- Versie
- Downloaden 25
- Bestandsgrootte 378.25 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
21 mei 2009
Hemelvaart van de Heer
Lezingen: Hand. 1,1-11; Ps. 47; Ef. 1,17-23; Mar. 16,15-20 (B-jaar)
Inleiding
Hoe zou men de evangelieverhalen voor deze veertigste dag van Pasen kunnen begrijpen zonder de teksten in verband te brengen met het verhaal over de hemelvaart van de profeet Elia (2 Kon. 2,1-18)? Het is immers duidelijk dat hier ergens op teruggegrepen wordt, precies zoals dat op menige andere plaats in het Nieuwe Testament óók het geval is. De verwijzing is vaak subtiel maar daarom niet minder duidelijk. Het Griekse werkwoord voor ‘herstellen’ in Handelingen 1,6 (apokathistemi) is hetzelfde als in de Griekse vertaling (Septuaginta) van Maleachi 3,23 waar het expliciet gaat over de ‘herstelwerkzaamheden’ van de weergekeerde profeet Elia! Het naderende afscheid van Jezus roept bij de leerlingen blijkbaar meteen herinneringen op aan de profeet van weleer. De missionaire strekking van dit soort verhalen is hier ook zeker van belang. Zoals Elisa na de hemelvaart van Elia een taak opgedragen kreeg, zo geldt dat ook voor de leerlingen die getuige zijn van de hemelvaart van Jezus (Hand. 1,8) of die door hem na zijn opstanding bij een verschijning onder een maaltijd toegesproken worden (Mar. 16,15-18).
Lucas herneemt – Handelingen 1,1-11
De evangelist Lucas begint zijn tweede boek met het verhaal waarmee hij zijn eerste boek besloot. De verhalen sluiten niet naadloos op elkaar aan (‘Zoek de verschillen!’), maar het ging Lucas uiteraard niet om een journalistiek verslag van een bepaalde gebeurtenis. Het ging hem om het overbrengen van deze geloofsinhoud: Jezus verkeert bij God bij wie hij leeft. De hemelvaart markeert het einde van alle verschijningsverhalen, er breekt nu een nieuwe fase aan in het leven van de jonge gemeente. Want hoe ging het verder na de hemelvaart? In Handelingen 1,8 staat in feite het programma vermeld dat in het vervolg van dit boek stapsgewijs ontvouwd wordt: ‘…jullie zullen mijn getuigen zijn in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, en tot het uiteinde van de aarde’. De drijvende kracht achter de uitvoering van dit programma is de heilige Geest. Die stelt de leerlingen in staat om getuigenis af te leggen. Het boek Handelingen is in feite een heel spiritueel boek.
Wat herneemt Lucas zoal nog meer? Misschien wel het bericht over die twee mannen in witte kleren die als uit het niets opduiken. Want had Lucas bij het bericht over de verheerlijking op de berg (zie hieronder) niet reeds eerder geschreven over twee mannen, Mozes en Elia, die in heerlijkheid verschenen waren (9,30-31)? En stonden er op paasmorgen bij het graf ook niet geheel onverwacht twee mannen in stralend witte kleren (24,4)? De bijbellezer met gevoel voor dwarsverbindingen kan zomaar een inval krijgen over de vermeende identiteit van die twee mannen bij de hemelvaart van Jezus! Niet alleen het levenseinde van de ene profeet was omgeven met een aureool van goddelijke nabijheid, dat gold niet minder voor het levenseinde van die ándere profeet! (Deut. 34,6 vertaalt men letterlijk als: ‘Hij (= God) begroef hem in het dal…’)
Gebed om de kracht van God – Efeziërs 1,17-23
In dit fragment wordt duidelijk gerefereerd aan de hemelvaart van Christus na zijn opstanding uit de dood (1,20b). Voorafgegaan door een korte dankzegging richt Paulus zich vanaf vers 17 tot de gemeente om hen bij God aan te bevelen. Hij bidt eerst om een geest van inzicht en vervolgens om een juiste ‘gezindheid des harten’ bij het overwegen van de roeping die de gemeente ontvangen heeft. De apostel kan niet anders dan Christus daarbij voor ogen te stellen. Moge de kracht van God die in de opgestane Heer werkzaam is geweest, ook werkzaam zijn in de gemeente! Daardoor wordt het mogelijk om te leven in de navolging van Christus.
Aan het slot van deze passage wordt het paulinische symbool van het lichaam van Christus aangewend om de gedachte van Christus’ gezag te versterken. In de vroege brieven van Paulus wordt deze metafoor vooral gebruikt voor een karakterschets van de kerkelijke gemeenschap en voor de wijze waarop men als leden van die gemeenschap samenleeft in verbondenheid met Christus die het hoofd is.
Toegevoegd – Marcus 16,15-20
In de oudste complete handschriften van Marcus, met name de Codex Sinaiticus en de Codex Vaticanus (beiden vierde eeuw) eindigt het evangelie met vers 8 van hoofdstuk 16. Onder exegeten is het algemeen aanvaard dat het bij 16,9-20 gaat om een uitbreiding van latere datum, mogelijk toegevoegd uit onvrede met de laatste evangeliewoorden over de vlucht van vrouwen weg van het lege graf en hun gevoelens van angst en paniek. Wellicht heeft men het oorspronkelijke einde van het evangelie ook als onbevredigend ervaren omdat er bijgevolg niets gemeld werd over enige verschijningen van Christus na zijn opstanding uit de dood. Of heeft een kopiist met de nieuwe afsluiting dit evangelie meer in overeenstemming willen brengen met de andere evangeliën die zulke verschijningsverhalen immers wel kennen? Feit is wel dat de toevoeging voor het grootste gedeelte opgebouwd werd uit fragmenten die vrij eenvoudig te herleiden zijn tot andere teksten (o.a. Joh. 20,11-18; Luc. 24,13-43; Mat. 28,19-20 en Hand. 1,9-11). Het geheel heeft daarmee ook wel enigszins het karakter van een compilatie. Toch is er ook wel sprake van een zekere inhoudelijke samenhang met het evangelie als geheel. Het valt immers op dat een belangrijke thematiek van dit evangelie, het ongeloof van de leerlingen, wel degelijk ook in dit toegevoegde slot duidelijk aanwijsbaar is (16,11.13.14).
Onze passage zet in met de opdracht van Jezus aan zijn leerlingen om het Evangelie te verkondigen, waarbij verondersteld wordt dat zij ook de doop zullen praktiseren, vergezeld van de verzekering dat zij bij dat alles tot grootse dingen in staat zullen zijn. Aansluitend volgt dan het bericht over de tenhemelopneming van Jezus met een zinspeling op een bekende regel uit Psalm 110: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand…’. In het laatste vers van dit fragment wordt het programma uitgevoerd dat in het eerst vers omschreven werd, waarbij nog eens gesteld wordt dat de Heer daarbij steeds helpend aanwezig is (vgl. Mat. 28,20).
Preekvoorbeeld
De dood is heel ingrijpend, vooral als het gaat om de dood van iemand die helemaal bij je hoort. Een dergelijk afscheid zet je leven op de kop. Alles wordt anders. Alle plannen die je samen hebt, vallen weg, de verwachtingen van elkaar drogen op. De stoel blijft leeg, het bed onbeslapen. Geen teken van aandacht, geen woord van liefde. Nooit meer samen uitgaan, niet meer samen optrekken. Geen groet als je thuis komt.
Alle dromen die je samen maakte voor de toekomst, alle perspectieven voor jezelf en de kinderen zijn anders geworden. Je idealen lijken te verwaaien in de wind. Hoe kun je die nog weer terugkrijgen?
Dat is zo’n beetje de sfeer, waarin ook de vrienden van Jezus zijn achtergebleven. Hun grote vriend is weggevallen. Hij was nog jong en in de kracht van zijn leven. Weg is hij en het wordt nooit meer wat het geweest is. De glorie van vroeger komt nooit maar terug.
Zo zitten ze ontredderd bij elkaar. Wat moeten ze samen nog? En wat kunnen ze? Het koninkrijk waarvan ze dromen is verder weg dan ooit. De drijvende kracht van Jezus is weg. Zijn dood is de grote spelbreker.
Natuurlijk is niet alles weg. Ze vertellen elkaar over hem. Wat ze met hem hebben meegemaakt: zijn aandacht voor mensen in de knel; over de man die opstaat uit zijn verlamming; de vrouw die weer mee telt; de blinde die het weer ziet zitten; de melaatsen die na de ontmoeting met Jezus uit hun eenzaamheid worden verlost. Ze denken aan de hongerigen, voor wie eten genoeg beschikbaar werd. Mooie herinneringen; ze proberen die vast te houden.
De vrouwen bij het graf hebben hem na zijn begrafenis nog gezien, ook Maria uit Magdala. Anders… maar hij was het wel. Heel verrassend en heel dichtbij. Een goed bericht. Een troost voor alle verdrietige achterblijvers. Ook een paar mensen buiten Jeruzalem hebben hem gezien en ze hebben met hem gesproken. Het is bijna niet te geloven. En toen ze samen aan het eten waren, was hij erbij. Hij wilde hun gast zijn in Emmaüs. Of was hij gastheer toen hij het brood met hen brak? Hij heeft hun zelfs de opdracht gegeven om aan iedereen te vertellen dat hij leeft. Ze beseffen ook dat het nooit meer wordt zoals het geweest is. Op de berg hebben ze dat samen ervaren. Weg is hij… verdwenen achter de wolken. Ze treuren erover.
Jezus spreekt hen toe. Ze beseffen al te goed dat je van dromen over vroeger, hoe mooi ze ook zijn, niet kunt leven. Ze kunnen beter naar de toekomst kijken en proberen hun eigen idealen waar te maken. Gods idealen kunnen door hen werkelijkheid worden. Daar mag je op wachten. Ik zal jullie toerusten en sterk maken, zegt Jezus tegen hen.
Johannes doopte met water, jullie zullen doordrenkt worden met een goede geest, met het enthousiasme van Gods Geest. Hij zal jullie in herinnering brengen wat God allemaal gedaan heeft in Jezus. Ook zelf zul je ervan getuigen.
Je kunt het trouwens ook laten zien, niet alleen in Jeruzalem, maar ook daarbuiten in Judea, in Galilea en in het land van de ongelovigen, waar ook ter wereld. Gods Geest zal dan opnieuw waaien over de aarde en het kan de mensenwereld doen stralen. Daar ligt hun zending. Dat is hun toekomst.
Hoe echt je boodschap is, moet zichtbaar worden in het enthousiasme waarmee je de verhalen blijft vertellen, in de manier waarop je doet wat Jezus deed, in jouw troost aan zieken. Het kan zichtbaar worden waar je mensen aan de rand van de samenleving weer een plekje geeft in het centrum en weer betrekt bij de gemeenschap. Zichtbaar zal het worden waar je mensen zonder stem weer aan het woord laat. Zichtbaar wordt het waar je perspectief biedt op een beter leven aan mensen zonder huis, mensen zonder thuis en mensen op zoek naar een land om te leven. Zichtbaar zal het ook worden in de moed die je hebt om van hem te blijven getuigen in een samenleving, ook als die dat niet graag hoort.
De dood is heel ingrijpend, zet ons leven op de kop, dus ook bij de vrienden van Jezus. Tegelijk mogen we geloven dat het ons leven niet hopeloos maakt. Het is waar: de doden verdwijnen achter de wolken en vinden hun plaats bij God. De achterblijvers treuren. Met moeite kunnen ze hun eigen opdracht naar de toekomst ontdekken. Hun missie is het om goed nieuws te vertellen aan iedereen die er open voor staat. Die kans is groot als je doet wat Jezus deed en zichtbaar maakt wat hij verkondigt.
Die boodschap is niet altijd vanzelfsprekend. In veel landen in West-Europa heeft het ertoe geleid dat er een atheïstische actie is ontstaan. Op de stadsbussen van Londen en ook elders staat de leuze: ‘Er bestaat waarschijnlijk geen God. Houd daarom op je zorgen te maken en geniet van het leven’.
Dat zet ons met beide benen op de grond. Inderdaad! Een God die ons angstig maakt, bestaat niet. Een God, die niet zichtbaar wordt in onze wereld, bestaat ook niet. Een God die ons weerhoudt om van het leven te genieten, bestaat ook niet. Niet altijd is onze verkondiging een blijde boodschap geweest, als we een God van angst verkondigden of een oorlogsgod lieten zien.
Lieve mensen, wij mogen genieten van het leven juist omdát er een God bestaat, omdat onze God bestaat. Daarom hoeven we ons geen zorgen te maken. Ook al is hij achter de wolken verdwenen, hij is hier en nu. Hij gaat immers met ons mee en volgt ons welwillend met zijn aandacht, zijn troost, zijn bemoediging. Zijn goede Geest maakt ons enthousiast tot op vandaag.
Harry Tacken,inleiding
Theo de Wit, preekvoorbeeld