- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 386.57 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
26 december 2010
Heilige Familie
Lezingen: Sir. 3,2-6.12-14; Ps. 128; Kol. 3,12-21; Mat. 2,13-15.19-23 (A-jaar)
Inleiding
Sirach 3,2-6
In de eerste twee hoofdstukken van zijn geschrift heeft Jesus Sirach zeer uitvoerig de thema’s ‘wijsheid’ en ‘vreze des Heren’ – dat wil zeggen: ‘vertrouwen in God’ en ‘ontzag voor God’ – aan de orde gesteld, en ze van alle kanten belicht.
Vanaf hoofdstuk 3 begint de auteur dan de relatie tussen mensen onderling te beschrijven en te becommentariëren, waarbij hij duidelijk laat uitkomen dat die ‘vreze des Heren’ (3,7) het allesbepalende beginsel blijft van waaruit men de wereld om zich heen tegemoet dient te treden. Het is dan natuurlijk heel vreemd dat juist dit vers en zijn vervolg uit de lezing wordt overgeslagen!
In vergelijking met andere oudtestamentische passages over het eren van de ouders (o.a. Ex. 20,12; Deut. 5,16; Spr. 20,20; 23,22) valt in Sirach 3,1-16 onmiddellijk de aanzienlijke lengte in het oog, die aan dit onderwerp wordt besteed. Deze Sirachpassage geldt dan ook als het meest uitvoerige commentaar op het vierde gebod dat in het Oude Testament te vinden is.
De tekst bevat aspecten die ons op het eerste gezicht misschien bevreemden of zelfs storen. De pedagoog uit Jeruzalem benadrukt dat degene die zijn vader en moeder met eerbied tegemoet treedt kan rekenen op iets dat grenst aan beloning. Voordat we deze tendens onmiddellijk veroordelen en er verkeerde conclusies aan verbinden – bijvoorbeeld dat eerbied voor de ouders ten tijde van Jesus Sirach (190 voor Chr.) kennelijk ver te zoeken was – moet ik wijzen op een belangrijk verschil met ons hedendaags denken en geloven. Jesus Sirach leeft (nog) in een tijd dat de dood van een mens het definitieve einde betekende.
Van een ‘hiernamaals’, van een leven na de dood, is nog nauwelijks of geen sprake. Die denkbeelden raken pas in zwang tijdens en na de regering van Antiochus IV Epifanes (175-164 v. Chr.), de tijd van de Makkabeese opstand. In deze periode van onderdrukking en geloofsvervolging sneuvelden vele vrome Joden op jonge leeftijd in hun strijd voor het behoud van hun eigen joodse identiteit, die Antiochus systematisch aantastte, ondermeer door een afgodsbeeld van Zeus te plaatsen in de tempel van Jeruzalem en het eten van varkensvlees verplicht te stellen.
De trouw van die Joodse opstandelingen aan hun geloof kon niet worden beloond met een lang leven; ze stierven immers voor hun geloofsovertuiging. Dan ontstaat in deze tijd van vervolgingen de gedachte aan een bijzondere opstanding: namelijk die van de martelaren. Er is dus nog geen sprake van dat iedere gelovige deel kan hebben aan een dergelijk ‘leven na de dood’. Alleen degenen die omwille van hun geloof, hun trouw aan de Schrift, zijn vermoord valt een dergelijke ‘beloning’ ten deel. Pas in een nóg later stadium – ten tijde van de vroege kerk – zal deze opvatting op iedere gelovige van toepassing worden verklaard.
Voor Jesus Sirach gebeurt alles dus hier en nu, op déze aarde. De godvrezende mens wordt tijdens zijn leven op aarde door God beloond, vooral met een lang leven, zodat men de (klein)kinderen nog kan meemaken (Sir. 3,5). Qua formulering kan men dan ook juist op het punt van ‘lang leven’ een duidelijk verband vaststellen tussen het gebod de ouders te eren en een aantal stellingen uit de eerste twee hoofdstukken die het theologische concept van het boek Jesus Sirach schragen. Een vergelijking tussen Sirach 3,6 en de uitspraken in Sirach 1,12; 1,20 en 2,8 toont dat duidelijk aan.
Het eerbetoon aan de ouders is dus een vorm van gods-vrucht, dienst aan God. Hier ligt een wezenlijk principe van het wijsheidsdenken. Het is dan ook zeker geen toeval dat in het boek Spreuken zowel de eerste verzameling (Spr. 1,8) als de tweede bundel (Spr. 10,1) heel uitdrukkelijk de eerbied voor vader en moeder als éérste wijsheidsregel naar voren brengt en onderstreept (zie ook Spr. 30,11.17).
Een vergelijking tussen de passage over het oudergebod in Sirach 3,1-16 met die in Exodus 20,12 en Deuteronomium 5,16 brengt trouwens aan het licht dat Jesus Sirach ook nog een ander aspect benadrukt. Als eerste noemt hij namelijk niet een ‘lang leven’, maar ‘vergeving van zonden’ (3,3) die men ermee kan bewerken. Door dit aspect te plaatsen vóór alle andere – meer tastbare – beloningen, heeft hij de passage van meet af aan een zeer bepaalde eigen kleur en theologische interpretatie meegegeven. En het is natuurlijk absoluut geen toeval dat precies in het midden van de passage (3,8-11) de theologisch zwaar geladen termen ‘zegen’ en ‘vloek’ worden gebruikt (zie Ex. 21,17; Mat. 15,4). Onbegrijpelijk dus, dat juist deze verzen worden overgeslagen. Bovendien brengt 3,15 weer heel uitdrukkelijk het motief van de zondevergeving naar voren, waardoor een ‘omlijsting’ met 3,3 ontstaat en dit thema dus als centrale aandachtspunt wordt geponeerd.
Matteüs 2,13-15.19-23
Jezus en Mozes
De evangelielezing van vandaag is een prachtig voorbeeld hoe men het Nieuwe Testament niet kan lezen, laat staan begrijpen, zonder voldoende kennis van het Oude Testament. Matteüs heeft namelijk met betrekking tot Jezus een exact spiegelverhaal gecomponeerd ten opzichte van de lotgevallen van Mozes. Het ‘bewijs’ is te vinden in Matteüs 2,20 dat woordelijk Exodus 4,19 citeert, terwijl dit opvallend genoeg bijna nergens als uitdrukkelijk citaat wordt gekarakteriseerd en vet gedrukt.
Jezus wordt geschilderd als de nieuwe Mozes (straks ook in 5,1vv). Matteüs heeft Herodes, de ‘koning der Joden’, de taak van moordenaar gegeven, precies zoals de Farao van Egypte alle Hebreeuwse jongetjes om het leven liet brengen om dat ene kind te pakken te krijgen. De vlucht van Mozes en zijn gezin uit Egypte krijgt spiegelbeeldige contouren met de vlucht van Jezus naar Egypte. Zo ontstaat een vlijmscherp contrast: in Exodus is het de koning van Egypte die de vijand van Israël is. Bij Matteüs is de koning in Jeruzalem de vernietiger van leven. Mozes’ veiligheid ligt buiten Egypte, Jezus’ toevlucht ligt – hoe paradoxaal – juist in Egypte!
Waarom eigenlijk deze parallellie tussen het boek van de Uittocht en Jezus van Nazaret? Matteüs benadrukt op deze wijze dat de Verlosser van Israël moet weten in welk volk hij wortelt, welke wegen dat volk al heeft afgelegd in zijn ontmoeting met God. Daarop wijzen ook de woorden van de profeet Hosea: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen’ (Hos. 11,1; Mat. 2,15). Bij de profeet hebben deze woorden betrekking op de bevrijding van het volk Israël uit Egypte. Matteüs past diezelfde woorden toe, verdraait ze zo u wilt, op Jezus. Op die manier laat hij in de persoon van Jezus heel het bestaan van Israël culmineren.
Het slot van de lezing is bijzonder intrigerend. De evangelist doet in 2,23 net alsof hij één of meer teksten uit de profetische boeken van het Oude Testament citeert, terwijl iets dergelijks nergens is overgeleverd. Het zogenaamde citaat krijgt opeens een duidelijke functie, wanneer men beseft dat ‘Nazoreeër’ de aanduiding was van een bepaalde groep Joodse christenen in Syrië. Wanneer we vervolgens in herinnering roepen dat het evangelie van Matteüs haar bakermat hoogstwaarschijnlijk in Syrië heeft, is het slotvers dus niets minder dan een soort dubbele handtekening: hier komt dit evangelie vandaan, en wij zijn trots op onze Geuzennaam.
Preekvoorbeeld
De Stichting Moria in Nijmegen helpt ex-gedetineerde jongeren om na hun gevangenisstraf een nieuwe start te maken in het leven. Om te werken aan hun eigen toekomst. Als die jongeren gevraagd wordt hoe ze zich die toekomst voorstellen, is het antwoord vrijwel unaniem: ‘Een lieve vrouw, een kind, een goeie baan en een rijtjeshuis…’ En het zijn heus niet alleen de ex-gedetineerde bewoners van Moria die dromen van een gezin vol geborgenheid, vertrouwen, gezelligheid, veiligheid. Uit allerlei onderzoek blijkt dat voor (jonge) mensen ook vandaag de dag een harmonieus gezin hoe dan ook een hoog ideaal is.
Ondertussen is er de laatste eeuw flink verbouwd aan dat ideale gezin. Paus Leo XIII had een goed gevoel voor de ontwikkelingen van de tijd toen hij in 1893 dit feest van de Heilige Familie een plaats gaf op de liturgische kalender. De ogen nog gericht op het ontroerende tafereel van de vader, de moeder en het kind in de kerststal, wilde de paus dit Heilige Gezin tot voorbeeld stellen aan de kerk en aan de wereld tot behoud van de bedreigde morele waarden van het traditionele gezin. Of de ontwikkelingen helemaal zijn gegaan zoals de paus toen vreesde of hoopte, weet ik niet. Wel is duidelijk dat ‘het gezin’ in onze dagen er anders uitziet dan in 1893. Wie bijvoorbeeld op een school het adressenbestand beheert, weet dat je niet zomaar brieven kunt sturen aan ‘de ouders van...’ Want Jantje X, is de zoon van mevrouw Y, die samenwoont met meneer Z. En meer nog dan het feit dat dit nu eenmaal zo ís, blijken echtscheiding, eenoudergezinnen en gezinnen met twee vaders of twee moeders algemeen aanvaard te zijn. Maar ook ‘achter de voordeur’ – om het zo maar te zeggen – is het gezin danig verbouwd: op het gebied van man-vrouw-relatie, buitenshuis werkende moeders, de manier waarop ouders omgaan met hun kinderen, kinderen met hun ouders.
Het is in deze context van ons aller belevingshorizon dat wij vandaag de Schrift horen. De eerste lezing met name lijkt beelden op te roepen van dat traditionele gezin waar ‘een vader is aangesteld over de kinderen en de moeder recht is gegeven over haar zonen’. Dat klinkt allemaal nogal autoritair en zal waarschijnlijk ook bij ons in de kerk niet alleen maar met applaus worden ontvangen.
Het klinkt van de andere kant misschien ook te mooi om waar te zijn, de vreugde beloofd aan kinderen ‘die als meesters dienen die hen hebben voortgebracht.’ ‘Wie zijn vader eert zal een lang leven genieten.’ Is dat een variant op ‘ze leefden nog lang en gelukkig’?
Jezus Sirach lijkt niet van deze tijd, lijkt eerder de taal te spreken van een sprookje dan van de realiteit van onze gezinnen.
Dus moeten we dan – zoals een verontwaardigde vrouw mij ooit voorstelde op de maandagochtend na het feest van de H. Familie – ‘deze teksten maar nóóit meer lezen’?? Of moeten we ons, ook al beseffen we heel goed dat de concrete gestalten van al onze menselijke relaties, van huwelijk en gezin tijdgebonden zijn, toch maar laten aanspreken door de ‘soevereine cultuurkritiek’ (Willem Barnard) van de Heilige Schrift?
Daarbij bedenkend dat onze oren erg gewend zijn geraakt aan al dat gepraat over waarden en normen in de context van een nogal burgerlijke fatsoensmoraal. Als we het commentaar horen van Jezus Sirach op het vierde van de Tien Geboden, neigen we er dan ook al gauw toe ‘eer uw vader en uw moeder’ te verstaan als de romantiek van Moederdag. Maar ‘eer uw vader en uw moeder’ is in de bijbel van een andere orde.
Het gaat om het weten waar wij thuishoren, waar onze roots liggen. Het gaat om het besef van onze oorsprong. Het gaat om een fundamentele eerbied voor hen die ons het leven gaven, aan wie wij te danken hebben dat we zijn wie we zijn. ‘Tante Es’ lijkt daar met Surinaamse intuïtie gevoel voor te hebben als ‘ze’ aan het einde van het tv-progamma Raymann is laat het interview met ‘haar’ gast altijd begint met: ‘En vertel me, wie is je vader, wie is je moeder?’
Dat echte respect voor je ouders is in wezen respect voor het leven zelf, voor God. Het vierde gebod (in onze katholieke telling), sluit direct aan bij de eerste drie geboden over eerbied voor God en zijn heilige naam. ‘Wie de Heer vreest, eert zijn ouders,’ hoorden we. Je mag het ook omkeren: ‘wie zijn ouders eert, eert God.’
Als je Jezus Sirach hoort over een gelukkig en lang leven dat gegeven wordt aan wie zijn ouders eert, klinkt dat allemaal wel érg mooi. Maar, misschien gaat het inderdaad over een paradijselijk ideaal zoals God dat ooit bedoeld heeft, over Gods eigen droom van menselijk samenleven.
En waarom zouden we, zonder welke menselijke samenlevingsvorm dan ook onmiddellijk te veroordelen, dat ideaal van het gezin niet blijven verkondigen? En wie zegt dat deze tijd daar niet ontvankelijk voor is? Als je de dromen van de ex-gedetineerde jongeren van Moria mag geloven, en veel van hun leeftijdgenoten, is een ‘ideaal gezin’ een onverwoestbaar verlangen in mensenharten. Ger Groot schrijft in Trouw van 15 juli 2010 over de onverwoestbaarheid van huwelijk en gezin: ‘Mensen blijven dromen van Hun Mooiste Dag en twee op de drie van hen zal daar redelijk tot zeer gelukkig onder blijven, tot de dood hen scheidt.’
Panc Beentjes, inleiding
Ad Blommerde sm, preekvoorbeeld