- Versie
- Downloaden 15
- Bestandsgrootte 370.54 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
25 december 2012
Geboorte van de Heer – Kerstdag
Lezingen: Jes. 52,7-10; Ps. 98; Heb. 1,1-6; Joh. 1,1(-5.9-14)-18 (C-jaar)
Inleiding
Johannes 1,1(-5.9-14)-18
Het evangelie van Johannes opent met raadselachtige woorden die de hoorder nieuwsgierig maken. Dit effect gaat echter verloren bij hoorders die de openingstekst sinds lang kennen en weten wie er met het Woord wordt bedoeld.
De eerste woorden herinneren aan het begin van Genesis, maar Grieken hadden hierin ook kunnen horen ‘in beginsel’. Het Woord (de Logos) dat in het begin (of in beginsel) was, kon geschoolde Grieken doen denken aan de goddelijke Rede (ook Logos) die de hele wereld bijeen houdt en doordringt. Dat dit Woord in Johannes 1 God wordt genoemd, sterkte hen in deze opvatting. De evangelist speelt dus met Griekse begrippen en spreekt schijnbaar Grieken aan, maar toch gebruikt hij ze niet in hun Griekse maar in hun joodse betekenis. Volgens het
Oude Testament schiep God de wereld immers met zijn woord en stuurde hij dit naar de aarde (Ps. 33,6; 107,20; 147,15). Volgens Wijsheid 18,14-15 sprong Gods woord uit de hemel naar Egypte om het volk Israël daaruit te verlossen. De jood Philo van Alexandrië schrijft in de eerste helft van de eerste eeuw herhaaldelijk over het Woord waarmee God mensen aanspreekt en dat optreedt als middelaar tussen God en mensen. Evenzo is in parafraserende
Aramese vertalingen van het Oude Testament (targoems) met grote regelmaat sprake van het Woord (Memra) dat namens God op aarde optreedt. In die tijd gold dit Woord dus als een van de middelen waarmee God zich in de wereld manifesteerde.
Parallel daaraan bestond de voorstelling van de Wijsheid die sinds het begin bij God was, hem assisteerde bij de schepping en naar Israël werd gestuurd om daar te wonen (Spr. 8,22-31; Sir. 24,1-11).
Strikt genomen is het in Johannes 1,1-16 nog onduidelijk wie de evangelist met dat Woord bedoelt. Pas in 1,17 onthult hij de naam van Jezus Christus. Bij de voorlezing van dit gedeelte dient deze naam dus, als een onthulling, met nadruk te worden uitgesproken: om hem ging het tot dusver in die raadselachtige en poëtische aanduidingen. In feite verklaart de evangelist in 1,3-4 dus dat alles is geschapen door Jezus Christus in zijn pre-existente hoedanigheid. Die visie is al vroeg opgekomen, want Paulus noemt haar als traditioneel geloofsgoed reeds in 1 Korintiërs 8,6; zij komt ook voor in de epistellezing voor deze Kerstdag (Heb. 1,2). In Johannes 1,4-5 wordt dit Woord ook het Licht van de mensen genoemd, en wordt kennelijk bedoeld dat dit sinds het begin van de wereld haar duisternis verlicht. Hoe dit precies moet worden opgevat, wordt niet verklaard (vgl. later Joh. 1,9 en
8,12). De passage over Johannes de Doper (1,6-8) komt over als een intermezzo; er is wel verondersteld dat deze verzen zijn ingevoegd in een reeds bestaande hymne over de Logos.
Dit evangelie verklaart herhaaldelijk dat Johannes de Doper Jezus’ komst aankondigde en aan hem ondergeschikt was (1,15, 19-36; 3,23-30; 10,40v). Dit kan erop wijzen dat de johanneïsche gemeente leerlingen van de Doper kende die hem nog steeds als hun meester beschouwden (vgl. Hand. 19,1-7).
Zonder dit intermezzo zou het vervolg in 1,9-11 de indruk wekken dat het nog steeds handelde over het Licht van de pre-existente Logos dat op mysterieuze wijze op de wereld inwerkt. Maar aangezien inmiddels Johannes de Doper is vermeld, duiden deze verzen kennelijk op Christus’ komst in de wereld en naar zijn eigen volk, dat hem vervolgens
vijandig gezind was. Dit dualisme weerspiegelt de ervaring van de gemeente, dat tal van Joden niet bereid waren in Jezus Christus te geloven. Er zijn echter mensen die hem wel in geloof hebben opgenomen en zo Gods kinderen worden (1,12v; vgl. 3,3-5). De term ‘het ware licht’ komt overigens ook voor bij Plato en duidt daar op het bovenhemelse licht. Dat dit licht iedere mens verlicht, doet denken aan de Stoïcijnse gedachten dat iedere mens deel heeft aan de goddelijke Rede. Opnieuw speelt de evangelist met Griekse begrippen, die hij echter on-
Grieks toepast op een concrete mens.
Het meest schokkend voor Griekse – en Joodse – oren is de uitspraak in Johannes 1,14 dat dit goddelijke Woord ‘vlees’ is geworden, sterfelijk mens dus (vgl. Jes. 40,6-7: ‘alle vlees’ is gras dat verdort). In de Griekse voorstelling konden goden zich op aarde wel als mensen vertonen (vgl. Hand. 14,11), maar zij werden in die verschijningen niet beschouwd als echte mensen van vlees en bloed. De formulering ‘is vlees geworden’ gaat nog verder dan de term
‘mens geworden’ uit de geloofsbelijdenis van Nicea. Dat het Woord onder ons zijn tent heeft opgeslagen, herinnert aan Sirach 24,8, waar de Wijsheid opdracht krijgt haar tent in Israël op te slaan.
Dat het goddelijke Woord een sterfelijke gestalte heeft aangenomen, neemt niet weg dat zijn volgelingen volgens Johannes 1,14 zijn ‘heerlijkheid’ of ‘glorie’ hebben gezien, een term die in het Oude Testament vaak aan JHWH wordt toegeschreven (bijv. Jes. 40,5). Dit vleesgeboren Woord heet ook ‘vervuld van genade en waarheid’. In Exodus 34,6 duidt JHWH zich precies met deze woorden aan (in de Willibrordvertaling: ‘groot in liefde en trouw’).
Evenals Philo wil de evangelist dat de Logos goddelijk is. Tevens verklaart hij dat de verhouding van de Logos tot God er een is als van de enige (of eniggeboren; monogenês) Zoon tot de Vader. Het Woord is God naast God (vgl. 1,1v). Met hetzelfde woord monogenês zeiden platoonse filosofen dat onze wereld voor God uniek was. Weer gebruikt de evangelist een term met een Griekse connotatie in een andere betekenis. In de context van deze passage
onderscheidt het enkelvoud ‘enige Zoon’ zich van het meervoud ‘kinderen van God’ in 1,12.
Anders dan in de synoptische evangeliën wordt het zo voorgesteld dat Johannes de
Doper al zinspeelde op Christus’ pre-existentie (1,15). ‘Volheid’ (1,16) slaat terug op ‘vervuld van genade en waarheid’ (1,14). In 1,17 heeft de evangelist vermoedelijk geen tegenstelling tussen Mozes en Jezus Christus bedoeld, maar
veeleer een voortgaande openbaring van Gods genade. Dat niemand ooit God heeft gezien (1,18), wordt in dit evangelie nog enkele malen uitgedrukt (5,37; 6,45v). Desondanks zegt Jezus dat wie hem gezien heeft, de Vader heeft gezien (14,9). Volgens de evangelist is het Jezus die, vanuit zijn unieke verhouding tot God, God heeft verklaard en aan het licht gebracht.
De lezing uit Hebreeën 1,1-6 bevestigt in andere woorden deze verheven visie op Jezus als Gods Zoon. Dat Jesaja 52,7-10 hierbij is gekozen, betekent dat deze lezing moet worden opgevat als profetische aankondiging van de komst van JHWH in de persoon van Jezus. Ook Paulus verwijst al naar deze profetie als getuigenis van de verkondiging dat Jezus Heer is (Rom. 10,9-15).
Preekvoorbeeld
Je naam is een verhaal, zegt men wel eens. Je naam is jou gegeven door je ouders, vaak met zorg uitgezocht. Namen dragen vaak een betekenis met zich mee. De betekenis van iemand die een voorbeeld in je leven kan zijn, een familielid, een heilige. Soms heeft je naam een betekenis waarin een soort programma doorklinkt: zoals ‘de stoere’ of ‘de lieflijke’. Soms ligt er in een naam een verlangen besloten, een belofte, hoop.
Maria geeft haar pasgeboren kindje de naam Jesjoea, ‘Jezus’. In het Hebreeuws hoor je de naam van God er in meeklinken: ‘Jezus’ betekent: God redt. Deze naam zet dit kleine jongetje rechtstreeks in de lijn van de grote profeten als Jesaja en Jeremia. Ja, deze telg uit het geslacht van David, is iemand vol belofte. In de afgelopen nacht klonken er nog meer namen voor dit kind dat temidden van ons is geboren: wonderbare raadsman, goddelijke held, koning van de vrede: zijn rijk zal gestut worden door recht en gerechtigheid.
Dit kleine kindje, met piepkleine vingertjes, heeft nog geen handen die kunnen genezen. Hij huilt nog zoals alleen pasgeboren baby’s doen, heeft nog geen woorden tot zijn beschikking. Kan nog niet verhalen over zijn vader in de hemel en weldoende rondgaan. En toch is alle hoop van het volk van Israël in hem samengebald. Het volk kan jubelen van vreugde, want wat door Jesaja werd voorzegd en wat in Psalm 98 wordt bezongen, is vandaag werkelijkheid geworden: ‘Alle einden der aarde hebben het heil gezien, dat komt van onze God: Licht straalt
heden over ons, de Heer is geboren.’
Als Johannes zijn evangelie schrijft hebben de eerste christengemeenten al vaste grond onder de voeten in de landen rond de middellandse zee. Waren de allereerste christenen voornamelijk Joden, aan het eind van de eerste eeuw zijn er vele christenen die de Griekse godenwereld en de Griekse filosofen als hun broekzak kennen. Johannes weeft in zijn evangelie daarom een nieuwe lijn, hij gebruikt voor Jezus namen en beelden waarmee een christen met een Griekse achtergrond uit de voeten kan. Johannes noemt Jezus ‘woord’, Logos en ‘licht der mensen’. Twee namen die iets duidelijk maken van Jezus’ oorsprong die goddelijk is en zich verbindt aan een sterfelijk mensenbestaan. Maar namen die ook iets duidelijk maken van het feit, dat niet iedereen het licht van Jezus wil zien of zijn woord wil
erkennen.
Jezus is nu nog klein, zijn leven staat vandaag nog aan het begin en heeft nog geen heldere contouren. Maar wij hebben een voordeel, wij kennen immers zijn levensgeschiedenis al. We weten wat hij vertelde en wat hij deed. We weten hoe zijn leven, dat geëindigd leek met zijn kruisdood, op Paasmorgen een heel nieuwe gestalte kreeg en hoe hij voortleeft in ons midden.
Het feit dat we hier vandaag rond de kribbe bij elkaar zijn, laat iets zien van onze betrokkenheid bij Jezus. Je zou kunnen zeggen dat Jezus’ naam van betekenis is in ons leven. Maar betekenissen kunnen verschuiven, veranderen. Zijn rol kan groter of kleiner worden, oplichten of juist vervagen. Ik stel u daarom voor om op deze kerstmorgen eens te kijken naar welke naam Jezus voor ons draagt, of welke naam u Jezus graag zou willen geven. Met welke
naam zou jij Jezus willen aanspreken als je contact met hem zoekt? Welke naam is er voor jou een naam die er toe doet?
Is Jezus voor jou degene die je kan genezen? Of troost biedt?
Vergezelt Jezus je op jouw levensweg als een vriend die naast je gaat?
Opent Jezus je ogen voor het kleine en weerloze?
Is Jezus voor jou degene die met je mee-lijdt?
Voegt hij zich bij je als je met iemand in gesprek bent?
Zou je graag zien dat Jezus de stormen in je leven tot bedaren brengt?
Zoek je Jezus in de stilte om samen met hem de Vader te vinden?
Schaar je je onder het gehoor van Jezus om aandachtig naar zijn verhalen te luisteren?
Zou je Jezus willen aanspreken als je broer?
Biedt Jezus je een kans om opnieuw te beginnen, je fouten te vergeven?
Wil je samen met hem het brood breken en delen, eucharistie vieren, dank zeggen?
Is Jezus als een licht op je pad?
Misschien hebt u inmiddels uw eigen naam voor Jezus gevonden of komt er nu een op in uw hart... Onthoud deze. Ga ermee op weg: vandaag en morgen. Spreek Jezus met deze naam aan in de ochtend en in de avond. Zo blijft Jezus levend aanwezig in ons hart en in ons midden.
Kan hij uitgroeien van kerstkind tot mensenzoon: onze leidsman ten leven.
Riemer Roukema, inleiding
Elly Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld