- Versie
- Downloaden 57
- Bestandsgrootte 179.85 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 14 oktober 2021
- Laatst geüpdatet 14 oktober 2021
24 december
Kerstnacht
Lezingen: Jes. 9,1-6; Ps. 96; Tit. 2,11-14; Luc. 2,1-14 (C-jaar)
Inleiding
Het kan moeilijk anders dan dat in de lezingen voor Kerstnacht het kind centraal zou staan. Niet zomaar een kind evenwel. Neen, het kind waarvan miljarden mensen doorheen de geschiedenis zouden belijden dat het de Messias is, een ‘zoon van David’. De keuze van de lezingen voor de Kerstnacht wil deze belijdenis en de oudtestamentische wortels ervan in de verf zetten.
Jesaja 9,1-6 – ‘Davids troon en rijk zijn erop gebouwd’
De oudtestamentische lezing is genomen uit het zogenoemde Immanuëlboek (Jes. 6–12). De zogenoemde Syro-Efraïmitische oorlog in de achtste eeuw voor Christus is de historische achtergrond waartegen deze hoofdstukken tot stand zijn gekomen, en waarover men in Jesaja 7,1-9 kan lezen (zie ook 2 Kon. 15–16). In de hoop de opmars en de toenemende dreiging van de Assyrische vorst Tiglatpileser het hoofd te kunnen bieden, hadden de koningen van Israël, dat ook Efraïm wordt genoemd, en Syrië een verbond gesloten. Ze wilden dat ook het Zuidrijk Juda deel zou uitmaken van deze coalitie. Jotam, de koning van Juda, weigerde echter hier op in te gaan. Daarop keerden Israël en Syrië zich tegen Juda, en rukten ze op naar Jeruzalem met de bedoeling Jotam aan de kant te schuiven en in zijn plaats een nieuwe – de alliantie gunstig gezinde – koning aan te stellen. Jotam werd opgevolgd door koning Achaz. Achaz is bang voor de Syro-Efraïmitische dreiging, alsook voor het naderende gevaar van de Assyriërs. Echter, God zendt de profeet Jesaja met als boodschap van hoop dat Achaz een teken zal krijgen: Achaz’s vrouw zal een kind baren (Jes. 7,14), waarmee aan de latere koning Hizkia wordt gerefereerd. Met andere woorden: noch de Syro-Efraïmitische coalitie, noch de Assyriërs zullen een einde kunnen maken aan de Davidische dynastie waarvan Achaz deel uitmaakt.
Tegen deze historische achtergrond van twijfel en wanhoop, en Gods belofte van een toekomst bij monde van Jesaja, is ook Jesaja 9,1‑6 geschreven: uiteindelijk zal over hen die in het duister wonen een helder licht stralen, en er zal overvloedige blijdschap zijn als bij de oogst en het verdelen van oorlogsbuit. En opnieuw verwijst Jesaja naar de geboorte van de zoon van Achaz, op wie Davids dynastie zal verder bouwen. Op zijn heerschappij van vrede en gerechtigheid zal Davids troon voor eeuwig zijn gegrondvest (Jes. 9,6). Dit bijzondere kind krijgt dan ook bijzondere namen, allemaal teken van zijn koninklijke waardigheid: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst (Jes. 9,5). Door deze titels wil Jesaja ongetwijfeld ook een stap verder zetten, en getuigen van Messiaanse verwachtingen. Zo heeft men in alle geval deze verzen in de latere receptiegeschiedenis geïnterpreteerd. Het verwachte rijk zal een alomvattend rijk van vrede zijn waaraan geen einde komt. Het kind zelf werd dan ook spoedig als de Messias geïdentificeerd. Het is opvallend dat in de oude Griekse vertaling van dit vers, de zogenoemde Septuagint, de tekst grondig is gewijzigd. Wanneer in de Hebreeuwse tekst het koninklijke kind wordt voorgesteld als vredebrenger, dan benadrukt de Septuagint dat het God zelf is die aan de oorsprong van deze alomvattende vrede zal liggen: ‘Ik zal vrede brengen’. Daardoor wordt een eventuele Messiaanse interpretatie van de Hebreeuwse tekst zo goed als onmogelijk: geen Messias, maar God zelf komt erdoor centraal te staan.
Psalm 96
Van dit geloof in en deze hoop op de reddende almacht van God getuigt ook Psalm 96, die als gebed tussen oud- en nieuwtestamentische lezing is gekozen: als rechtvaardig koning ‘zal hij de wereld berechten’ (Ps. 96,10).
Titus 2,11-14 – ‘Gods genade is openbaar geworden’
Christenen geloven dat God zich op een onnavolgbare wijze heeft kenbaar gemaakt doorheen Jezus, die men als de Christus – het Griekse equivalent van het Hebreeuwse woord ‘Messias’ – erkent. In zijn brief aan Titus kan Paulus dan ook verkondigen dat in Jezus Christus ‘Gods genade is openbaar geworden tot redding van alle mensen’. De Griekse tekst gebruikt hier een werkwoord dat verwant is aan het woord ‘epifanie’, een term die dikwijls wordt gebruikt om te verwijzen naar de verschijning van een godheid. De keuze voor deze passage in de liturgie van de kerstnacht is dan ook zeer terecht. Door de incarnatie komt Gods genade tastbaar aanwezig. Maar deze genade vraagt ook menselijke inzet en roept op tot een bezonnen en rechtvaardig leven. Kerstmis is veel meer dan alleen romantisch mijmeren rond een pasgeboren kind. Kerstmis vraagt ook navolging van Jezus: een leven van deugdelijkheid, rechtvaardigheid en vroomheid.
Zie: Y. van den Akker-Savelsbergh, ‘De brief aan Titus. De glorie van onze grote God en redder Jezus Christus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Skandalon 2015, 94-98
Lucas 2,1-14 – Betlehem, de stad van David
Slechts twee van de vier evangelisten verhalen de geboorte van Jezus: Lucas en Matteüs. Elk leggen ze hun eigen accenten, en presenteren ze de geboorte vanuit een eigen invalshoek en met hun specifiek lezerspubliek voor ogen. Wanneer Matteüs uiterst beknopt is in zijn relaas over de geboorte van Jezus in Betlehem (Mat. 1,24), en daarnaast nog verhaalt over het bezoek van de magiërs, de vlucht naar Egypte en de kindermoord in Betlehem – elementen die Lucas niet vermeldt – dan focust Lucas op heel andere thema’s: de verplichte volkstelling op bevel van de Romeinse keizer Augustus, de reis van Jozef en Maria van Nazaret naar Betlehem (in de versie van Matteüs lijken Jozef en Maria van Betlehem afkomstig te zijn, en pas na de dood van Herodes de Grote naar Nazaret te zijn verhuisd), het gebrek aan plaats in de ‘herberg’, de voederbak waarin de pasgeboren Jezus wordt gelegd, en het bezoek van de herders.
In de korte passage over de geboorte van Jezus verwijst Lucas drie keer expliciet naar koning David. Zo lezen we in vers 4 dat Jozef, samen met Maria, vanuit Nazaret in Galilea naar Judea gaat, ‘naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde’. En wanneer de engelen aan de herders de geboorte van Jezus verkondigen, dan doen ze dat eveneens met verwijzing naar David: ‘vandaag is in de stad van David jullie redder geboren. Hij is de Messias, de Heer’ (v. 11). Het is enigszins opvallend dat Lucas Betlehem ‘stad van David’ noemt. Immers, in het Oude Testament refereert deze uitdrukking steevast aan Jeruzalem. Dit is bijvoorbeeld het geval in 2 Samuël 6 (vv. 10, 12 en 16), de passage die verhaalt over de overbrenging van de ark van het verbond naar Jeruzalem. Door Betlehem ‘stad van David’ te noemen wilde de evangelist ongetwijfeld de bijzondere band tussen Betlehem en koning David beklemtonen, en derhalve ook de band tussen David en de pasgeboren Jezus. Immers, vanouds gold koning David als stamvader van de dynastie waaruit de Messias zou opstaan, een traditie die teruggaat op 2 Samuël 7,1-17. Door te beklemtonen dat Jezus in Betlehem is geboren, de ‘stad van David’, brengt Lucas dan ook vooral een theologische boodschap: Jezus ís als nieuwe David die langverwachte Messias. Ook Matteüs wilde deze boodschap op zijn eigen wijze brengen, door Jezus reeds van bij het begin van zijn evangelie ‘zoon van David’ (Mat. 1,1) te noemen.
Preekvoorbeeld
’Plotseling stond een engel des Heren voor hen.’ Zomaar een zin uit het evangelie van deze nacht.
Engelen horen bij de kerstnacht. De hemel is er vol van. Zij zingen de sterren van de hemel en je zou zweren dat het een hemel op aarde was, die eerste kerstnacht. Die ene engel is de belangrijkste, die voor de herders staat om te verkondigen dat er een redder is geboren, Christus, de Heer, een kind in doeken gewikkeld.
‘Plotseling stonden er twee mannen voor hen in een stralend kleed.’ Ook zomaar een zin, nu niet uit het evangelie van deze nacht, maar uit dat van een andere hoogtijnacht, de Paasnacht. Ook het evangelie van Lucas, waaruit we vannacht lezen. De hemel is die nacht wel niet vervuld van engelenzang, maar opnieuw zijn ze er. Deze keer zelfs twee engelen die iets te zeggen hebben over Jezus, nu niet bij zijn kribbe, maar bij zijn graf. Deze engelen zeggen dat Hij is verrezen en dat de Levende niet gezocht moet worden bij de doden.
Het leven van Jezus onder de mensen blijkt omgeven door engelen. Engelen die zijn geboorte verkondigen en engelen die ervan getuigen dat de dood Hem niet heeft kunnen vasthouden.
Engelen. Die treden in de Heilige Schrift telkens op waar hemel en aarde elkaar raken, elkaar rakelings nabij zijn. Door het levensverhaal van Jezus met engelen te beginnen én te beëindigen wil ons duidelijk gemaakt worden dat in zijn leven hemel en aarde elkaar rakelings nabij zijn. Dat zeggen die engelen ook. Die zeggen hemelse, ja goddelijke dingen van Jezus: dat Hij de Redder is, en dat Hij niet dood is, maar leeft.
Het is maar goed dat er engelen geweest zijn om dit te komen vertellen, want als die het ons niet hadden gezegd, waren wij er toch nooit opgekomen dat in Jezus’ leven hemel en aarde elkaar raken! Wat stelt dit leven tenslotte helemaal voor? Geboren ergens achteraf, in een stal. Hij heeft gewoond, ja waar eigenlijk? In Nergenshuizen, waar nog nooit iets goeds vandaan gekomen was, Nazaret. Een paar jaar maar is Hij opgetreden als leraar en profeet, zonder veel succes. Een handjevol mensen, twaalf zeggen ze, dat iets in Hem zag, en na een schijnproces is Hij vermoord als iemand voor wie onder de mensen geen plaats mocht zijn.
Toch wordt dit leven omgeven door engelen. Engelen die wijzen naar het kind van deze nacht en naar zijn leven, en die zeggen en zingen: in Hem raken hemel en aarde elkaar, ja, is de hemel op aarde. In wat deze Jezus zegt over Gods liefde en barmhartigheid, in hoe Hij daar van leeft en van daaruit met mensen omgaat, zoals Hij zijn woorden over Gods barmhartige liefde geloofwaardig maakt, in zijn armzalige geboorte en in de manier waarop Hij zijn levenslot en zijn dood heeft ondergaan, raakt de hemel aan de aarde.
De engelen wijzen van zichzelf weg, naar Jezus toe. Het is in Hem dat de hemel dichtbij is. Veel meer dan in die engelen zelf en in de glans waarmee zij deze nacht doen stralen. En dat is ook wel goed zo. Als de hemel en de aarde elkaar enkel zouden raken waar er engelen zijn, hoe zelden zou het dan een hemel op aarde zijn? Want het wordt lang niet alle mensen gegeven om engelen te zien. Aan de meesten eigenlijk niet. Sommigen zeggen dan ook dat wie engelen zien, ze zien vliegen. En aan wie het wel gegeven is engelen te zien, die zien ze meestal maar heel even. Engelen blijven niet lang. De engelen van vannacht zullen na deze viering ook snel verdwijnen en dan is deze winternacht weer net zo donker als alle andere winternachten.
Maar gelukkig raakt de hemel de aarde niet alleen in engelen, maar in een mensenkind.
In een mensenkind dat iedereen kan ontmoeten in het verhaal van zijn geboorte, deze nacht, en van zijn leven en lijden, van zijn sterven en van zijn lege graf. Hij kan door iedereen worden ontmoet en iedereen kan van Hem afkijken hoe dat het gaat, een hemel op aarde. Iedereen kan zijn of haar leven doen gelijken op dat van Hem, door zich door Hem te laten inspireren en door op haar manier, op zijn plek in het leven en met de mogelijkheden die haar of hem gegeven zijn, te doen zoals Hij. Omdat de hemel nabij is gekomen in een mensenkind kan dat doorgaan in ons. Daarom hoeft dat ook niet alleen iets te blijven van toen en van alleen deze nacht, maar kan het ook iets zijn van morgen en misschien wel voor heel het jaar lang dat er staat aan te komen.
Het kind van deze nacht, een kribbekind, een mens die wij over het hoofd zouden hebben gezien als engelen niet van Hem hadden gezongen en gezegd wie Hij was, en als niet de hemel zelf getuigd zou hebben dat in Hem God bij de mensen is. Dit kind, deze mens wijst ons waar wij moeten zoeken en kijken, wanneer wij willen zien waar het een hemel op aarde is en waar de vrede is die vannacht alle mensen wordt toegezongen.
Dit is te zien, dit gebeurt waar mensen in hun doen en laten lijken op deze mens. Dit is niet te zien waar keizers zo machtig zijn dat zij hun volk kunnen laten tellen en hun de belasting kunnen opleggen die zij willen; dit is niet te zien in paleizen van eer en roem en zelfs niet in de engelenzang van deze nacht of in de sfeer van warmte en de beste bedoelingen die zo eigen is aan de kerstdagen. De hemel raakt de aarde, de hemel is op aarde waar geloofd wordt in de liefde Gods en in zijn barmhartigheid, en waar vanuit dat geloof wordt geleefd zoals het kribbekind van vannacht dat doet.
Het is een hemel op aarde waar wij in de kracht van dat geloof en omwille van het welzijn van elkaar bereid zijn met elkaar de lasten van het leven te dragen, die van elkaar overnemen, als het moet. Kortom, waar wij ons leven iets laten krijgen van het leven van het kind van deze nacht.
Wij doen er ook goed aan vannacht met de engelen mee te zingen en nog weer eens goed te luisteren naar wat die ene engel van de kerstnacht en die twee van Paasmorgen hebben gezegd: dat dit kind van vannacht de Redder van de wereld is, de Heer, en dat er bij Hem alleen maar leven is en geen dood.
Wij laten het ons vannacht weer een keer zeggen en wij proberen mee de sterren van de hemel te zingen om toch vooral ons geloof te bewaren in het kind van deze nacht en opdat wij zelf in zijn Naam en de kracht van zijn leven hemelmensen worden. Mensen in wie hemel en aarde elkaar raken, elkaar steeds meer nabij komen, en die elkaar aldus tot vreugde kunnen zijn en tot vrede, die, de engelen zingen het vannacht zelf, er is voor alle mensen van goede wil.
Zalig Kerstfeest
inleiding prof. dr. Hans Ausloos
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden OFM