- Versie
- Downloaden 23
- Bestandsgrootte 380.17 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 februari 2021
17 mei 2012
Hemelvaart van de Heer
Lezingen: Hand. 1,1-11; Ps. 47; Ef. 1,17-23; Mar. 16,15-20 (B-jaar)
Inleiding
Het is aan een oude interpretatie van Handelingen 1,1-11 te danken dat de kerk op de veertigste dag na Pasen Jezus’ ‘hemelvaart’ gedenkt. Die gewoonte is in de loop van de vierde eeuw ontstaan. Aanvankelijk was Jezus’ hemelvaart echter opgenomen in de viering van zijn dood en opstanding. Zo vermeldt de Brief van Barnabas 15,9 (begin tweede eeuw) over de viering van de achtste dag (de zondag) dat Jezus op die dag uit de doden is opgestaan en, na te zijn verschenen, is opgevaren naar de hemel.
Het merkwaardige van de visie dat Jezus volgens Handelingen 1,1-11 op de veertigste dag na zijn opstanding ten hemel is opgenomen, is dat dezelfde auteur in Lucas 24,50v de indruk wekt dat Jezus’ opname in de hemel plaatsvond op de avond van een lange dag van verschijningen na zijn verrijzenis. In Handelingen 1 verwijst diezelfde auteur in vers 2 eerst naar zijn relaas van Jezus’ tenhemelopneming aan het eind van zijn eerste boek, en zegt hij in vers 3 bovendien dat Jezus nog veertig dagen aan zijn leerlingen is verschenen, als bewijs dat hij uit de dood was verrezen.
Mogelijkerwijs heeft de auteur bedoeld dat Handelingen 1,4-11 zich afspeelt op de dag van Jezus’ verrijzenis en is de vermelding van de veertig dagen waarin Jezus bovendien nog aan zijn leerlingen verscheen (Hand. 1,3) – met een term van H. J. de Jonge – ‘een wat onhandige flash forward’. Als Handelingen 1,1-11 daarentegen bedoelt te zeggen dat Jezus’ tenhemelopneming op de veertigste dag na zijn opstanding plaatsvond, dan is deze passage het enige getuigenis van deze periode.
Hoe dan ook duidt het getal veertig op de voorbereiding op iets nieuws (vgl. Israël in de woestijn, Mozes op de Sinaï, Elia op de Horeb). Zoals Jezus aan het begin van het evangelie veertig dagen in de woestijn verbleef, zo verschijnt hij aan het begin van Handelingen nog veertig dagen als de Levende aan zijn leerlingen om hen voor te bereiden op hun nieuwe taak en op de komst van de heilige Geest.
Marcus 16,9-20 is de canonieke afsluiting van het evangelie van Marcus, maar deze is pas in de tweede eeuw aan dit abrupt eindigende evangelie toegevoegd. Omdat husteron in Marcus 16,14 beter met ‘Ten slotte’ (nbv) dan met ‘Later’ (wv) vertaald kan worden, staat deze afsluiting in de lijn van de traditie dat Jezus’ tenhemelopneming (Mar. 16,19) had plaatsgevonden aan het eind van de dag van zijn opstanding.
Dat vrome mensen aan het eind van hun leven door God konden worden opgenomen, is bekend uit de verhalen over Henoch en Elia in het Oude Testament. Flavius Josephus vertelt ook van Mozes dat op de berg een wolk over hem kwam en hij terugkeerde naar God. In de Grieks-Romeinse wereld werd onder meer van Heracles, Romulus (de stichter van Rome), Alexander de Grote, Julius Caesar, keizer Augustus en de filosoof en wonderdoener Apollonius van Tyana gezegd dat zij aan het eind van hun leven ten hemel waren gevaren. De traditie van Jezus’ tenhemelopneming wijkt hiervan echter in zoverre af, dat hij eerst is gestorven, begraven en verrezen en vervolgens in de hemel is opgenomen.
Marcus 16,15-18 heeft met Handelingen 1,8 gemeen dat de verrezen Heer voorafgaande aan zijn hemelvaart zijn leerlingen de wereld in stuurt om van het evangelie te getuigen. Marcus 16,17v biedt goeddeels een samenvatting van hetgeen in het boek Handelingen is beschreven. Het drinken van dodelijk gif komt daar niet voor, maar in de tweede eeuw werd verteld dat Justus Barsabbas (Hand. 1,23) het drinken van gif eens had overleefd.
Volgens Marcus 16,19 nam Jezus in de hemel plaats aan de rechterhand van God en stond hij vandaar zijn leerlingen bij in verkondiging van het evangelie. Dat Jezus na zijn opstanding is gezeten aan de rechterhand van God, is op vele plaatsen in het Nieuwe Testament betuigd, zo ook in Efeziërs 1,20. De betekenis die in de brief aan de Efeziërs hieraan gegeven wordt, is dat Christus boven alle geestelijke machten en krachten verheven is (Ef. 2,21v). Men leefde in de overtuiging dat de hemel en de aarde werden bewoond door hiërarchisch georganiseerde geestelijke machten die, ten goede of ten kwade, hun invloed deden gelden op het leven van mensen. Het was daarom van groot belang te weten wie het in die geestelijke wereld voor het zeggen had. Dat Jezus heeft plaatsgenomen aan Gods rechterhand, betekent dat hij met zijn Vader troont over de wereld en over de machten die zich daarin laten gelden. Deze stand van zaken geldt als de basis van het rijke erfdeel waaraan christenen mogen deelhebben (Ef. 1,18).
Bij ‘erfdeel’ staat hier ‘van hem’, ofwel van God, terwijl in Efeziërs 1,14 nog de Geest als voorschot op ‘ons erfdeel’ werd vermeld. Vermoedelijk is toch hetzelfde bedoeld, namelijk de toekomstige heerlijkheid die op grond van Christus’ hemelse macht voor christenen is weggelegd. Hoewel ‘de heiligen’ in Efeziërs 1,18 wel wordt verklaard als de engelen, is de betekenis ‘gelovigen’ hier ook mogelijk (zie nbv), omdat die term in Efeziërs 1,15 nog in die betekenis is gebruikt.
In Handelingen 1,10v wordt door twee mannen in witte kleren – kennelijk engelen – aangekondigd dat Jezus uit de hemel zal komen zoals hij daarheen is gegaan. Omdat volgens Handelingen 1,9 een wolk hem aan het oog onttrok, herinnert de aankondiging van zijn terugkomst aan Jezus’ uitspraak dat hij als de Mensenzoon zal komen op een wolk (Luc. 21,27). Op welke termijn hij terugkomt, wordt in het midden gelaten. Op de vraag van de leerlingen of Jezus ‘in deze tijd’ het koninkrijk voor Israël zou herstellen, antwoordt hij dat het hun niet toekomt de tijden of momenten te kennen die de Vader heeft vastgesteld (Hand. 1,7). Dit is de lucaanse parallel van Jezus’ uitspraak dat niemand de dag of het uur van het einde kent, ook de Zoon niet (Mat. 24,36; Mar. 13,32).
Literatuur
H. J. de Jonge, ‘De hemelvaart van Jezus op de dag van zijn opstanding: Handelingen 1 en Lucas 24’, Met Andere Woorden 25, 3 (2006), 3-13; ook op http://www.bijbelgenootschap.nl/fileadmin/content/maw/MAW_2006-3.pdf
R. Roukema, ‘De Messias aan Gods rechterhand’, in G.C. den Hertog. S. Schoon (red.), Messianisme en eindtijdverwachting bij joden en christenen, Zoetermeer 2006, 92-107; ook op http://www.riemerroukema.nl/Publicaties_Artikelen_files/Gods%20rechterhand.pdf
G. Rouwhorst, ‘Verheffing of afscheid van de Heer: de tweevoudige betekenis van het feest van Hemelvaart’, Communio 36, 1 (2011), 23-29
Preekvoorbeeld
‘Terug naar de basis’, stond in het protestantse kerkblad als titel boven het artikel over Hemelvaart. En wat ik daarvan vond, vroeg de presentator van het programma van de ziekenhuisomroep waar ik een praatje had mogen houden. Ik zei dat die titel waarschijnlijk bedacht was door de legerpredikant van de (toen nog bestaande) vliegbasis Twente. Maar dat vond de presentator niet voldoende. ‘Terug naar de basis’. Ik bedacht dat het zou kunnen slaan op de apostelen die volgens het Hemelvaartverhaal geacht worden niet langer naar de hemel te staren, maar terug te keren naar de volle werkelijkheid van het leven. Jezus stijgt op ten hemel, maar wij kunnen niet aan zijn rokken blijven hangen. We worden de wereld in gezonden om van hem te getuigen, om waar te maken waar het hem om te doen was.
Aan de blik van de protestantse presentator zag ik dat dit ook niet het verwachte antwoord was. En terwijl de lampjes ‘einde uitzending’ al knipperden, kon hij nog gauw aan de luisteraars vertellen wat dominee wél in het kerkblad had geschreven. Dat ging natuurlijk over Jézus. Hij is het die ‘terugkeert naar de basis’. Jezus keert terug naar vanwaar hij is uitgegaan, naar zijn Vader God.
Zonder strenge microfoon voor mijn neus, bedacht ik later dat terugkeer naar de basis hoe dan ook de betekenis heeft van terugkeer na een militaire operatie, terug naar de veilige plek om er, letterlijk of figuurlijk, bij te tanken. Is het dat wat Jezus’ Hemelvaart betekent? Dat hij zich los maakt uit het aardse strijdgewoel? Na zijn zending te hebben volbracht mag hij terugkeren naar de hemel, en zitten aan de rechterhand Gods? En – om het profane beeld even vol te houden – om na te hebben ‘bijgetankt’ ‘op dezelfde wijze weder te keren als gij hem naar hemel hebt zien gaan’?
Je ontkomt er niet aan dat Hemelvaart zeker ook betekent dat ‘een wolk hem onttrokken heeft aan onze ogen’, dat we leven als mensen die het moeten doen zonder het lijfelijke, tastbare, zichtbare contact met Jezus. Hij is niet meer, als mens, onder ons. En zeker omdat wij Pasen, Hemelvaart en Pinksteren in onze liturgische viering uit elkaar hebben gehaald, kan Hemelvaart dan al gauw het gevoel oproepen dat wij als wezen worden achtergelaten, ondanks Jezus’ belofte van het tegendeel.
Hoe veel mensen zijn er niet in onze dagen bij wie hun christen-zijn getekend wordt door dat gevoel: waar is hij nu, de Heer van de kerk? Waarom laat hij ons aan ons lot over? Waarom moeten we nog langer wachten om hem ‘op dezelfde wijze’ te zien wederkeren van zijn hemelse basis?
En misschien is dat ook wel de kracht van een eigen Hemelvaartsdag: dat we tussen Pasen en Pinksteren ruimte krijgen voor de Godverlatenheid die nu eenmaal niet vreemd is aan geloven. Dat er ruimte is voor de twijfel in ons eigen hart, te midden van een wereld waarin de kerk worstelt met haar geloofwaardigheid, een samenleving waarin de ene kerk na de andere aan de eredienst onttrokken wordt. Waar blijft hij? ‘Een wolk heeft hem onttrokken aan onze ogen’.
Maar dan, als wij naar de hemel staren om hem te zien terugkeren, dan gaan we wellicht ook weer horen wat ‘de mannen in witte gewaden’ ons te zeggen hebben, gaan we weer horen het Goede Nieuws van Hemelvaart. Dat Jezus naar de Vader gaat om ons, achterblijvers, toe te rusten met ‘de kracht van de Heilige Geest’. Dat wij be-geesterd, be-zield worden om ‘uit te gaan over de hele wereld en het evangelie te verkondigen aan heel de schepping’.
Dat zijn Pinksterwoorden op Hemelvaartsdag. Inderdaad. Dat is ook niet zo gek, legde een vriendelijke gids me uit op een kleine tentoonstelling van Russische iconen. Rondlopend dacht ik op afstand een icoon te herkennen van het Pinkstergebeuren: Maria omringd door de apostelen en boven hen de Geest. Maar dichterbij gekomen zag ik dat het een Hemelvaartsicoon was: ook daar Maria te midden van de naar de hemel starende apostelen. Boven hen hier de Heer, die al zegenend ten hemel stijgt. Mijn gids legde uit dat de icoon daardoor Hemelvaart en Pinksteren met elkaar verbindt: Jezus zegent ons met de kracht van zijn Geest. Hemelvaart is dan geen afscheid, maar het echte begin van waar het Jezus om te doen was: dat deze wereld weer zou worden zoals door God bedoeld, dat het Rijk van God werkelijkheid zou worden. En dat allen die in hem geloven gezonden worden om deze zending handen en voeten te geven.
Als de predikant van de vliegbasis al een beeld had willen gebruiken, zou hij er misschien beter aan hebben gedaan te zeggen dat Jezus plaats neemt aan het hoofd van de luchtverkeersleiding. En eerlijkheid gebiedt om te zeggen dat ‘terug naar de basis’ wellicht ook niet echt omschrijft wat van Jezus’ leerlingen, van ons, wordt verwacht. We worden niet geacht terug te keren naar een veilige haven, we worden geacht uit te vliegen, we worden geacht getuigen te zijn ‘tot het einde der aarde’.
Riemer Roukema, inleiding
Ad Blommerde sm, preekvoorbeeld