- Versie
- Downloaden 19
- Bestandsgrootte 329.11 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 15 mei 2021
- Laatst geüpdatet 15 mei 2021
Homiletische hulplijnen 91
Coram Deo
Wanneer licht een tekst op? Vaak als je er iets nieuws over te weet komt of als de tekst wordt beschenen vanuit een gezichthoek die je doet opkijken. Dat licht zag je niet aankomen. Van een religieuze tekst hoop je niet slechts interessante wetenswaardigheden, maar daarenboven wijsheid, bezieling, troost op te doen. Wij spreken immers niet van heilige documentaires maar van heilige boeken. In de lezing hiervan loop je meer kans – en het risico – dat het goede, het schone en het ware opspelen, dan in de dagelijkse lectuur van actualiteitenmagazines. Dat zich hier transcendentie voordoet, is zowel te danken aan de kwaliteit van de literatuur als aan de leeswijze.
Onlangs deed ik zelf de ervaring op dat een religieuze tekst van literaire kwaliteit begon te glimmen. Ik leg u de leeservaring voor omdat deze mutatis mutandis exemplarisch is voor ons exegetisch werk. Het betreft een tamelijk onbekend gebleven lied van Willem Barnard.
Simson, een lied
Laat een fontein opspringen, levend water.
Ademloos ben ik, geef mij ziel en geest!
Droogte en dorst verzengen mij, – o laat er
weer leven zijn waar leven is geweest.
Ik heb gestreden en mijzelf gegeven,
ik ben ten einde raad, ik leef zo graag
en ik ga dood… Geef lafenis en leven,
dat zegen opwelt uit mijn nederlaag.
In het verzameld werk In wind en vuur. Alle liederen van Willem Barnard | Guillaume van der Graft, dat dit najaar, 21 november, verschijnt, heb ik de bijbels-theologische aspecten van dit lied besproken.
Het lied legt Simsom de woorden in de mond als hij in Rechters 16 in de Filistijnse stad met een laatste heldendaad – anderen spreken van zelfmoordterrorisme – de dood vindt. Simson is een nazireeër, van het Hebreeuwse nazir dat ‘gewijde’ betekent. Sinds zijn geboorte is hij aan God gewijd, wat in dit verhaal vooral blijkt uit de zeven vlechten die als zonnestralen zijn hoofd omgeven (Simson betekent ‘kleine zon’) en die door geen scheermes mogen worden aangeraakt. In zijn haardos schuilt zijn kracht.
Hij bevrijdt Israël uit de greep van de Filistijnen maar wordt uiteindelijk door de vijand overmeesterd als Delila hem zijn vlechten afgeschoren heeft. Zijn ogen worden uitgestoken, als een molenpaard moet hij in de gevangenis van Gaza het meel malen, ‘maar zijn afgeschoren haar begon meteen weer aan te groeien’ (v. 22).
Op een feest ter ere van de Filistijnse god Dagon werd Simson naar de tempel gebracht om tussen de zuilen de feestgangers te vermaken:
De tempel was vol mensen, onder wie de Filistijnse stadsvorsten, en er waren ook nog zo’n drieduizend mannen en vrouwen op het dak geklommen om naar Simson te kijken en hem uit te jouwen. Maar Simson riep de heer om hulp en bad: ‘heer, mijn God, denk toch aan mij! Geef me alstublieft nog eenmaal genoeg kracht, zodat ik me voor minstens één van mijn beide ogen op de Filistijnen kan wreken.’ Voorzichtig betastte hij de twee middelste steunpilaren van de tempel, zette zich met beide handen schrap en riep uit: ‘Mijn dood zal de dood zijn van de Filistijnen!’ Toen duwde hij uit alle macht. De tempel stortte in en alle aanwezigen, ook de stadsvorsten, werden bedolven. Zo maakte Simson bij zijn dood meer slachtoffers dan tijdens zijn hele leven.
(Rechters 16,27-30)
In mijn commentaar wijs ik erop dat in het Hebreeuws het woord voor ‘oog’ hetzelfde als dat voor ‘bron’, ‘fontein’ (‘ayin). Vandaar: ‘Laat een fontein opspringen, levend water’. Ook dat is typerend voor Barnard, dat afwezigheid en aanwezigheid, gemis en voorhanden zijn, tekort en overvloed elkaar raken. De stromende fontein herinnert aan het licht in zijn ogen. Overigens is de aangeroepen krachtbron ‘waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft’, zo het evangelie (Johannes 4,14), in de belevingswereld van Simson wellicht veeleer in Hooglied te vinden: de kracht die hij put uit de bron in de besloten tuin, hortus conclusus (Hooglied 4,12-15).
En ik citeer Barnard zelf:
Ze weten het niet, trouwhartige bomen van kerels, maar in hun leven tintelt een Christus-gelijkende weerschijn. Maar ik denk, dat de Heer Jezus ook blij is met het bonkige gezelschap van die Zonnezoon. We zagen hem zo verfijnd, zo vertengerd, zo… verwijfd. Omdat we hem niet in de lijn van Simson zagen als één met ingehouden kracht, als één met opgestuwde hartstocht, meer als een vriendelijke wijze heer, een beeld van wit marmer. Maar hoe meer men leest, onbevangen en oplettend, zoals hij zelf heeft gezegd: in Wet en Profeten die ‘van mij getuigen’, hoe meer de Geest van hem getuigt. Ook als ergens een eerlijke voorvechter, een sonny-boy met een lefpet op, een tirannenkracht aftuigt.
(Op een stoel staan 2,109)
Met deze kanttekeningen heeft het lied zich al wel geopend, maar het eigenlijke van dit lied is hiermee nog niet getroffen. Dat doet mede-eindredacteur Gerda van de Haar wel als zij het lied een poëtisch commentaar meegeeft.
Zij wijst op de psalmachtige taal van het lied, te vergelijken met Psalm 42: ‘Zoals een hert dat schreeuwt om water, zo schreeuwt mijn ziel om u, o God’ en Psalm 63: ‘Mijn ziel heeft dorst naar u, mijn lichaam smacht naar u, in een dor en dorstig land, zonder water.’ Maar zij wijst erop dat God hier niet wordt genoemd.
De ik verzucht ‘Laat een fontein opspringen’, ‘o laat er/ weer leven zijn’. En vraagt ‘geef mij ziel en geest’ (strofe 1), ‘Geef lafenis en leven’ (strofe 2). Van ‘laat’ naar ‘geef’: zo wordt verlangen voor je het weet een gebed. En gaat het weer stromen.
Het gaat door de donkere nacht heen, ‘ik ga dood’ (strofe 2). ‘Ik heb gestreden en mijzelf gegeven’ – dat valt nog onder ‘leven’, leven dat er is geweest, horend bij de ‘ziel en geest’ die nu zo gemist worden. Alle inspiratie is weggevallen, de geestesadem is weg, de ik heeft het benauwd en dreigt erin te blijven. ‘ik leef zo graag/ en ik ga dood’. Als dan eenmaal overal vanaf gezien wordt, kan er weer iets nieuws ontstaan, als uit een bron: ‘dat zegen opwelt uit mijn nederlaag’. Let wel: ‘zegen’, geen zege, van vechten hier geen spoor.
Dan wijst zij erop – en dat is beslissend – dat in heel de verhalencyclus Simson zich tweemaal richt tot God. ‘Door u heb ik deze bevrijding kunnen bewerken; moet ik nu soms omkomen van de dorst?’ (Rechters 15,18) en ‘Denk toch aan mij en geef me nog eenmaal mijn kracht terug!’ (16,28). Precies op deze twee woeste gebeden maakt Barnard zijn lied.
Barnard hoort het verhaal spiritueel. De tegenstelling tussen glorieus woest vechten en van dorst omkomen (Rechters 15) is in het lied mystiek geladen, evenals de weg door de dood heen (Rechters 16). Je zou het ‘een psalm van Simson’ kunnen noemen, net als de psalmen van David losgezongen van de biografie. Het is ook ‘een psalm van Barnard’.
Het schrijfproces waarin wij dit lied hebben becommentarieerd, is illustratief ook voor wat nodig is om vanuit de Schrift tot verkondiging te komen.
De lezing wordt opengelegd en toegelicht. Dat is boeiend en belangwekkend, maar onvoldoende voor de verkondiging.
De lezing wordt coram Deo overwogen. Vandaar dat veel homiletische literatuur (teveel) nadruk legt op de devotie van de predikant. Wee de parochie waar de pastoor het vroomste jongetje van de klas is! Maar wat de homiletische handboeken ermee op het spoor komen, is dit: een religieuze tekst wil religieus gelezen worden. In het onmiddellijk verkeer tussen lezing en lezer ontvouwt de tekst zich niet. Daar is een Ander voor nodig, zoals ook in de communicatie tussen predikant en hoorders altijd een Derde in het spel is: degene tot wie Simson zich richtte. De praxis pietatis is methodisch de enige mogelijkheid waarmee een religieuze tekst tot spreken komt. Technè en attitude vallen hier samen.
drs. Klaas Touwen