- Versie
- Downloaden 19
- Bestandsgrootte 304.88 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 13 februari 2021
25 december 2016
Geboorte van de Heer – Dagmis
Lezingen: Jes. 52,7-10; Ps. 98; Heb. 1,1-6; Joh. 1,1(-5.9-14)-18 (Ajaar)
Inleiding
De lezingen die we tijdens de dagmis van Kerstmis beluisteren, zijn niet de lezingen die we spontaan verbinden met een gezellige kerstsfeer. Met name de inleidende verzen van de Hebreeënbrief en het Johannesevangelie klinken hoogdravend en zijn daardoor minder toegankelijk. Er is een thema dat de verschillende lezingen met elkaar verbindt. Telkens staat het gesproken en toesprekende woord centraal.
Jesaja 52
De perikoop Jesaja 52,7-10 bevat slechts enkele verzen van een groter geheel: Jesaja 51,9–52,12. In dit ruimere tekstgedeelte klinkt herhaaldelijk de oproep tot ontwaken: eerst gericht tot de ‘arm van JHWH’ (vv. 1-16), vervolgens tot Jeruzalem (51,17–52,2). Ook al heeft deze stad de toorn van God gedronken, die haar verwoest heeft en al haar zonen versloeg, toch blijft JHW haar Heer en koning. Hij belooft haar nu zelfs de overwinning. Het is deze goede boodschap die de vreugdebode brengt: ‘Luister, … zij zien met eigen ogen hoe de Heer naar Sion terugkeert … Hij heeft Jeruzalem verlost’. De bode is ‘evangelist’ ten voeten uit. Hij mag melden dat God zich niet afkeert van zijn wispelturige volk. Integendeel, hij bemoedigt hen en zal hen de verlossing schenken.
Hebreeën 1
Sprak God vroeger vele malen tot de vaderen bij monde van de profeten, dan heeft hij ‘op het einde van de dagen’ gesproken door zijn Zoon – erfgenaam van al wat bestaat, door wie hij het heelal geschapen heeft (vgl. Heb. 1,1v). Met deze openingszin – in het Grieks maken de verzen 1-4 deel uit van een enkele zin – plaatst de auteur van de Hebreeënbrief zijn hele werk in het perspectief van het woord dat God tot ons heeft gericht. In de verzen van Jesaja klinkt het toegesproken woord. De auteur van de Hebreeënbrief argumenteert dat dit woord nog steeds toespreekt. Dit toesprekende woord laat zich niet begrijpen als een openbaring van waarheden, maar als een middel dat relaties tot stand brengt.
De auteur ziet dit gebeuren in de geschiedenis in twee stadia. Eerst sprak God bij monde van de profeten: het toegesproken woord. In het tweede stadium – Gods beslissende interventie in de menselijke geschiedenis – spreekt God tot ons door ‘een’ zoon. De aanduiding ‘zoon’ illustreert het nieuwe karakter van de relatie: niet langer zendt God een profeet, maar zijn eigen vlees en bloed.
In de daaropvolgende verzen definieert de auteur vervolgens het wezen van deze zoon in termen van een intieme en persoonlijke relatie met God. Deze zoon is het evenbeeld, de afdruk van Gods eigen wezen. Het ‘machtig woord’ dat deze Zoon spreekt, heeft eeuwigheidswaarde: het klonk aan het begin van alles én houdt alles in stand. Het verbindt verleden, heden en toekomst. Daarna beschrijft de auteur in de verleden tijd de historische interventie van deze Zoon in onze wereld door te verwijzen naar twee aspecten van het Paasmysterie: de reiniging van de zonden en de verheffing aan Gods rechterhand. Deze magistrale openingszin van de Hebreeënbrief presenteert de lezer een vroege samenvatting van wat later ‘traditionele christologie’ zal genoemd worden.
Johannes 1
De eerste achttien inleidende verzen uit het Johannesevangelie lezen als een hymnische meditatie over het woord, dat van in het begin bij God was en in ons midden zijn tent heeft opgeslagen. De ‘proloog’, zoals deze eerste achttien verzen ook wel worden aangeduid, biedt in een notendop de inhoud van het evangelie. De evangelist openbaart Jezus’ ware identiteit en zending. In die zin sluiten de inleidende verzen van de Hebreeënbrief ook nauw aan bij de proloog van het Johannesevangelie.
Men kan de proloog vergelijken met de kindheidverhalen uit de evangelies van Matteüs en Lucas, omdat het daar ook gaat over de oorsprong van Jezus en de aard van zijn zending. In de proloog kan men een aantal onderdelen aanduiden:
- het woord voordat het mens werd (vv. 1-5)
- vooruitblik op het getuigenis van Johannes de Doper (vv. 6-9.15)
- reacties op het mensgeworden woord (vv. 9-13)
- het mensgeworden woord als zichtbare heerlijkheid en unieke openbaring van de onzichtbare God (vv. 14-18)
In het eerste deel van de proloog (vv. 1-5) illustreert de evangelist de identiteit van het woord in vier sferen:
- preëxistent en buiten de tijd (vv. 1-2)
- scheppend optreden binnen de tijd (vv. 3)
- leven en bron van leven (v. 4)
- onoverwinnelijke kracht die de duisternis en machten van het kwaad overwint (v. 5).
In het tweede deel volgt een vooruitblik op het getuigenis van Johannes de Doper (vv. 6-8.15). Zijn intrede vindt plaats tussen de scheppingsdaad van het woord (vv. 3-5) en de menswording van het woord (v. 9). Johannes de Doper functioneert als scharnierfiguur tussen het oude en het nieuwe verbond. Zijn rol in het evangelie bestaat erin om iedereen diegene aan te wijzen waarover Mozes en de Profeten geschreven hebben. In die zin is Johannes een wegwijzer: als verpersoonlijking van het oude verbond wijst hij zijn toehoorders de weg naar het nieuwe verbond, maar hij wijst ook weg van zichzelf en stuurt zijn aanhangers naar Jezus toe (vgl. 3,27-30).
De verzen 9-11 verwijzen al meteen naar de tragische afloop die het verhaal, dat na deze proloog in vers 19 start, zal kennen. De wereld aanvaardt het licht niet. De verzen 12-13 beschrijven in detail datgene wat gebeurt aan hen die het woord wél aanvaarden: een nieuwe geboorte of ‘geboorte van bovenaf’ (vgl. 3,3) tot kind van God en elkaars ‘vrienden’ – broeders en zusters (vgl. 15,15).
In de verzen 14-18 volgt de climax van de proloog. De evangelist beschrijft hoe het woord mens werd in de persoon van Jezus Christus. In hem heeft God zijn tent opgeslagen om helemaal te worden ‘God-met-ons’ in zichtbare, menselijke gedaante. Het is deze mens Jezus Christus die ons ‘God heeft doen kennen’ (exegesato). In Jezus verblijft Gods heerlijkheid permanent onder de mensen.
Paul Kevers geeft aan dat de drie lezingen die we beluisteren tijdens de mis van Kerstdag ons een meditatie aanbieden op drie belangrijke bijbelse karakteristieken van ‘het woord’. Ten eerste, het woord is altijd een scheppend woord: ‘God sprak … en zo geschiedde’. Ten tweede, Gods woord is ook altijd een bevrijdend woord. Vanaf de eerste Bijbelverhalen spreekt God de mensen aan om hen te bevrijden van slavernij. Ten derde, Gods woord wijst telkens de goede richting aan. Thora betekent dan ook letterlijk ‘wegwijzer’. Ze wijzen de weg naar ‘het beloofde land’, ‘het Koninkrijk Gods’, naar een menswaardig leven in Gods naam.
Bibliografie
P. Kevers, De bijbel lezen in woord en daad. A-jaar, Halewijn, 2010, 18-19
T. Okuze, ‘Johannes’, in E. Eynikel et al, Internationaal Commentaar op de Bijbel, Averbode – Kok, 2001, 1668-1734
A. Vanhoye, ‘Hebreeërs’, in E. Eynikel et al, Internationaal Commentaar op de Bijbel, Averbode – Kok, 2001, 2052-2075
Preekvoorbeeld
Vannacht hebben we stilgestaan bij Jezus’ armelijke geboorte in de kribbe. Vanmorgen worden we uitgenodigd om met zijn leerlingen terug te blikken en stil te staan bij de vraag wat hij voor ons betekent. Dan klinken er hooggestemde woorden.
Hij is het Woord van God: zo hoorden we in het evangelie: ‘In het begin was het Woord...’ Hij is de Zoon van God: zo hoorden we in de Brief aan de Hebreeën: ‘Waar God destijds tot onze váderen gesproken heeft door de proféten, heeft Hij uiteindelijk tot óns gesproken door zijn Zóón.’ Jezus heeft de oude belofte waargemaakt dat God ooit zijn koningschap voorgoed in Jeruzalem zou komen vestigen: zo hoorden we bij de profeet Jesaja: ‘Hoe lieflijk op de bergen de voeten van de evangeliebrenger die komt melden: ‘God komt eraan om zijn Koningschap voorgoed in Jeruzalem te vestigen.’
Hooggestemde woorden. Maar hoe weten die leerlingen dat? Hoe zijn zij tot die inzichten gekomen? Die zijn gaandeweg in hen gegroeid. Terugblikkend op wat ze met Jezus hadden meegemaakt, zijn ze tot de slotsom gekomen dat hij – letterlijk – een geschenk uit de hemel was. Hoe kwamen ze daarbij? Wat deed die Jezus dan dat ze uiteindelijk zulke hoogdravende woorden voor hem zijn gaan gebruiken?
Eén ding is zeker: hij stond heel anders in het gelovige leven dan zijn tijdgenoten. In Jezus’ tijd vroegen gelovige mensen zich af of ze wel rein genoeg waren om God te naderen. Er waren priesters en Bijbelgeleerden die dat voor je uitmaakten. Vele mensen voldeden niet aan de reinheidseisen. Die werden onrein verklaard. Met onreinen ging je niet om; anders werd je zelf ook onrein. Vooral zieken en slachtoffers van allerlei narigheden werden als onrein beschouwd. Hun ziekten en narigheden werden gezien als een straf van God voor eerder gemaakte overtredingen. Ook al wist men vaak niet wat die arme drommels fout hadden gedaan; dát ze iets fout hadden gedaan, kon je aflezen aan de narigheid waar ze in terecht waren gekomen. Door God gestraft. Juist waar zulke mensen het meest op hulp waren aangewezen, kregen ze die niet. Ze werden ‘onrein’ verklaard en vervolgens geïsoleerd. Bij de ingang van de tempel stond een priester die beoordeelde of je wel rein genoeg was om erin te mogen. Met onreinen ging je niet om. Anders werd je even onrein als zij. En dan mocht je God niet meer naderen. Zelfs niet in je gebed. Want daarmee zou je de eredienst verontreinigen. In de evangelieverhalen komen we tal van dergelijke mensen tegen.
Welnu, hoe anders ging Jezus met de godsdienst om. Hij rekende niemand af op zijn of haar onreinheid. Hij liet zich raken door hun lot. Soms zelfs letterlijk. En dát, terwijl hij volgens de opvattingen van zijn tijd, dan even onrein werd. Hij genas mensen, legde hun de handen op, hielp ze overeind, sprak vergeving over hen uit. Dat deden zijn gelovige tijdgenoten niet, want alleen God kon vergeven. Dat mochten zij zich niet toe-eigenen. Ze namen het hem kwalijk dat hij dat wel deed. Dat was godslasterlijk. Jezus’ tegenstanders verweten hem dat hij omging met tollenaars en zondaars, met onreinen dus. Dat deed je niet als rechtgeaard gelovige. Maar Jezus deed dat juist wel. Hij zocht ze op, had oog voor de pijn van hun isolement, en probeerde de liefde in hen aan te raken en weer tot leven te wekken. Hij rechtvaardigde zijn gedrag met de opmerking: ‘Ik ben niet gekomen om te oordelen, en nog minder om te veroordelen, maar om te redden.’ Hij was zo anders dan de religieuze leiders van zijn dagen. Een verademing. Hij was – om zo te zeggen – de barmhartigheid in eigen persoon. Hij was, zoals Johannes vandaag in het evangelie laat horen: ‘genade op genade.’ Genade op genade. U hebt vast wel in de dagen tussen Kerst en Oud-en-Nieuw een rustig moment. Lees dan de evangelies nog eens door, en voel welk een weldaad er van hem uitging. Hoe de mensen hem opzochten, omdat hij eindelijk iemand was die niet oordeelde of je vastspijkerde op de fouten uit je verleden (zonder overigens die fouten goed te praten), nee, hij gaf je toekomst; maakte je tot een nieuw mens.
Wij zouden zeggen: hij was van een andere planeet. De mensen van zijn tijd vroegen zich af: ‘Waar heeft hij dat vandaan? Wat hij te bieden heeft, dat vind je nergens onder de mensen; daarover lezen we alleen in onze heilige boeken. Eigenlijk is alleen zo onze God.’ Zo sprak Jezus ook over zichzelf: dat hij doorgaf wat hij van God, die hij consequent zijn ‘vader’ noemde, had ontvangen. Hij had de kunst van de barmhartigheid van God zelf afgekeken.
En zo kwamen die leerlingen van Jezus tot een verbijsterende conclusie. Het kon niet anders, of hij was van God zelf afkomstig. Zoals hij deed tijdens zijn leven: dat deed God toen hij de wereld schiep: zijn woord was voldoende om iets nieuws in het leven te roepen. Zo durfde Johannes uiteindelijk te schrijven dat hij Gods Woord wás. Hij brak je niet, hij máákte je.
In de teksten van vandaag voel je de emotie van de eerste leerlingen: ‘Waar God destijds tot onze váderen gesproken heeft door de proféten, heeft hij uiteindelijk tot óns gesproken door zijn Zóón!’ Wat is ons overkomen? Zonder dat wij het beseften moet God in de hemel van het begin af aan een Zoon naast zich gehad hebben, en die is naar ons toe gekomen. Nu wij hem hebben meegemaakt, weten we dat onze God niet oordeelt en op straf uit is, maar dat hij een God van barmhartigheid is. En dat wij uitgenodigd worden hem tot koning van ons leven te maken: ‘Hoe lieflijk op de bergen de voeten van de evangeliebrenger die komt melden: ‘God komt eraan om zijn Koningschap – van barmhartigheid en naastenliefde – voorgoed in Jeruzalem te vestigen.’
Die woorden zijn met Jezus werkelijkheid geworden. In Jezus is God zelf naar ons toegekomen om onze koning te zijn.
God is mens geworden, en – net als ieder normaal mens – als baby begonnen. Verbijsterend. We richten onze blik op dat armelijke kind in de kribbe: wie zou nu ooit gedacht hebben dat God zijn koningschap op deze manier zou komen vestigen!?
inleiding dr. Martijn Steegen
preekvoorbeeld drs. Dries van den Akker SJ