- Versie
- Downloaden 28
- Bestandsgrootte 283.25 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 3 december 2020
Homiletische hulplijnen 51
Lex orandi, lex credendi
Het gezamenlijk gebed is een bron van geloof. De liturgie zelf is een goudmijn waar de gezonde leer gedolven wordt. Dat moet vooral niet omgekeerd worden: dat de rechte leer de liturgie gaat voorschrijven. Nee, maar wat wij coram Deo vieren, is een betrouwbare vindplaats van geloof. Niet deductief: van dik hout zaagt men planken, maar inductief: uit eigen ervaring. Niet afgeleid uit de officiële kerkelijke leer, maar complementair daaraan: opgedaan uit het vertoeven bij God. Athanasius bijvoorbeeld zag in de aanbidding van Christus een Godsbewijs. De liturgie is immers niet afgodisch. Als wij dus Christus aanbidden, moet hij wel God zijn. Kortom: de liturgie zelf doet aan waarheidsvinding, niet alleen de preek.
In alle godsdiensten meldt God zich op tweeërlei wijze. Mensen worden iets van hem gewaar door wat verteld, verkondigd of voorgelezen wordt. Dat is de proclamatie van wat ons te geloven wordt gegeven. God komt in woorden ter sprake. Bijvoorbeeld: een apostel roept de vrijheid uit, een profeet kondigt Gods koningschap af, een dienaar van Christus zegt je vergeving toe, een verhalenverteller draagt oude mythen voor, de psalmist zingt een nieuw lied.
Mensen kunnen God ook op het spoor komen door wat zij zien gebeuren en aan den lijve ervaren. Dat is de manifestatie van wat wij als geloof ontvangen. God manifesteert zich in wonderen, aangrijpende ontmoetingen, revoluties, ontzetting, mededogen en stilte.
Ook de verhalen over deze manifestaties zijn op schrift gesteld. Lees maar na, er wordt van verteld en gezongen. Maar ze zijn ook nog op een andere manier bewaard. Niet in woorden maar dus in de liturgie, in feesten, in alle rek- en strekoefeningen van het geloof (staan, zitten, knielen, buigen, lopen, dansen).
De feesten in de bijbel zijn goed van eten en drinken. Daar zijn ze dikwijls ook om begonnen: er is jong vee, verse room, groene kruiden, zoete most, de nieuwe oogst van gerst en tarwe, geurig fruit. Tot in de kleine uurtjes wordt gedanst op snarenspel en fluit. Fakkels verlichten de nacht. Trommelslag, dansstappen, deinende borsten – wend je om, keer en keer!
Zulke feestelijkheden worden doorgaans terughoudend weergegeven. De Bijbel is tenslotte een vroom boek. Maarten Luther had daar weinig last van. Hij werkte aan zijn Bijbelvertaling met in de oren nog het geschreeuw op de markt. En met zijn eigen mensen voor ogen: de landlieden, boeren, bierbrouwers, herders en meiden. Terwijl andere vertalingen niet verder durfden gaan dan een paar nippen uit het glas: ‘Ieder schenkt zijn gasten eerst de beste wijn en als er goed gedronken is, de mindere,’ vertaalt Luther voluit en laveloos: Jedermann gibt zum ersten guten Wein, und wenn sie trunken worden sind, alsdann den geringern (Joh. 2,10). Dronken dus, verzadigd. De Bijbel kent een geboortepiekje negen maanden na welk feest dan ook. Hooglied is de lezing van Pasen.
Wij doen geloof op in de liturgie die een stilering is van het ‘gewone’ leven. Het evangelie wordt ons verkondigd in brood en wijn, water, zout, olie, palmtakken, vuur en as. Ongeraffineerde producten die geen ‘heilsmíddelen’ zijn maar een goed in zichzelf. Ze worden niet als instrument ingezet om tot een of ander hoger doel te geraken. Ze zijn zélf het heil dat ons voor handen komt. Ze zijn geen tekenen die verwijzen naar een diepe bedoeling of hoogverheven betekenis ver weg. Teken en betekenis vallen hier samen, down to earth.
De preek moet het niet verder weg zoeken. Martin Nicol merkt op dat het onheus, ja pijnlijk is als bij wetenschappelijke lezingen aanwezigen geciteerd worden alsof hun bestaan zich tot voetnoten beperkt. De inleidster: ‘De bekende professor Die en die heeft een belangrijk boek over onze kwestie geschreven.’ Zij heeft de bekende professor Die en die echter geen moment aangezien. De inleidster had hem ergens in zijn boeken gesitueerd. Ondertussen zat hij voor het grijpen op de eerste rij.
Zo wordt in veel preken de Aanwezige als een afwezige bejegend. In tegenwoordigheid van de Verrezene wordt over hem gesproken als ware hij een historische figuur of een tekst.
De tegenwoordige homiletiek laakt het afstandelijke ‘spreken over’: over de Bijbeltekst, over God en de wereld, over de geloofsgemeenschap. Daarvoor in de plaats is een ander spreken gekomen, gekenschetst als preaching from within. Zodat de preek niet gaat over een ontmoeting met Christus, ooit, maar dat in de preek de mogelijkheid van ontmoeting met Christus zich voordoet. Zodat de preek niet gaat over troost, maar dat tracht: te troosten. Zodat de preek niet instructies geeft over medicijngebruik, maar dat medicijn verstrekt. Preaching from within is: spreken in het hier en nu van de relationele werkelijkheid die wij praesentia realis noemen.
Martin Nicol, Einander ins Bild setzen. Dramturgische Homiletik, Göttingen 22005, 47-55
Klaas Touwen