- Versie
- Downloaden 62
- Bestandsgrootte 287.48 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 12 oktober 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
25 december 2020
Kerstdag
Lezingen: Jes. 52,7-10; Ps. 98; Heb. 1,1-6; Joh. 1,1(-5.9-14)-18 (B-jaar)
Inleiding
Goed nieuws, evangelie, zo noemen christenen hun boodschap over Jezus van Nazaret. Maar wat versta je onder ‘goed’, en voor wie is wat je te melden hebt ook echt goed nieuws? De eerste lezing roept op wat voor een joods publiek een blijde boodschap is: een God die zich het lot van zijn volk aantrekt. Voor de auteur van het Johannesevangelie is het helder: die God en Jezus van Nazaret, die zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Jesaja 52,7-10 – Eerst de bode, dan God zelf
Wat is goed nieuws, als de hoofdstad van je land, met daarin het belangrijkste heiligdom voor je God, vernietigd is, hele delen van de bevolking gedood of meegevoerd in ballingschap? Jesaja 52,7 geeft aan hoe lieflijk het geluid is van voetstappen in de bergen, van de bode die vreugdevol en goed nieuws brengt. Goed nieuws, dat is voor Jesaja: de aankondiging van vrede en van bevrijding, die haar oorsprong vindt in de proclamatie dat het hun God is, die koning is. Als JHWH, ‘Ik ben er (voor jou)’, die zich aan het volk Israël heeft laten kennen als de God die wegleidt uit benauwenis en slavernij heerst, dan is dat goed nieuws voor de onderdrukte, de rechteloze, het volk dat in ballingschap leeft. Dat zijn degenen die met spanning uitkijken of er inderdaad een omkeer komt in hun positie van rechteloosheid.
Het geluid van voetstappen mondt uit in gejuich van de wachters die op de uitkijk staan (Jes 52,8). Wat zij zien, is dat JHWH terugkeert naar Sion. Na de bode komt God zelf. Hierop worden de verwoeste gebieden van Jeruzalem aangespoord om deel te nemen aan de vreugdekreten. God zelf zal hen troosten, tot de uiteinden der aarde (zo ook Ps. 98) zal men Gods bevrijding zien. De verwoesting van Jeruzalem heeft dus niet het laatste woord. Er is opnieuw toekomst, omdat hun God van bevrijding naar hen toekomt.
Evangelie als goed nieuws over een gekruisigde Messias
De historische context ten tijde van het ontstaan van het christendom vertoont parallellen met de situatie van de joden in de ballingschap en daarop volgende diaspora. De Romeinse wereldmacht heeft het land bezet, verzet de kop ingedrukt, het religieuze centrum Jeruzalem verwoest, velen zijn gestorven in deze oorlog, anderen gevlucht en verspreid over de volkeren. Wat kan in zo’n situatie nog goed nieuws zijn?
Paradoxaal genoeg is het goede nieuws voor de eerste christenen een boodschap van een schijnbare mislukking. Een door de Romeinen vernederde en aan het kruis vermoorde man wordt naar voor geschoven als de Messias. Hoe kan je diens levensverhaal duiden als een vreugdevolle en bevrijdende boodschap met impact voor heel de wereld? Elke evangelist heeft zijn eigen insteek om dit te duiden. Marcus start bij het openbare optreden, Lucas en Matteüs bij de geboorte van een kind. Johannes grijpt terug naar de oorsprongsteksten van de joodse traditie. Een poëtische wordingsgeschiedenis evoceert hij, en kadert zo de beweging rond Jezus Messias in een goddelijke oorsprong en eeuwenlange geschiedenis.
Johannes 1,1-18 – Een nieuwe schepping
‘In het begin’, zo openen de auteurs van Genesis hun bemoedigend verhaal. Van oudsher en tot in eeuwigheid, is de ondertoon, is God scheppend aanwezig. Een wereld ontstaat waarin leven mogelijk wordt voor mens en dier. Hoogtepunt is niet de mens, maar de sabbat: de geheiligde dag van rust. Het boek Genesis verhaalt vervolgens stap voor stap hoe mensen, als concreet beeld van God, uitgroeien tot een volk van God. De vele geslachtslijsten zouden kunnen suggereren dat dit een natuurlijk proces is van vader op zoon. Telkens opnieuw echter blijkt het nodig dat God actief ingrijpt. Het is zo via de ‘onvruchtbare’ vrouw en de bedreigde aartsmoeders, of via de jongste zoon dat Gods beloften van volk en land verder gezet worden.
Teruggrijpend naar deze wordingsgeschiedenis schrijft Johannes de openingswoorden van zijn goed nieuws: in het begin. Wat hier herschapen wordt, is het volk van God als kinderen van God, uit God geboren, niet uit de wil van een man (Joh. 1,13). En dit dankzij de Messias die de Vader heeft doen kennen (Joh. 1,18).
Het daadwerkelijk Woord
De proloog functioneert als een ouverture op heel het Johannesevangelie. Een belangrijk aspect dat ook later zal terugkomen in het evangelie is de nauwe band tussen God en Jezus. Zo verkondigt de johanneïsche Jezus dat Vader en Zoon één zijn (Joh. 10,30; 14,10). Jezus is in de Vader, de Vader in hem (Joh. 10,38; 14,11). In de proloog grijpt de schrijver voor dit thema naar het beeld van het krachtdadige Woord van God waardoor een nieuwe werkelijkheid ontstaat. Woord en daad hangen in het Semitische taalgebruik nauw samen. Door het woord van God ontstaat wat uitgesproken wordt, zoals Genesis 1 telkens verhaalt (bijv. “God sprak: er zij licht en er was licht”).
Gods woord brengt in de joodse traditie ook tot vruchtbaar leven, doordat het van God uitgaat, een uitwerking heeft en naar God terugkeert (Jes. 55,10v, vergelijk Joh. 6,38vv; Hebr. 1,1-3). Wat Jezus betekent voor christenen beschrijft Johannes als een gelijkaardig fenomeen: alles is door hem ontstaan en heeft leven in hem (Joh. 1,3v). Anderzijds sluit de idee dat het Woord bij God is en God is, ook aan bij de voorstelling van de goddelijke Wijsheid, die in teksten als Spreuken 8,22vv en Sirach 24 wordt gezien als aanwezig bij de scheppingsact, maar ook als degene die haar tent opslaat te midden van het volk (Sir. 24,5, zie Joh. 1,14).
Licht en duister
Bevrijding als goed nieuws wordt profetisch uitgedrukt in de oeroude symbolen van licht en duisternis. Voor wie ronddwaalt in het duister gaat een stralend licht op, doordat de macht van de verdrukkers gebroken wordt (Jes. 9,1-3). In Jezus van Nazaret herkennen christenen dit opkomende licht. Tegelijkertijd blijft de duisternis de harde realiteit waarin dit licht tot uiting komt. Ook stellen de geloofsgemeenschappen vast dat er verdeeldheid blijft onder de gelovigen en dat velen hun hoopvolle boodschap afwijzen. Onbegrip en afwijzing kan het licht echter niet overwinnen. Het licht schijnt immers in de duisternis, en de duisternis overmeestert het niet (Joh. 1,5). Wie van hem waren hebben hem niet ontvangen (Joh. 1,11), maar wie hem wel ontvangen, krijgen het voorrecht om kinderen van God te worden (Joh. 1,12).
Van bode en getuige tot de weg naar God
In Jesaja 52,7-10 is een dubbele beweging aanwezig: eerst komt de bode vrede en bevrijding melden, dan komt God zelf om het volk te bevrijden. Een gelijkaardige dubbele beweging is eveneens aanwezig bij de proloog: eerst komt Johannes (de Doper) getuigen, daarna komt Jezus zelf God doen kennen.
Johannes wordt uitdrukkelijk als door God gezonden voorgesteld, als getuige van het licht. Johannes krijgt zo een bemiddelende functie: zijn zending moet tot geloof brengen (Joh. 1,7), een geloof dat vervolgens mensen tot de diepste genade van God brengt en mensen tot kinderen van God maakt, uit God geboren (Joh. 1,11v), los van bloedverwantschap of mannelijke potentie. Zoals ook in de latere getuigenissen van Johannes (Joh. 1,19-39) maakt de evangelist duidelijk dat Johannes getuige van het licht en van Jezus Messias is, niet het licht of de Messias zelf.
Hierbij sluit ook de idee aan dat Gods heerlijkheid in Jezus te zien is. Jezus is vervuld van Gods genade en waarheid. Jezus is getuige van Gods goedheid en waarheid (vgl. Joh. 18,37), maar anders dan Johannes de Doper is Jezus van Nazaret niet alleen de gids maar ook zelf de weg om God te kennen (vgl. Joh. 1,18; 14,6).
Preekvoorbeeld
Vannacht is hier het kerstverhaal verteld. Dat speelde zich af in de dagen van keizer Augustus. Maar vanmorgen blijkt dat er vannacht niet bij het begin begonnen is, en dat is niet goed. Als je een verhaal goed wilt vertellen, moet je dat helemaal doen en bij het begin beginnen. Anders raak je de draad kwijt.
Maar hoezo is er vannacht niet bij het begin begonnen? Omdat wij vanmorgen het echte begin horen van het kerstverhaal. Het kerstverhaal van vanmorgen, van de evangelist Johannes, begint het de woorden ‘In het begin’. Precies dezelfde woorden als waarmee het scheppingsverhaal uit het boek Genesis begint, op de allereerste bladzijde van de Heilige Schrift, helemaal aan het begin. Vanmorgen blijkt, dat het begin van het kerstverhaal samenvalt met het begin van alles. Met het ‘in den beginne’ van heel de schepping.
Wat was er ‘in den beginne’?
Een voor de hand liggend antwoord zou zijn: God natuurlijk. Die is er immers altijd geweest! En er is immers niets begonnen zonder God. Dit is zo, maar we kunnen nog verder vragen: Hoe is God dan het begin van alles? Het antwoord op deze vraag wordt in het scheppingsverhaal zelf gegeven. God is het begin van alles door te spreken; door zijn Woord. Hoe vaak klinkt in het scheppingsverhaal niet ‘God sprak’, en zie, het was?!
God is het begin van alles door te spreken. Daarom zegt Johannes ook niet dat in het begin God was, maar ‘In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.’ Gods scheppingswoord bedoelt hij.
Treffend wordt hiermee uitgedrukt dat God op een heel soevereine manier het begin, de oorsprong van alles is. God hoefde niet van alles en nog wat te doen, geen huzarenstukjes uit te halen, en God had er ook niet een heleboel werk aan. Eén enkel woord was voldoende. Aan alles wat is komt enkel Gods scheppend Woord te pas. Ook aan ons, aan u en mij. God wijdt aan u en mij zijn scheppend Woord.
Kerstmis is dat dit scheppend Woord vlees is geworden. Het is zichtbaar geworden in het Kerstkind. Gods scheppend Woord, dat het begin is van alles, klinkt vanaf vandaag zoals Jezus spreekt die onder ons is geboren. Zoals God in den beginne alles in het bestaan riep door zijn Woord, roept hij nu ons tot leven voor deze mens, het Kerstkind, Jezus van Nazaret.
Wat deze mens zegt overtreft de woorden van Mozes en de profeten. Nadat God eertijds op velerlei wijzen en vele malen gesproken heeft door de profeten, heeft hij nu gesproken door de Zoon. Het Woord van de Zoon kan meer dan een profetenwoord, omdat het ons kinderen van God kan maken. Dat wil zeggen broeders en zusters van het vleesgeworden Woord. In de kracht van dit Woord kunnen ook wij, nu, levenwekkend zijn, scheppend naar elkaar toe. Wij kunnen mensen worden die Gods scheppend Woord verder spreken en die het scheppingsverhaal verder vertellen door het verder te doen. En als wij dit doen, zijn wij niet enkel maar meer schepselen Gods, maar ook Gods kinderen. God herkent dan in ons zijn Zoon in wie hij zijn Woord zo scheppend en levenwekkend heeft gesproken.
Dit zal gebeuren wanneer wij dit Woord aanvaarden. Als wij meer doen dan er van buitenaf tegen aankijken of er alleen maar naar luisteren met de oren van ons hoofd. Het Woord aanvaarden betekent: er naar luisteren met je hart en je er aan toevertrouwen, omdat je zo graag wilt ervaren dat dit Woord iets met jou zal doen en jou inderdaad scheppend, levenwekkend zal maken, kind van God.
Dit aanvaarden gaat niet zomaar. Ook bij Johannes is het niet zomaar gegaan. Als hij zijn kerstverhaal van vanmorgen schrijft, heeft hij al een heel leven met Jezus achter de rug. Hij heeft zijn Woord gehoord, zijn tekenen gezien. Hij heeft gezien en zelf ervaren dat Jezus mensen op zo’n manier in God doet geloven dat zij er nieuw van worden. Met Jezus’ hulp leren mensen zichzelf aanvaarden, omdat zij op Jezus’ Woord geloven dat God hen aanvaardt. Aldus zijn zij vrij om er voor anderen te zijn. Oftewel, zoals Johannes het zou zeggen: Aldus zijn zij vrij om anderen lief te hebben.
Omdat Jezus dit met Johannes zelf heeft gedaan en omdat Johannes ook gezien heeft hoe Jezus dit met anderen doet, zegt hij dat door Jezus genade en waarheid zijn gekomen.
Eigenlijk is het evangelie van Johannes, waarvan wij vandaag, op Eerste Kerstdag, het begin lezen, één groot getuigenis van hoe het geloof in Jezus ons tot zulke nieuwe mensen kan maken. Op deze manier is het eveneens één grote oproep om ons aan Jezus toe te vertrouwen en hem te volgen en in hem Gods Woord te horen, de waarheid over ons eigen leven.
Het is goed dit begin van dit evangelie juist op Eerste Kerstdag te horen. Het maakt zo mooi duidelijk dat het aanvaarden van het Kerstkind hoort bij het kerstverhaal zelf. Het kerstverhaal waarmee wij vannacht begonnen zijn, blijkt een heel lang verhaal. Om er goed mee te beginnen moeten wij helemaal terug naar de allereerste bladzijde van de Heilige Schrift. Om het tot het einde toe te vertellen, moeten wij ook ons eigen leven vertellen. Hoe wij Gods Woord hebben aanvaard; hoe het kind van vandaag onder ons is geboren en hoe wij dus kinderen van God zijn geworden.
Juist opdat dit zou gebeuren, dat wij kinderen van God worden, is het Kerstkind onder ons geboren. Precies hierom is het Woord dat God in den beginne heeft gesproken, toen hij zei: ‘Laat ons de mens maken, naar ons beeld en op ons gelijkend’, vlees geworden en heeft het onder ons gewoond.
In het Kerstkind, de gezalfde Gods, de Christus, wordt dit Woord zo menselijk gesproken dat wij het haast wel móeten horen en er iets mee móeten doen. De bedoeling is dat wij het aanvaarden en herboren worden. Wij kunnen het ook niet aanvaarden.
Toch, wanneer dit Kerstfeest ons helpt om het te aanvaarden, komen wij met ons levensverhaal, over hoe wij kinderen van God geworden zijn, het Kerstverhaal uitvertellen. Vanaf het begin, het allereerste begin, tot het einde, tot onszelf aan toe, die broeder en zuster zijn geworden van Gods Zoon, het vleesgeworden Woord.
Als het kerstverhaal ons ook dit jaar weer verder helpt bij het vertellen van het hele kerstverhaal, óns kerstverhaal, wordt het ook dit jaar weer een Zalig Kerstfeest. Ik wens het ons allen van harte toe.
inleiding dr. Ine Van Den Eynde
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden OFM