- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 376.84 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 3 december 2020
Homiletische hulplijnen 50
Preektijger
De ‘preektijger’ is van het kerkelijk toneel verdwenen. Dat is een van de opvallende veranderingen in de kerk van de laatste halve eeuw. Bij ‘preektijger’ denk ik aan de legendarische rector van missiehuis Teteringen dr. Gérard Schoutens SVD (1896-1967). Ook toen pater Schoutens al lang geen rector meer was, noemden de dorpelingen in mijn geboorteplaats Teteringen hem nog steeds ‘den rector’. Deze grammaticale vorm, gebruikt als onderwerp, impliceert in mijn Brabants dialect: eenmaligheid, exclusiviteit.
Van een normaal stemvolume schakelde hij onverhoeds over op een oorverdovend gebrul. Het was zijn ‘handelsmerk’. De gelovigen schrokken zich telkens wezenloos. Maar stilletjes genoten sommigen van dit spektakel. ‘Preektijgers’ waren echte publiekstrekkers. Predikanten die het kalmer aan deden werden, ook al hadden ze wel degelijk een betere inhoud, vaak ondergewaardeerd. ‘Daar gaat niks vanuit’, vond de goegemeente, dikwijls ten onrechte.
In terugblik vraag ik mij af: ‘Wat wilden die ‘preektijgers’ destijds eigenlijk bereiken?’ Ik vermoed dat zij door een schrikeffect angst wilden aanjagen voor de zonde en de straffen van de hel en de mensen zo tot bekering brengen. De Franse historicus Jean Delumeau (*1923) publiceerde een lijvige studie getiteld: Le péché et la peur. La culpabilisation en Occident 13e–18e siecle (De zonde en de angst. Het bezorgen van schuldgevoelens in het Westen 13e–18e eeuw), Parijs 1983. Uitlopers van deze angst voor de zonde herinner ik mij nog van mijn noviciaat te Helvoirt (1952-1954). Het verschijnsel van de scrupulositeit, ten gevolge van een op hol geslagen praktijk der cura minimorum (zorg voor de kleinste dingen), was er niet onbekend. In een toelichting schrijft Delumeau dat het geenszins zijn bedoeling is de zonde en het schuldbesef af te schaffen. Hij wil wijzen op de ongezonde, eenzijdige en onjuiste aandacht (disproportion), die zonde en schuld in de loop der geschiedenis gekregen hebben.
Als ik het goed zie, dan kwam die pastoraal van de angst pas rond het Tweede Vaticaans Concilie (1965-1968) tot een eind. Het Concilie deed bij alle onderwerpen systematisch aan ‘herbronning’. De Heilige Schrift en de kerkvaders werden met behulp van historisch-kritische methoden onder het theologisch stof van eeuwen vandaan gehaald. We kregen de oorspronkelijke gedaante van de bronnen van ons geloof te zien. De menswetenschappen (sociologie, psychologie) mochten een woordje meespreken. Dat was de zogeheten ‘antropologische wending in de theologie’ van de jaren zestig. Dit alles leidde tot een humaner klimaat, waarin de terreur van de angst geen plaats meer had. Na enkele pontificaten waarin, naar het schijnt, gepoogd werd de verworvenheden van het Concilie terug te draaien, is er onder paus Franciscus weer iets van de lente van de zestiger jaren te bespeuren. Dit alles heeft zijn weerslag op de inhoud van preken.
Van oudsher kent de kerk een viertal vormen van preken. Zij liggen uitgedrukt in de Griekse termen: kerygma (verkondiging), didachè (onderwijs), martyrion (getuigenis) en homilia (gesprek). Mijn voorkeur gaat uit naar de homilie. Zij betreft een gesprek met de Schriftlezingen, een interactie tussen tekst en lezer/hoorder.
Het loont de moeite de korte homilieën van paus Franciscus die hij dagelijks in de kapel van zijn logement Santa Martha houdt, te analyseren (in het Italiaans, met Engelse samenvatting; zie Google onder Vatican). Hij heeft twee hoofdthema’s. Het eerste luidt: we zijn als gelovig volk voortdurend onderweg. Dat brengt veranderingen in de kerk met zich mee (of je het nu leuk vindt of niet). Zijn tweede thema is: Gods barmhartigheid. Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament valt op hoe dikwijls er sprake is van Gods barmhartigheid. In het Oude Testament komt ‘barmhartigheid’ (Hebreeuws chesed) 245 keer voor, waarvan 127 keer in de Psalmen. In het Nieuwe Testament komen we ‘barmhartigheid’ (Grieks eleos) en verwante termen 76 keer tegen. Dat is opvallend veel, als je bedenkt dat het Nieuwe Testament, vergeleken bij het Oude Testament maar een klein boekje is .
Voor de techniek van de preek, heeft de moderne tijd nieuwe mogelijkheden meegebracht. Vroeger moest je de preek uit je hoofd leren en zo voordragen. De computer biedt voor de predikant de nodige verlichting. In Hilversum leerde ik van een presentatrice van de IKON-televisie dat het handig is de tekst van de preek uit te schrijven op de computer, liefst in het kleine A5 formaat met een behoorlijke regelafstand. Een discreet, bijpassend mapje (19x23 cm, HEMA) verhindert dat je papieren tijdens de preek door elkaar raken.
De voordelen zijn de volgende.
1) Je kunt de duur van de preek goed in de hand houden door het aantal woorden, automatisch weergegeven onderaan links op het scherm, in de gaten te houden. Voor de hedendaagse mens duurt een toespraak immers al gauw te lang. ‘Twaalf minuten maximaal mag een preek duren,’ leren studenten theologie tegenwoordig zowel in katholieke als protestantse opleidingen.
2) Het oogcontact, dat het spreken zonder papier als voordeel biedt, kun je heel dicht benaderen. Je moet de tekst in A5 dan wel zo min mogelijk voor de hoorders zichtbaar, strategisch voor je neus neerleggen. Zelfs een retorisch kanon als president Obama werkt met auto-cue. De tekst ontrolt zich binnen het blikveld van de spreker, maar blijft onzichtbaar voor de toehoorders, zoals dat gebeurt bij nieuwslezers op TV. Obama werkt veel met pauzes na iedere zorgvuldig (van te voren schriftelijk) geformuleerde volzin, zodat de inhoud rustig kan ‘landen’ bij de toehoorder. Laten we daarbij wel bedenken: schrijven is schrappen. De verleiding ‘zijpaden’ in de preek te bewandelen, al zijn ze nog zo interessant, dient met kracht bestreden te worden. De toehoorder moet na de viering in staat zijn zonder moeite de inhoud van een preek weer te geven. Dat is de proef op de som.
3) Bovenal sluit je zo doende het improviseren uit. De kunst van goed improviseren is immers aan zéér weinigen gegeven. Slecht improviseren (en daardoor vaak tijdrovend) is voor liturgische vieringen een bron van grote ellende.
In de Theologische Faculteit Tilburg hing in de kamer van de liturgiewetenschap, waartoe de homiletiek gerekend werd, als curiositeit uit vervlogen jaren, een uit triplex gezaagde menselijke figuur met het opschrift: Gesticulatorium Praedicatorum (‘Gebaren- arsenaal van predikanten’). Ten behoeve van de beginnende predikant duidden de beweeglijke houten ledematen aan welk gebaar bij welke stemming van de predikant (vreugde, angst, zekerheid etc.) hoort. Deze interesse in gebaren tijdens een preek is tegenwoordig vrijwel verdwenen. Gebaren leiden eerder af dan dat zij helpen de woorden over te brengen, vindt men. Op TV leggen ministers en de gewone burgers dan ook braaf en allemaal op dezelfde manier hun handjes vóór zich op elkaar. Conclusie: wees spaarzaam met onderstrepende gebaren.
Verwend door de media, met op hun achtergrond de communicatiewetenschap, luistert de huidige kerkganger veel kritischer naar een preek dan voorafgaande generaties. Het Christelijk Informatie Platform deed onderzoek naar preekgewoonten in Nederland. Het publiceerde een lijst van vijf top ‘preekergernissen’. Dat zijn de volgende. 1. Herhaling, herhaling, herhaling irriteert christenen het meest. 2. Weinig diepgang – wanneer voorgangers vervallen in oppervlakkigheid en clichés. 3. Onsamenhangendheid – gebrek aan duidelijkheid. 4. Toontje – wanneer een zangerig toontje het gevoel van authenticiteit ondergraaft. 5. Gemis aan praktische toepassing – geen aansluiting bij het alledaagse leven in de 21e eeuw.
Tot slot: we mogen ook weer niet teveel van de preek verwachten. In 2002 woonde ik een doctoraal examen bij in de theologische faculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam, van huis uit gereformeerd. De afstudeerscriptie droeg de titel: Het Wóórd gehóórd . De stelling luidde: niet de préék is de hoofdzaak van de protestantse eredienst, maar de Schriftlezing. Dit klonk daar aan de Vrije Universiteit bijna als vloeken in de kerk. En toch zit er een goed Bijbels argument onder. De teksten van de heilige Schrift kennen namelijk veelal een mondelinge fase van verkondiging vóór zij op schrift werden gesteld. Die mondelinge fase is in gestolde vorm via de geschreven tekst tot ons gekomen. Vandaar dat er aan die genoemde stelling een pleidooi voor een vakkundig gepresenteerde Schriftlezing in de eredienst verbonden werd. Zowel in katholieke vieringen als in de protestantse wordt de Schriftlezing (door leken) vaak belabberd afgeraffeld, zonder enige voorafgaande oefening.
In het ideale geval gebeurt de Schriftlezing met zoveel invoelingsvermogen en rust dat het oorspronkelijke verkondigend karakter weer tot spreken komt en een preek eigenlijk overbodig maakt. Als je wilt zien en horen hoe dat kan, dan moet je in de kersttijd op de BBC televisie godsdienstige programma’s beluisteren en bekijken. De Britten laten daar de eerste hoofdstukken van het evangelie volgens Lucas en Matteüs door beroepskrachten voordragen. Engeland is volgens mij hét land van de grote acteurs. Die voordracht is zo indrukwekkend dat een preek daarna alleen maar als een afknapper ervaren kan worden.Maar zolang dit BBC-niveau in onze vieringen niet bereikt wordt, behoudt de preek zijn rechtmatige plaats als gebruiksaanwijzing bij het beluisteren van de Schrift: Het Wóórd moet gehóórd worden.
Jan Holman SVD