- Downloaden 21
- Bestandsgrootte 91.90 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 december 2021
- Laatst geüpdatet 7 december 2021
1 januari 2022
Heilige Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21 (C-jaar)
Inleiding
Numeri 6,22-27
De indrukwekkende priesterzegen kan tot op de dag van vandaag in de synagoge alleen door een priester (Cohen / Aäronson / Mandelbaum, enz.) worden uitgesproken. De Bijbel is daarin minder exclusief: ook David en Salomo kunnen het volk zegenen. Later werd dit een exclusief priesterlijke bevoegdheid.
De zegen bestaat uit drie elementen die elk een parallellisme bevatten: zegenen – behoeden; schijnen – genadig zijn; verheffen – vrede geven.
Het is weinig opgemerkt dat de Aäronitische zegen een theologische spanning bevat: is het een wens of een feit, met andere woorden, is het volk door God gezegend als de priester de zegen uitspreekt, of is het een menselijke wens, zonder God te kunnen voorschrijven? De zegen wordt doorgaans als wens vertaald: ‘moge...’ of aanvoegend: ‘JHWH zegene u’. Toch lijkt de vertaling: ‘JHWH zegent u’ ook mogelijk. De belangrijke voortzetting 6,27 gaat wel degelijk uit van het reëel plaatsvinden van de goddelijke zegening: ‘Ik zal hen zegenen’. Ex opere operato, werkzaam vanuit de handeling, het loutere ritueel is voldoende, zonder dat de gesteldheid van de bedienaar er toe doet. De ontvanger ontvangt daarentegen zowel een gave als een opdracht. Het zegenen lijkt hier minder dan in Genesis 1 met vruchtbaarheid samen te hangen. In Psalm 67,2 wordt een vrijwel gelijkluidende formule gebruikt. Ook daar zou een indicativus kunnen worden vertaald. Tevens wordt hiermee duidelijk dat de priesterlijke context van de zegen in Numeri niet allesbepalend is: het gaat om het opheffen van het gelaat van God, wat een bijzondere welgezindheid aanduidt. Een dergelijke zegen kan ook in andere context worden uitgesproken en is volgens Psalm 67 zelfs voor alle volkeren en heel de aarde bestemd!
Galaten 4,4-7
Eenzelfde universele dimensie vinden we in de tweede lezing. Die universaliteit is dus niet exclusief voor het Nieuwe Testament, hetgeen wel eens gedacht wordt. Paulus ging op zijn zendingsreizen doorgaans naar de synagoge (behalve op de Areopaag, (Hand. 17), niet zijn meest succesvolle optreden) en had onder de godvrezenden daar het meeste succes. Het populaire beeld van de prediker die de heidenvolken en masse wilde bekeren past niet bij de Jood Paulus. De oude interpretatie dat Paulus de Joodse wet afschafte en de besnijdenis voor onnodig verklaarde is de laatste tijd verlaten: Paulus aanvaardde de Joodse voorschriften voor Joden, maar meende dat niet-Joden hiertoe niet verplicht moesten worden. Deze gedachte is ook in het jodendom te vinden, vergelijk de Noachidische (zeven) geboden die voor niet-Joden zijn bestemd, maar het christendom verbond deze boodschap met de liefde van Christus in wie ‘geen Griek en Jood is’. Niettemin erkent Paulus dat Jezus zelf leefde onder de wet. De feestdag van het octaaf van Kerstmis, de besnijdenis des Heren, ofschoon liturgisch wat overwoekerd door een Mariafeest herinnert nog steeds aan de fundamentele verbondenheid van Jezus met het jodendom.
Zie: J.H.M. Lammers, ‘Appel aan een weifelende gemeenschap’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-37
Lucas 2,16-21
De evangelist Lucas blijft een raadsel: enerzijds wordt hij als de meest Griekse van de evangelisten gezien, anderzijds zijn bij hem tal van joodse elementen te vinden die bij andere evangelisten ontbreken. Met name de geboorte van Christus is bij Lucas doordrenkt van joodse elementen, zoals het Magnificat dat integraal als joods gebed kan worden begrepen, evenals de lofzang van Zacharias (let op uitdrukkingen als: de God van Israël, de belofte aan Abraham, het huis van David). Daarmee wordt Jezus in het spoor gesteld van de profeet Samuël (vergelijk de lofzang van diens moeder Hanna, 1 Sam. 1–2), alsook in parallellie met Johannes de Doper. Deze geweldenaar moet op Jezus en zijn volgelingen een grote indruk hebben gemaakt. Ook onze perikoop die volgt op de geboorte van Jezus in de stad van David en de lofprijzing van de engelen: ‘Eer aan God in de hoge en vrede op aarde voor de mensen van Zijn welbehagen’ (Luc. 2,14) klinkt sterk joods. Een echo van de profeet Jesaja die in de advent zo’n centrale rol speelt valt ook in deze vredeswens te beluisteren: ‘Vrede, vrede voor de verre en de nabije’ (Jes. 57,19). Paulus aarzelt niet dit uit te leggen als vrede voor de volkeren, dat is: de niet-Joden, alsook vrede voor de Joden (Ef. 2,17). Als het eerste ten koste gaat van het tweede bevinden we ons niet langer in het spoor van Paulus!
De lofzang van de engelen lijkt eveneens sterk op de lofprijzing van de mensen bij de intocht van Jezus in Jeruzalem (Luc. 19,38). We dienen het geboorteverhaal dan ook niet helemaal chronologisch te lezen, alsof de evangelist dan nog niet wist hoe Jezus’ messiaanse optreden zou eindigen, maar eerder met terugwerkende kracht.
Maria bewaarde alles in haar hart (zie ook Luc. 2,51). Deze raadselachtige maar ook mystieke uitdrukking lijkt te suggereren dat Maria juist de voor haar onbegrijpelijke zaken in haar hart bewaart, ook de zaken waarmee zij het zelf moeilijk zal hebben gehad. Dit niet-begrijpen doet waarschijnlijk meer recht aan Maria dan het beeld van volgzame vrouw en moeder. Toch heeft door de eeuwen heen het beeld van Maria als moeder van smarten deze notie van niet-begrijpen en toch in het hart bewaren terecht vastgehouden. Ook Jakob ‘bewaart’ het pijnlijke gebeuren van Jozef en zijn broers (Gen. 37,11). Nog duidelijker is Daniël, verschrikt en verbleekt na het visioen van ondergang, maar hij bewaart het in zijn hart (Dan. 7,28).
Doorgaans wordt de perikoop afgesloten met de verheerlijking door de herders. Sterke nadruk ligt op het teken van Godswege waardoor de herders weten dat hier de beloften van de Schriften worden vervuld. Feitelijk hebben ze zelfs twee tekenen gekregen: het eerste dat het kind in Betlehem geboren is, waarmee wordt gezinspeeld op de profetie van Micha 5,1.
Bovendien zal het kind in doeken zijn gewikkeld in een kribbe. Dat wordt bij Lucas zelfs driemaal gezegd zonder dat (mij) duidelijk is wat het betekent. Voorzegging van de dood van Jezus, als hij in een lijkwade wordt gewikkeld? Het Griekse woord is evenwel anders. Bijzonder origineel is de verklaring dat het in doeken gewikkeld zijn juist duidt op een bijzondere zorg zoals ook Salomo dat van zichzelf kan zeggen:
In windselen ben ik opgevoed en met zorg, want geen koning heeft een ander begin gehad van zijn geboorte.
(Wijsheid 7,4v)
Dan volgt doorgaans een nieuw tussenkopje: De besnijdenis van Jezus. Deze tussenkopjes impliceren al een interpretatie, want ze staan natuurlijk niet in de Griekse grondtekst. Het getuigt dan ook van wijsheid dat de liturgische agenda hier anders heeft besloten door zowel besnijdenis als naamgeving te betrekken bij het geboorteverhaal. Over de besnijdenis hebben we het al gehad: de naamgeving is uiteraard een centrale kwestie, want de engel had die naam al voorzegd (Luc. 1,31). Bovendien verklaart in dit geval Matteüs de betekenis van die naam, die voor de christelijke lezer wellicht als een verrassing komt: Jezus, ‘want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden’ (Mat. 1,21). Ook deze omschrijving klinkt nogal binnen-joods, hetgeen de christen er aan herinnert dat hij – in Christus – deel krijgt aan de messiaanse opdracht van Israël. Verlossing is hier allereerst herstel van een hartelijke verhouding met God waarbij de obstakels uit de weg zijn geruimd. Bijbels gezien is een naam niet zomaar een etiket, maar tevens een levensprogramma vanuit Gods perspectief. Dat geldt ook voor Jezus: jesjoea.
Preekvoorbeeld
‘Wanneer zij mijn naam op het volk leggen, of: over het volk uitspreken, zal Ik de Israëlieten zegenen.’ Kan een naam je tot zegen strekken? Er zijn inderdaad namen die je worden opgelegd.
Surinaamse slaafgemaakten kregen hun familienamen opgelegd, de namen van hun eigenaars. Zo kreeg in 1825 een zekere Henriëtte de vrijheid. Op haar manumissiebrief (het officiële document dat haar vrijlating bevestigde) staat alleen haar roepnaam. Maar in de omgang stond zij bekend als Henriëtte van Bänffer en onder deze naam kun je haar in de archiefbronnen terugvinden. Bänffer was haar voormalige eigenaar. Henriëtte mocht dan wel vrij zijn, maar haar naam gaf te kennen dat zij een ex-slavin was en ook van wie zij het bezit was geweest. Deze Henriëtte van Bänffer kreeg als vrije vrouw enkele kinderen die allemaal op haar naam stonden omdat ze niet door hun vader(s) werden erkend. Maar er is wel een verschil: zij heetten Bänffer, dus zonder ‘van’, omdat zij als vrijgeborenen nooit iemands slaaf waren geweest.
Andere Surinaamse familienamen tonen vervormingen van de naam van hun voormalige eigenaar of van hun plantage. De familie Tuinfort wordt herinnerd aan de plantage Fortuin. Of zulke vervormingen überhaupt uitspreekbaar waren, deed er niet toe. De familienaam Madretsma is de omkering van Amsterdam. Er heeft een familie Ffohkreb bestaan, de omkeernaam van Berkhoff. Dat zulke namen je werden opgelegd, getuigde van weinig respect.
Kan andermans naam je tot zegen zijn? Ik heet naar mijn opa, zoals vele oudste kleinzonen in mijn familie, stamhouders. Dat deze opa zich later vergreep aan zijn kleindochters, komt met mijn naam mee, er kleeft een geschiedenis aan. Ik heb er moeite mee gehad zo te heten. Uiteindelijk kwam mijn naamheilige mij te hulp. Ik leef onder zijn patronaat. Bij het schrijven van deze passage kuste ik de reisicoon van de heilige Nicolaas die ik in mijn studeerkamer dicht bij mij heb.
Op de veertigste dag voor Kerstmis leert de heilige Martinus ons te geven en uit te delen – met die mantel. Een paar weken later leert de heilige Nicolaas ons te ontvangen, te incasseren soms. Kunnen delen en ontvangen, beide zijn nodig om Christus’ geboorte te vieren, überhaupt om te leven.
Nu is hij acht dagen oud. Het kind moet een naam hebben. In het Jodendom krijgen kinderen pas een naam op de achtste dag van hun geboorte. De ouders kunnen even wennen. Wat is dit voor een kind? Welke naam past bij haar? Hoe zullen we hem noemen?
Vandaag, op de achtste Kerstdag, gedenken we Jezus’ besnijdenis en naamgeving. ‘Toen er acht dagen verstreken waren en Hij besneden zou worden, kreeg Hij de naam Jezus, die de engel had genoemd nog voordat Hij in de schoot van zijn moeder was ontvangen.’ Aan zijn besnijdenis besteedt de tekst verder geen aandacht, vanzelfsprekend voor een joods jongetje. Het evangelie legt de nadruk op zijn naam. Die was al door de engel voorzegd: ‘Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet Hem Jezus noemen.’ Een veelbelovende naam: ‘De Heer redt, verlost, bevrijdt’.
Op de achtste Kerstdag vieren we dat er weer een nieuw jaar is aangebroken waarin de naam van Jezus over de aarde klinkt, anno Domini 2022. Er zijn andere jaartellingen mogelijk. Het is u misschien wel eens opgevallen dat september de zevende betekent; oktober, de achtste; november de negende; december de tiende, maar in werkelijkheid zijn het de negende tot en met de twaalfde maand. Als december de tiende maand is, moet je doortellen tot en met februari om het jaar rond te krijgen en is het op 1 maart nieuwjaarsdag. Dat klopt ook wel, zo tellen we nog steeds met aan het eind van een lang jaar een schrikkeldag. Maar de Kerk hield de achtste Kerstdag aan als nieuwjaarsdag: dat wij Jezus’ naam ook over dit jaar uitroepen, de naam die heil, redding, verlossing, bevrijding in zich bergt.
Zijn naam uitroepen, afkondigen, proclameren, uitvaardigen – zoals de rechten van de mens zijn geproclameerd, zoals het soms nodig is om artikel 1 van de grondwet te scanderen: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’. Zo roepen wij Jezus’ naam uit over dit nieuwe jaar.
En ook – intiemer – zijn naam aanroepen. Hij laat zich bidden, hij is benaderbaar, aanspreekbaar, toegankelijk. Wij kennen zijn naam. Wij bidden elkaar heil en zegen toe telkens als wij hem aanroepen: ‘Heer Jezus, ontferm U over ons’. Alles waar wij om bidden ligt al in zijn naam verborgen: redding, vrijheid.
Zijn naam is op ons gelegd. Wij zijn de zijnen.
inleiding prof. dr. Marcel Poorthuis
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen