en 2,9).
Duisternis is de metafoor voor onderdrukking. Die is van alle tijden, of dat nu Midjan is (v. 3), Egypte of Assur, Babel of Rome. God zal zijn volk eruit redden (vgl. Luc. 1,71-75). En dat is reden voor grote vreugde! (v. 2; vgl. Luc. 1,68). Want een Kind wordt ons geboren! Wonderbare Raadsman is zijn naam, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst! (v. 5; vgl. Luc. 1,31-33.35; vgl. Luc. 1,76 voor het kind, dat Profeet van de Allerhoogste genoemd zal worden). Eindeloos zal de vrede zijn op de troon van David! (v. 6; vgl. Luc. 1,32v; 1,69; 2,11; vgl. 2 Sam. 7, magna charta voor de opvolging van David).
Preekvoorbeeld
‘Vandaag is voor jullie een redder geboren.’ Deze vreugdeboodschap is wel de kern van het geboorteverhaal: er is een redder, een bevrijder voor jullie. Hebben wij dan bevrijding nodig? Kunnen we het alleen niet redden?
Het gaat hier over bevrijding van alles wat je belemmert om echt mens te zijn: de bevrijding van angst die vaak verhindert om te doen, wat je moet doen; bevrijding van wantrouwen die samenwerken onmogelijk maakt; soms zijn we in de ban geraakt van steeds meer te willen hebben. Hebben we dan geen bevrijding nodig?
Als je bij jezelf eens nagaat wat je dwars zit en waar je graag van bevrijd wilt zijn! Waarschijnlijk zal het van persoon tot persoon verschillen. Voor de een is het misschien een relatie die vastgelopen is. ‘Ruzie met mijn vrouw heb ik nooit,’ vertelde iemand, ‘maar we zeggen elkaar zo weinig.’ Nu kan samen stil zijn een uiting van echte verbondenheid zijn, maar dat was bij hen niet het geval. ‘We hebben geen echt contact met elkaar, maar wat doe je eraan. Ik leef er maar mee’ – terwijl hij er zo naar verlangde dat het zou veranderen.
Voor een ander zijn het misschien de gevolgen van de economische crisis. Je dreigt ontslagen te worden, of diep in de schulden terecht te komen en je huis kwijt te raken. Of misschien ben je getroffen door een groot verlies en weet je niet hoe verder, of je bent in een isolement geraakt, en verlang je hevig naar bevrijding.
Net zoals de mensen tot wie de profeet Jesaja zich richt: een volk dat in duisternis ronddwaalde, omdat ze in verdrukking verkeerden. Stampende laarzen van de bezetters, bloedig geweld. Maar er komt een keer in hun lot. De profeet bezingt het al in een danklied.
Die in het donker zitten zien een schitterend licht. Want er komt een nieuwe koning: een kind is ons geboren, een zoon ons geschonken. Die zal zijn kracht vinden in God en een goddelijke held genoemd worden. Een wonder van beleid zal hij heten, en blijvende vrede tot stand brengen, want zijn werk steunt op recht en gerechtigheid.
In een kind begroet ons een wereld van licht, van rechtvaardigheid en liefde. De herders in het veld worden ook omstraald door licht, en dat is ook een ander licht dan dat van schijnwerpers, of van maan en sterren. Het is het schitterende licht van God, de afstraling van zijn macht, zijn glorie en eer waar de engelen over zingen.
‘Wees niet bang,’ krijgen de hevig geschrokken herders te horen, ‘vandaag is er voor jullie een redder, een bevrijder geboren, hij is de Messias, de Heer.’ Een vreugdeboodschap van bevrijding. Er is redding voor heel het volk, er is redding voor heel de mensheid. Er is redding voor jou, wie je ook bent.
Het evangelie vertelt hoe Jezus redding brengt en die redding telkens tot een ‘vandaag‘ maakt.’ Door oog te hebben voor de armen, voor mensen die in verdrukking leven, voor mensen die gekleineerd worden. Met zijn passie voor gerechtigheid neemt hij het voor hen op, en geeft hij hun menselijke waardigheid terug.
We kennen het verhaal over Zacheüs, een hoofd van de Romeinse belastingdienst, die zich in een boom verscholen had om te zien wie Jezus is, en die roept hem naar beneden en wil hem ontmoeten. Zacheüs wordt er een ander mens van, en Jezus zegt hem: vandaag is jou redding ten deel gevallen.
Hij is een redder van zondaars, mensen die in de fout gegaan zijn. Wat er ook gebeurd is in je leven, er is een terug. Als je bij God aanklopt, gaat de deur open – ja, de vader staat al op de uitkijk, vertelt Jezus in de gelijkenis van de verloren zoon – en een stroom van barmhartigheid komt je tegemoet. Bevrijdend! Een nieuw begin.
Bevrijding wordt ook ‘vandaag’ voor ons, er is redding voor ieder van ons nu. Het wordt ons gegeven, het is genade, maar je moet er ook iets voor doen. Met de herders op zoek gaan naar dat kind in de voederbak, en daar bij stilstaan, weg van alle drukte en lawaai, proberen stil te worden en tot jezelf te komen.
In die stilte gaat er natuurlijk van alles door je heen, en komt er van alles in je op wat je dwars zit, waardoor je je bedreigd voelt, het verlies dat je geleden hebt, de ergernis aan wat er gebeurd is. De realiteit waarin we leven kan zo hard zijn als een voederbak.
Maar als je stil wordt in die realiteit, hoor je dat er meer is, en dat je alles wat je beklemt los kunt laten, en maar moet laten zijn, proberen stil te worden van binnen, en ruimte te maken in jezelf, om het kind te ontmoeten dat ons verbindt met de bron van leven.
‘Die er is,’ zo is de naam van God bekend gemaakt aan mensen die uit onderdrukking bevrijd zijn. Ik ben er voor jullie, ik ben er voor jou, en ik wil dat jij er bent en als een innerlijk bevrijd mens kunt leven. Het kind in de voederbak is een teken van Gods hartstochtelijke liefde voor ons mensen.
Als je van iemand houdt, wil je bij hem of haar zijn, dan wil je één worden met die ander. Zo houdt God van ons. Hij wil bij ons zijn. Hij wil in ieder van ons zijn, als een bron van leven, als een bron van kracht in jou; zijn licht doorstraalt jou.
Hij maakt ons tot mensen die ook kunnen liefhebben, en voor anderen een bron van kracht, van inspiratie en vreugde kunnen zijn, een nieuw begin. In een kind wordt het diepste en het liefste wat in mensen leeft, vlees en bloed.
Jo Beckers, inleiding
Nol Sales, preekvoorbeeld