- Versie
- Downloaden 15
- Bestandsgrootte 327.38 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
24 december 2011
Kerstnacht
Lezingen: Jes. 9,1-6; Ps. 96; Tit. 2,11-14; Luc. 2,1-14 (B-jaar)
Inleiding
Jesaja 9,1-6
Onze tekst maakt deel uit van het Immanuël-boek. De historische context is de crisis in de nasleep van de Syro-Efraïmitische alliantie. De koningen Resin van Syrië en Pekach van het Noordrijk Israël komen in opstand tegen de Assyrische Tiglatpilesar III (736 v.Chr.), op dat moment de regionale grootmacht. Als koning Achaz van Judea weigert aan te sluiten wordt hij aangevallen door de bondgenoten. Achaz roept op zijn beurt de hulp van de Assyriërs in, die vervolgens vernietigend toeslaan en Samaria, hoofdstad van het Noordrijk, verwoesten (722 v. Chr.). Uiteindelijk belegeren ze zelfs Jeruzalem, onder koning Hizkia (701 v. Chr.). Onze profetie voorziet de bevrijding van het Assyrische juk. De identiteit van het kind dat dit zal bewerkstelligen is niet helder. Men mag daarbij vooral denken aan Hizkia zelf (vgl. Jes. 7,14), die, anders dan zijn vader Achaz, geen vazal meer is maar zelf heerschappij zal voeren. Maar men kan ook denken aan de zoon van de profeet (vgl. Jes. 8,3v), of aan een messiaanse heerser uit het huis van David.
De in martiale beelden geschetste bevrijding is vooraleerst politiek van aard. Rasji (elfde eeuw) duidt het ‘licht dat opgaat’ (v. 1) als de vernietiging van het vijandelijke leger. Maar men mag hier zeker een allusie in zien op de Uittochttraditie; de uittocht uit Egypte vond immers plaats in de duisternis van de nacht (Ex. 12). Het verbreken van het juk (v. 3) is een Bijbels beeld voor het beëindigen van een onderdrukkend regime. De stampende laarzen en de met bloed doordrenkte mantels (4) verwijzen naar de strafexpeditie van de Assyriërs, maar roepen schrikbeelden op die in iedere generatie herkenbaar zijn. Dat alles verdwijnt in een vuur dat hier zowel bevrijdend als louterend is. Interessant in deze profetie is dat politiek zo vervlochten is met religie, dat onduidelijk is waar het een ophoudt en het andere begint. Zo is vers 2c een verwijzing naar het Loofhuttenfeest, het laatste oogstfeest van het jaar (Deut. 16,15). Dit oogsten wordt vergeleken met het halen van buit op de vijand, een oorlogssetting.
De bevrijding is zeer realistisch getekend. Bovendien is het niet eenvoudig bij de vertaling van de werkwoorden te kiezen voor profetische perfecta, waarbij de profetie nu al als realiteit wordt voorgesteld, of voor toekomende tijden. In de profetie wordt overigens teruggegrepen op eerdere, miraculeuze, overwinningen op de vijand. Vers 3 verwijst naar de overwinning die Gideon met zijn kleine bende behaalde op het leger van Midjan (Re. 7). Dat kenmerkt profetie net zo: in de profetie verschijnt een toekomst (gevreesde, verhoopte of zich nu al voltrekkende) vanuit een analyse van het heden en in het licht van verleden tradities.
Na deze martiale beelden vindt een omslag plaats in de tekst; alle aandacht is gericht op het kind dat dit alles gaat bewerkstelligen. Hij is begiftigd met eretitels: ‘wonder van beleid, goddelijke held, vader voor eeuwig, vredevorst’. In Egypte kregen koningskinderen bij geboorte al eretitels mee. De titels hier grijpen terug op een geïdealiseerd Davidisch koningschap, door recht en gerechtigheid gesteund. Vers 6d is, zo terecht Rasji, grammaticaal ambigue: gaat het hier om de ijver van God (genitivus subjectivus) of de ijver van dit kind voor God (genitivus objectivus)?
Titus 2,11-14
De gemeente dient zich te bezinnen op haar grondvesten: de openbaring van Gods redding in het verhaal van Jezus en de gevolgen die dat heeft. Het universele van die redding is een belangrijk thema in de brieven van Paulus. Die redding dient zichtbaar te zijn in een overvloed van goede werken (14). ‘Goede werken’ staat in de vroeg-Joodse en christelijke traditie voor het praktiseren van de wet van Mozes, maar in het bijzonder voor dat wat de rabbijnen ‘liefdewerken’ noemen, activiteiten voor de kwetsbare medemens. Die ‘politieke’ inzet geeft gestalte aan de Messiaanse gemeente van Joden en niet-Joden.
Lucas 2,1-14
Er is weinig liefelijks in de manier waarop de evangelisten Jezus geboren laten worden en Kerstmis behelst evenzeer vreugde als dreiging. Bij Matteüs is dat directe kindermoord (een Exodus-motief), in Lucas is dat de volkstelling.
Er is veel geschreven over het historische probleem dat deze telling pas in 6 n. Chr. plaats had, toen P. Sulpicius Quirinius een volkstelling organiseerde, nadat Agrippa, de zoon van Herodes, was verbannen door de Romeinen (Josefus, Joodse Oudheden 17,27.89; 18,2). Handelingen 5,37 rept van die telling in verband met Judas de Gallileër. Deze ontketende een Messiaans geïnspireerde, zelotische opstand omdat men het betalen van belastingen een theologische gotspe acht. Dat ziet men als het erkennen van een andere heerser ‘na God’ (meta ton theon) (Joodse Oorlog 2,117).
Bedoelt de anders toch zo nauwkeurige Lucas met het bijwoordelijke protè (vóór, eerst) dat de geboorte aan die telling voorafging? Hoe dan ook heeft hij dit motief nodig om Jozef en Maria vanuit Nazaret naar Betlehem te krijgen. Jezus moet, Bijbels gesproken, in Betlehem geboren worden, de stad van de herder-koning David. Dat is het profetische programma zoals getekend in Micha 5,1, de tekst die Matteüs 2,5-7 in dat verband aanhaalt. De geslachtenlijst van Lucas 1 vooronderstelt deze Davidische afstamming eveneens. Het is frappant dat we een traditie over de Messias die in Betlehem geboren moet worden eveneens aantreffen in rabbijnse bronnen (Echa Rabba 1,57; j.Berachot 5a).
Jezus wordt geboren op een onduidelijke plek, want ‘er was geen plaats voor hen in de herberg’. Zijn lijfje wordt in een veevoederbak gelegd. Dit is de opmaat voor het herdersthema. Zij zijn het immers die de geboorte van dit kind als eersten mogen vernemen. Dit verbindt Jezus met andere herders in Tenach: Abraham, Isaak, Jacob, vooral Mozes en David zelf. Ofschoon Jezus geen herder was in letterlijke zin, is hij dat in Bijbelse zin als geestelijk leider. Herders genoten in die dagen overigens een negatieve reputatie; zij lieten hun kudde op andermans grond grazen. Maar volgens de Talmoed leerde Mozes zijn leiderscapaciteiten als een ‘goede herder’ (Ex. Rabba op Ex 3,1) die de kudde achterliet om een geitje te zoeken. Jezus werkt dat zelfde thema uit in zijn parabel (Luc. 15,3-7).
Terug naar de politiek. Lucas’ verwijzing naar de volkstelling wakkert verwachtingen aan: is Jezus de politieke verlosser van Israël, accepteert hij wel het betalen van belastingen (zie Luc. 20,20-26)? Zo komen we bij de samenhang van onze teksten. Het zou een misvatting zijn Jesaja 9,1-6 te lezen als ‘voorspelling’ van de komst van Jezus. Al was het maar omdat Lucas zelf dat niet doet. De lofzang van Zacharias (Luc. 1,79) leest Jesaja 9,1 met het oog op Johannes, niet Jezus. Maar Messianisme in de geest van de Schriften is zowel politiek als religieus, en Jesaja vult Lucas hier perfect aan. Met politiek bedoelen we inzicht in de corrumperende aard van politieke en economische misstanden. Maar Jezus spreekt, ook in zijn geboorteverhaal, eerst en vooral het individu aan op zijn vermogen tot verandering. Als het individu verandert, verandert die andere dimensie ook. Dat is, zo Lucas, het aanbreken van het Jubeljaar van God (Luc. 4,18-19).
Preekvoorbeeld
Het leven verloopt niet als een opeenvolging van gelijkwaardige momenten. Er zijn ogenblikken die men als bijzonder belangrijk ervaart. Zij onderscheiden zich van de normale uren en dagen doordat er iets bijzonders gebeurt, dat het leven verandert en rijker maakt. Het kunnen zeer onderscheiden belevenissen of ervaringen zijn, die een bepaald moment tot een genademoment maken. Meestal heeft het met andere mensen van doen. Wanneer bijvoorbeeld een jongen een meisje voor het eerst toefluistert ‘ik hou van jou’, dan kan dit voor beiden een bijzonder ogenblik worden, dat zij niet meer vergeten. Of wanneer een vrouw, na een wellicht moeilijke zwangerschap, haar eerste kind ter wereld brengt, dan kan – ondanks de weeën – de ervaring van de geboorte een onvergelijkbaar mooi moment zijn in het leven van de jonge ouders. De stralende gezichten wanneer zij de nieuwgeborene in hun armen houden, maken duidelijk dat het hier om een genademoment in het leven van het jonge paar gaat. Vaak drukken ouders dat zelf uit, wanneer zij zeggen: de geboorte van onze dochter/zoon hebben wij beleefd als een groot wonder.
Genade- en scharniermomenten zijn er niet alleen in het leven van de enkeling. Ze zijn ook aan te wijzen in het leven van de volkeren. Toen in 1989 de muur van Berlijn viel, hebben velen dat als een groots moment ervaren. En toen in 1969 de eerste mens de maanbodem betrad, was dat een beslissend moment in de geschiedenis van de mensheid. Ook vannacht gedenken wij een scharniermoment in de geschiedenis: de geboorte van Jezus Christus. Dit gebeuren is zo’n groot wonder, dat wij de draagwijdte ervan nauwelijks kunnen bevatten. De oneindige God, die hemel en aarde geschapen heeft, wordt mens, om ons bestaan te delen. Hij wordt mens om ons uit geweld en haat, hebzucht, angst en nood te bevrijden. Hij wordt mens om de duisternis uit ons hart te verdrijven en ons gelukkig te maken. Hij wordt mens om ons heel nabij te zijn en ons zijn liefde te tonen. Hij wordt mens om ons eeuwig leven en geluk te schenken.
Voor ieder die zich door de geboorte van Gods Zoon innerlijke beroeren laat, is Kerstmis een echt genademoment. Een moment dat de loop van de geschiedenis heeft veranderd, omdat God zelf een deel van de wereldgeschiedenis wordt, en niet onbewogen vanuit de verte toekijkt hoe mensen met elkaar en met de wereld omgaan. Met zijn zoon Jezus – vertaald betekent deze naam ‘God redt’ – wil hij ons mensen uit alle nood en duisternis redden, toont hij ons zijn grenzeloze liefde. Met de geboorte van Jezus zegt hij tot ons: ‘kijk naar mijn Zoon, wanneer gij u inspant om uit de Geest te leven, dan zal uw leven slagen, en zult gij in vrede met elkaar leven!’
Terecht wordt de profetie van Jesaja, die oorspronkelijk de bevrijding van het Assyrische juk betrof, door de liturgie op Jezus toegepast: ‘Uitbundig laat gij hen juichen en overstelpt hen met vreugde… Want een kind wordt ons geboren, een zoon wordt ons gegeven. De heerschappij rust op zijn schouders; men noemt hem vredevorst’ (Jes. 9,2.5). Lucas, die ons het kerstevangelie verhaalt, bericht over het feit dat eenvoudige mensen, herders, omstraald door Gods lichtglans als eersten de geboorte van Jezus als beslissend genademoment ervaren. Onder de indruk van de boodschap van de engelen (Luc. 2,14) gaan zij op weg naar Betlehem. Wat zij daar zien en ervaren, moet hen ongemeen gefascineerd en begeesterd hebben, want Lucas eindigt het kerstverhaal met de zin: ‘De herders keerden terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden’ (2,20).
Maria en Jozef is het niet anders vergaan. Ondanks de ongemakken van de reis, ondanks de uiterst primitieve omstandigheden waarin de geboorte plaatsvond, hebben zij het gebeuren als een groot wonder, als een genademoment voor hen zelf en voor de hele wereld gezien.
Genademomenten laten sporen na in het leven van afzonderlijke mensen, van volkeren of van de ganse mensheid. Het genademoment van de geboorte van Jezus laat een goddelijk spoor na in de wereldgeschiedenis, dat niet meer uitgewist kan worden. Wij kunnen dit spoor ook vandaag nog volgen, en ik ben er zeker van dat wanneer we ons openstellen, zoals Maria en Jozef en zoals de herders, wij dit kerstfeest als een goddelijk genademoment zullen ervaren, dat ons leven veranderen kan. Wellicht verheugen wij ons dan en zingen zoals eertijds de engelen: ‘Eer aan God in de hoge en vrede op aarde aan de mensen die Hij liefheeft.’
Eric Ottenheijm, inleiding
Ernest Henau, preekvoorbeeld