Kerstdag, 25-12-2024

By 26 september 2024 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 0
  • Bestandsgrootte 192.77 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 26 september 2024
  • Laatst geüpdatet 26 september 2024

Kerstdag, 25-12-2024

25 december 2024
Kerstdag

Lezingen: Jes. 52,7-10; Ps. 98; Heb. 1,1-6; Joh. 1,1(-5.9-14)-18

 

Inleiding

Kerstdag is een dag van uitbundige vreugde: christenen herdenken dan immers de menswording van God. De keuze voor oudtestamentische teksten waarin uitbundig gejuich opstijgt omwille van God en omdat de Israëlieten zich opnieuw in Jeruzalem kunnen vestigen (Jes. 52,8.9; Ps. 98,4.6.7.8) na een decennialange Babylonische ballingschap mag dan ook niet verwonderen. De lezingen uit het Nieuwe Testament richten de focus vooral op Jezus, het ware licht (Joh. 1,9) dat is geboren, Gods mens geworden woord (Joh. 1,14), Gods Zoon (Heb. 1,2) en evenbeeld (Heb. 1,3).

Onze God brengt redding (Jes. 52,10)
Jesaja 52,7-10 maakt deel uit van een reeks teksten waarin Sion – een andere naam voor Jeruzalem – centraal staat. Ze begint in Jesaja 51,1 en loopt tot Jesaja 52,12. Ze is een deel van de zogenoemde Deuterojesaja (Jes. 40–55), die naar het einde van de Babylonische ballingschap optrad. Dit nakende einde van de ballingschap verklaart de positieve toon van Jesaja 51,1–52,12: de ballingen zullen in een nieuwe Exodus naar hun land kunnen terugkeren en Jeruzalem (Sion) zal in ere worden hersteld.
Ook JHWH zelf zal tot Jeruzalem wenden. Deze toewending staat centraal in Jesaja 52,7-10. Koning JHWH zal er opnieuw bezitnemen van zijn troon. Door deze thematiek vertoont deze passage duidelijk gelijkenissen met enkele psalmen die JHWH's koningschap bezingen, zoals Psalmen 47,93 en 96–99.

De perikoop begint met de verwelkoming van de vreugdebode. Over de heuvels komt hij aangesneld. Wie ooit in Jeruzalem was, gelegen in het bergland van Judea, kan zich het decor levendig voorstellen. De bode kondigt aan Sion ‘vrede’, ‘goed nieuws’, ‘evangelie’ en ‘redding’ aan. En dat goede nieuws is: ‘God is uw koning’.
Na een jarenlang incognito tijdens de Babylonische ballingschap zal God opnieuw als koning in Sion vereerd worden.

In vers 8 verschuift het perspectief. Nu krijgen we het standpunt van de wachters van Jeruzalem te horen. Ze zien als het ware God zelf, en mét hem de ballingen, over de heuvels naar Jeruzalem terugkeren.
Nog een ander standpunt vinden we in de verzen 9-10. Nu richt de profeet zich tot Jeruzalem, en roept hij de stad op tot juichen. Immers, God en de ballingen nemen opnieuw bezit van de stad. En daarvan mag heel de wereld getuige zijn: alle volken krijgen te zien hoe God redding brengt (v. 10). Voor christenen vat deze perikoop dan ook treffend de eigenheid van het christendom samen: de blijde boodschap dat Gods koninkrijk werkelijkheid is geworden.

‘Juich als de heer, uw koning, verschijnt’ (Ps. 98,6)
Psalm 98 is een zogenoemde koningspsalm, die nauw verwant is met andere Psalmen waarin Gods koningschap wordt bezongen (Ps. 93; 96; 97). Ook met Deuterojesaja zijn er opvallende overeenkomsten: God heeft zijn volk gered door de Babyloniërs ten onder te laten gaan, en daarvoor ‘kan Israël alleen maar verheugd zijn. Met Jesaja 52,10 is er zelfs een letterlijke overeenkomst: Alle einden van de aarde hebben het heil van onze God gezien’ (Ps. 98,3).

Gods overwinning staat centraal in de verzen 1-3. Daarom moet heel de schepping – mensen en dieren – JHWH prijzen (vv. 4-8). Tenslotte wordt de zekerheid uitgedrukt dat JHWH als rechter zal oordelen (v. 9).

Hij heeft tot ons gesproken door zijn zoon (Heb. 1,2)
De eerste vier verzen van de Hebreeënbrief – van deze brief wordt veelal aangenomen dat hij niet door Paulus is geschreven – zijn een prachtig opgebouwde volzin. Daarmee maakt de auteur ook formeel duidelijk waarover hij het inhoudelijk wil hebben: de majesteit van Jezus Christus.
De auteur maakt een onderscheid tussen ‘vroeger’ en ‘nu’. Vroeger sprak God ‘op velerlei wijzen en langs velerlei wegen’ (v. 1). Nu eens richtte Hij zich tot profeten, dan weer tot priesters of koningen. Nu echter (v. 2) spreekt hij door de Zoon. Dit ‘nu’ waarin de geadresseerden van de Hebreeënbrief leven wordt als ‘het einde van de tijd’ aangezien (v. 2). Dit onderscheid tussen het ‘oude’ dat voorbij is, en het ‘nieuwe’ dat begint is een van de kernthema’s van de Hebreeënbrief.

Tegenover het partiële spreken van God doorheen de tijd, spreekt God nu door één enkele persoon, met name zijn Zoon, door wie God alles heeft gemaakt. Hij is Gods evenbeeld (v. 3) en, nadat hij zoals de hogepriester door het offer reiniging van zonden heeft bewerkstelligd, zit hij thans aan Gods rechterhand. Wie hij juist van zonden heeft gereinigd is voor de auteur van minder belang. Belangrijk is veeleer het feit dat Jezus de zonden als zodanig heeft overwonnen. Daardoor is hij zelfs verheven boven de engelen. Immers, geen van de engelen heeft God immers ooit zijn Zoon genoemd. Meer nog, Jezus geldt als Gods eerstgeboren Zoon, en heeft daardoor het recht om in Gods plaats te treden, waar de engelen Hem zullen aanbidden (v. 6).

Het Woord is mens geworden (Joh. 1,14)
De proloog van het Johannesevangelie geldt als een samenvatting van de thema’s die in het vervolg van het evangelie zullen worden ontwikkeld: Jezus is de Zoon van God, het Licht van de wereld, het Leven. Als dusdanig heeft de proloog van het Johannesevangelie dezelfde functie als de kindheidsevangelies bij Matteüs en Lucas, met name Jezus’ oorsprong en missie in een notendop evoceren.
Vanuit vorm-oogpunt is de proloog tamelijk eenvoudig opgebouwd. In de verzen 1-5 gaat het over het Woord vooraleer het is mens geworden. De verzen 6-8.15 kijken vooruit naar het optreden van Johannes de Doper, terwijl de verzen 9-13 menselijke reacties op de komst van het Woord evoceren. De laatste verzen van de perikoop (vv. 14-18) richten alle aandacht tenslotte op het mens geworden Woord.

In het eerste deel (vv. 1-5) benadrukt de evangelist dat het Woord reeds voor de schepping bestond. Daarmee herinnert de proloog aan het begin van het oudtestamentische scheppingsverhaal. Het Woord bestond niet alleen voor de schepping; het was ook op God gericht. Meer nog: het Woord was God. Daarmee wordt een van de kernpunten van het Johannesevangelie aangeraakt: Jezus is God. Binnen de tijd treedt Gods Woord scheppend op (v. 3). Opnieuw zijn er duidelijke referenties aan het scheppingsverhaal, waarin God schiep door zijn woord. Woorden hebben immers wel degelijk de macht om iets tot stand te brengen. Kwetsende woorden kunnen mensen zo gemakkelijk ten gronde richten. Gods Woord daarentegen is woord van leven, dat een licht is voor de mensen (v. 4). Dat licht, dat God is, zegeviert over de duisternis (v. 5).

Het tweede deel van de proloog (vv. 6-8.15) brengt Johannes de Doper ter sprake. Zijn rol bestond erin om de mensen attent te maken op het Licht dat in de wereld was gekomen.
In vers 15, waarin opnieuw aan Johannes wordt gerefereerd, krijgt Johannes een plaats tussen het Woord dat er reeds voor hem was, maar toch na hem zou optreden.

In het derde deel evoceert de evangelist de antwoorden op de komst van het Woord. Wanneer de verzen 9-11 de negatieve reacties naar voren brengen, dan focussen de verzen 12-13 zich op hen die het Woord wel hebben aanvaard. Wie het Woord aanvaardt, zal opnieuw worden geboren.

Wanneer de proloog tot nu toe cryptisch bleef – nergens werd gezegd wie of wat met het ‘Woord’ was bedoeld –, dan wordt in het vierde deel van de proloog (vv. 14-18) onomwonden duidelijk dat het over Jezus Christus gaat. De ‘Zoon van de Vader’ (v. 14) was mens en heeft onder de mensen gewoond; hij was vol van genade en waarheid, waardoor Hij zich onderscheidt van de ‘wet’ van Mozes. Wanneer de wet wel voorschreef wat men moest doen, maar niet de innerlijke kracht gaf om het te doen, dan kan de mens, dankzij de genade, leven als een kind van God. En dat is wat Kerstmis ons ook vandaag voorhoudt: dat dankzij de komst van de ‘Zoon van God’ mensen ertoe worden opgeroepen om belichaming te zijn van Gods woord, net zoals Jezus dit was.


Preekvoorbeeld

Misschien niet zo’n warm menselijk verhaal, het evangelie van Eerste Kerstdag. Geen Maria, geen herders, ‘geen kind, in doeken gewikkeld.’ In het evangelie van Johannes lijkt het kerstgevoel ver weg. Toch bergt de plechtige taal van dit kerstevangelie van Johannes een echte kerstboodschap, een blijde boodschap. Ik wil proberen deze wat dichter bij U te brengen.
Een deel van het evangelie behoorde tot het dagelijks gebed van de katholieke traditie, het Angelus, de ‘Engel des Heren’. Drie keer daags klonk en klinkt hier en daar nog wel het klokje. Om zes uur ’s morgens en ’s avonds, maar ook ’s middag om 12.00 uur. Die klok was teken voor boeren en burgers, het werk een moment neer te leggen, stil worden, en te bidden… Ik ben benieuwd of U het nog kent?

V         De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt,
Allen   en Zij heeft ontvangen van de Heilige Geest.
V         Zie de dienstmaagd des Heren,
Allen   Mij geschiede naar Uw Woord.
V         Het Woord is vlees geworden.
Allen   En het heeft onder ons gewoond.
Het Engel des Heren is een samenvatting van het Kerstgeheim, vooral de regels: Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.

Wat is dat Woord? Dat Woord dat bij God is, dat Woord dat God wás, altijd al, van den beginne. Wat is dat Woord, dat vlees is geworden? Wat uitleg:

De God, zoals Israël en de kerk die heeft leren kennen, is Iemand, die tot mensen spreekt, die ons wil bereiken. In Hem zo staat er, was ‘licht’ en ‘leven’, licht en leven in de duisternis, in de chaos van nog niets en niemand zien, in den beginne spreekt God ‘licht.’ Hij spreekt ‘licht’ en het werd licht. God is een werkzaam woord. Het doet me denken aan een tekst van dichter Hans Andreus.

            Gelukkig dat
het licht bestaat
en dat het met
me doet en praat…

God is een sprekende God, die ons wil bereiken. Maar de ervaring is ook, dat Hij ons niet bereikt. Maar Hij geeft niet op en op een moment in de tijd, spreekt Hij tot ons in een mens, door een mens, van vlees en bloed, in Jezus van Nazaret. Hij is Gods vleesgeworden woord.

Wat is dan dat vlees? Moeten we dan aan de slager denken, aan de substantie waar we net als dieren uit bestaan?

Nee met ‘vlees’ bedoelt de Schrift ons breekbare menselijk bestaan, sterfelijk, ons leven met zijn lach en zijn traan. Zo is het Woord vlees geworden. Zo wilde Hij ons nabij zijn.  We bezingen dat zo mooi in een bekend adventslied:

            Omdat Hij niet ver wou zijn is de Heer gekomen.
Midden in wat mensen zijn heeft Hij willen wonen.
Midden onder U staat Hij die Gij niet kent…

Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond. Jezus, het Woord, heeft met mensen gegeten, gedronken, aan hun bed gezeten, de handen opgelegd. Hij heeft mensen aangekeken en bij de naam genoemd.

Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid gezien. Hij is gestorven op het kruis, verworpen, maar: Hij is verrezen! Hij woont nog onder ons! Kun je dat be-amen? Kunnen we ook nu zijn heerlijkheid zien stralen? Ik vertel U twee verhalen:

In mijn ochtendkrant vertelde columnist Willem Visser over zijn zoon Samuël. Samuël heeft het syndroom van Down, hij deed mee met het kerstspel op het kinderdagcentrum. Ik citeer:

‘… Een verteller leest stukjes voor. Het kerstverhaal is universeel, dat heeft geen woorden nodig. Iedereen kan zien hoe de geschiedenis met Maria, Jozef en het kind zich voltrekt… Het is niet alleen gezellig. Het is best slikken, voor mij althans, als de kinderen opkomen in een stoet. Al die verschillende handicaps, al de uitdrukkingen op hun gezicht, de kakafonie van geluiden, soms diep uit de keel, schrapend. Het is ook mooi en puur, als de kinderen zichtbaar blij zijn met de muziek en opgaan in hun spel… Samuël was vorig jaar een fenomenale herder. Zo eentje met een stok, een mooi bruin juten pak en jawel een schitterende bontmuts’.

Ik fietste vrijdag bij mij in de buurt naar de supermarkt. Op de kruising stond het verkeer stil. Midden op die kruising liep een hoogbejaarde vrouw met rollator. Ze was prettig in gesprek met een jongere vrouw, die dacht: dit gaat niet goed. Ik moet haar naar de overkant begeleiden. De verdwaalde vrouw had krullen, schitterende ogen, lachte, straalde als een engel. Zo blij met haar begeleidster, die haar door het verkeer leidde. En iedereen wachtte, niemand toeterde. Ik zag een automobilist met zijn armen over elkaar glimlachen. De wereld stond stil. Het was ongeveer twaalf uur. Er klonk geen Angelusklok, maar toch mochten we het beleven: Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.

inleiding prof. dr. Hans Ausloos
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer