- Versie
- Downloaden 22
- Bestandsgrootte 301.12 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
1 januari 2014
H. Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21 (A-jaar)
Inleiding
Een jaarwisseling is een tijd van terugzien en vooruitzien. Je kunt dit op verschillende manieren doen. Zakelijk een balans opmaken van de harde feiten die zijn voorgevallen en een plan maken voor het komende jaar, verwachte kansen, investeringen. Maar je kunt het ook doen met je hart, en zoeken naar de zin en betekenis van wat er gebeurd is, oog en oor hebben voor wat je boven de harde feiten uittilt en perspectief voor de toekomst geeft. De lezingen van nieuwjaarsdag inspireren daartoe.
Lucas 2, 16-21
Nadat de engelen zij weggegaan besluiten de herders onmiddelijk op weg te gaan. Het is opmerkelijk wat ze tegen elkaar zeggen. Ze zeggen niet simpel:'Laten wij naar Betlehem aan om het kind te zien, of het een flinke jongen is.'
Maar : 'Laten we naar Betlehem aan om het woord te zien dat gebeurd is, en de Heer aan ons bekend gemaakt heeft.'Zij zien meer dan het naakte feit van een kind dat in de schamele omstedigheden geboren is. In het kind dat in de kribbe ligt zien zij het woord dat van Godswege gebeurd is, en toekomst biedt.
Lucas schrijft geschiedenis in bijbelse zin. En daarbij gaat het niet zozeer om feitelijke juistheid, maar om de zin van het gebeuren. God leidt de geschiedenis, zijn woord realiseert zich. Het is een geschiedenis van bevrijding. In de boodschap van de engel werd het aangekondigd: ‘Vandaag is in de stad van David uw redder geboren: hij is de Messias, de Heer’. Een vreugdevolle tijding van bevrijding voor heel het volk en alle volken.
Het teken dat de herders kregen, zien zij nu in vervulling gaan, en zij maken bekend wat hun over dit kind gezegd is. Allen die het horen staan verwonderd. Lucas vertelt vaker wanneer er iets wonderlijks gebeurd is, dat allen verwonderd staan. Je wordt als luisteraar als het ware opgenomen bij allen die het horen en zich er over verwonderen.
Het wekt op zich al verwondering dat er herders met een boodschap kwamen. Wij mogen niet veronderstellen dat Maria en Jozef hun komst verwacht hebben. En dat het herders zijn, eenvoudige lui, mensen die tot de laagst betaalden behoorden, is ook opvallend. Het beantwoordt wel aan wat Maria in haar lofzang bezong en zelf ervaren heeft, dat God de geringen verheft.
Het is een voortgaande openbaring. In de aankondiging van de engel aan Maria komt vooral naar voren dat haar kind ‘zoon van de Allerhoogste’ genoemd zal worden, en dat God aan hem de troon van zijn vader David zal geven. Deze aankondiging wijst vooral op Jezus’ zoonschap en zijn Messiasschap (Luc. 1,32).
De boodschap van de engel aan de herders belicht een nieuw aspect. Zij vestigt onze aandacht op het kind als redder. ‘Vandaag is u een redder geboren, de Messias en Heer’ (Luc. 2,11). De herders zijn de eersten die deze boodschap van bevrijding verder brengen.
Bevrijding is het grote thema van het Evangelie en de Handelingen die Lucas schrijft. Hij beschrijft daarin hoe bevrijding telkens ‘vandaag’ wordt, niet alleen voor het volk, maar voor alle volken. Bij de toewijding van Jezus in de tempel zegt Simeon: ‘Met eigen ogen heb ik de redding gezien die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken.’ Ook hier reageren zijn vader en moeder met verwondering over wat over Jezus gezegd wordt (Luc. 2,30-33). En ook wanneer Jezus zich op twaalfjarige leeftijd profileert, begrijpen zijn ouders niet wat hij tegen hen zei. Maar zijn moeder bewaarde al deze woorden in haar hart (Luc. 2,51).
Maria wordt door een vrouw gelukkig geprezen: ‘Gelukkig de schoot die u heeft gedragen.’ Waarop Jezus antwoordt: ‘Gelukkig die het woord van God horen en het bewaren’ (Luc. 11,28).
Telkens gaat het om Gods woord dat gebeurt. Lucas tekent Maria als de ware gelovige, een echte leerling, die in de gelijkenis van de zaaier vergeleken wordt met de goede grond, waarin het zaad valt. ‘Dat zijn zij die het woord met een goed en edel hart horen en bewaren, die volharden en vrucht dragen’ (Luc. 8,15).
Zo zegt het evangelie vandaag dat Maria al deze woorden bewaart in haar hart en ze overweegt bij zichzelf – letterlijk staat er dat zij ze samenbrengt (sumballein) – met elkaar in verband brengt, naar de betekenis ervan zoekt, hoe God zijn plan met de mensen realiseert.
De herders keren terug. Zij zijn de eersten van de lange rij mensen die God zullen prijzen om zijn grote daden in Jezus verricht. Het was precies zoals hun gezegd was. God maakt zijn woord waar. Dat geeft vertrouwen voor de toekomst.
Bij de besnijdenis krijgt de jongen de naam Jezus. Niet een naam door zijn ouders bedacht, maar van Godswege opgedragen, een naam die zijn levensprogramma aangeeft: ‘God bevrijdt.’
Numeri 6,22-27
Opvallend is dat drie keer de Naam genoemd wordt, wat benadrukt dat JHWH zelf de gever van de zegen is. De priesters zijn alleen bemiddelaars, instrumenten. Het slotvers, dat niet meer tot de zegen behoort, brengt dat treffend onder woorden. De taak van de priesters is de naam van JHWH uit te spreken, maar JHWH is de handelende persoon, hij zegent. Het is JHWH die zijn naam aan Mozes bekend maakte, het volk bevrijdde, het leidt door de geschiedenis heen, en toekomst geeft.
De drie zegenspreuken die formeel en inhoudelijk parallel lopen, zijn kort en eenvoudig, maar inhoudelijk omvattend, omdat ze op een volheid aan relaties betrekking hebben. ‘U’ in de tweede persoon enkelvoud laat een collectieve en individuele duiding toe, u als gemeenschap, en als afzonderlijke persoon.
‘Moge JHWH u zegenen en behoeden.’ Zegenen is alle goeds toewensen en schenken. Zegenen vormt wel het sleutelwoord, en wat volgt is ontvouwing daarvan. Behoeden is bewaken, ‘zoals een herder over zijn kudde waakt en die tegen gevaren en onheil beschermt’ (Jer. 31,10).
In de tweede en derde spreuk worden heel onbevangen menselijke beelden voor God gebruikt. Het gezicht is een spiegel van de ziel. Een stralend menselijk gezicht wijst op een welwillende innerlijke gesteldheid, waarvan je niks dan goeds kunt verwachten.
‘Moge JHWH het licht van zijn gelaat over u laten schijnen.’ Je komt in zijn licht, en ook aan het licht met je kleinheid en je falen, maar JHWH zal u genadig zijn. Genade houdt in dat hij zich liefdevol naar je toewendt, zich over je ontfermt, en je geeft wat je mankeert en nodig hebt.
In de derde spreuk komt dit nog sterker naar voren. ‘Moge JHWH zijn gelaat tot u keren’, of ook wel wordt vertaald: ‘zijn gelaat verheffen’. Wie kwaad is op iemand, kijkt hem niet meer aan, laat zijn gezicht vallen, zoals Kaïn (Gen. 4,5). Zijn gelaat verheffen betekent dan de ander aanzien en bijzondere aandacht schenken. JHWH ziet naar mensen om en geeft vrede, die meer is dan de afwezigheid van oorlog. Ze houdt alles in wat een mens nodig heeft: welzijn zowel materieel als spiritueel.
Er zit een groei in de spreuken, niet alleen in woorden (de eerste bestaat uit drie, de tweede uit vijf en de derde uit zeven woorden) maar ook inhoudelijk. De zegen begint met de toezegging van bescherming, dan ontferming, en mondt uit in totaal welzijn.
Het afsluitende vers benadrukt nog eens dat JHWH zelf zegent. De priesters moeten zijn naam op de Israëlieten leggen als een kenteken dat zij bij God horen en dat God hen als vader en eigenaar zegent en welzijn schenkt. De zegen is niet magisch werkend en is geen vrijblijvende zaak, maar wordt gerealiseerd waar mensen er ook gehoor aan geven.
Antwoordpsalm 67 sluit goed aan. Een deel van de priesterzegen is erin opgenomen. De naam JHWH is vervangen door de algemene naam God. Opvallend is het universele perspectief in de psalm. Na de bede om zegen voor eigen volk volgen onmiddellijk de wensen voor alle volken. Doordat God Israël zegent zullen de volken ontzag krijgen voor God, hem leren kennen, de weg die hij gaat, hoe hij handelt, redding en zegen brengt in heel de wereld.
De volken zullen delen in de zegen als ze ontzag hebben voor God, hem erkennen en dienen, en niet onderworpen blijven aan de machten van de wereld, zoals Paulus in zijn brief aan de Galaten uitdrukt. Hij roept ons op om als bevrijde mensen te leven. Omdat God zijn zoon gezonden heeft om ons vrij te kopen en tot kinderen van God en tot erfgenamen te maken. Zo kunnen we een beloftevol jaar tegemoet gaan.
Preekvoorbeeld
Moge de HEER u zegenen en u beschermen,
moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn,
moge de HEER u zijn gelaat toewenden en u vrede geven.
Zo’n plechtige wens van zo’n uitzonderlijke afzender heeft u deze jaarwisseling vast niet ontvangen! Met deze woorden mogen de priesters in Israël – Aäron en zijn zonen – in naam van de Heer zelf de Israëlieten zegenen. Wij lezen deze zegen in het verhaal van het volk onderweg door de woestijn. Het volk leidt daar een precair bestaan. Ze zijn er aangewezen op elkaars welwillendheid. Mozes heeft, wie weet hoe vaak al, tot zijn volk gezegd: laat het licht van je gelaat over de ander schijnen en wees genadig, wees toegenegen, wees vriendelijk. Als je in deze woestijn elkaar niet toegenegen bent, red je het niet. Zo toegenegen wil ook God voor mensen zijn.
In het voetspoor van Aäron en zijn zonen is deze zegenwens de eeuwen door overgenomen en herhaald. Kort na de stigmatisatie zet Franciscus deze zegen op papier voor zijn dierbare broeder Leo. Die vouwde het papier op en naaide het in zijn pij. Daar werd het bij zijn dood teruggevonden.
Op deze bijzondere dag aan het begin van een nieuw jaar is deze zegenwens nu al twee keer over ons uitgesproken: zojuist tijdens de lezing en nu aan het begin van deze preek: moge de HEER u zegenen en beschermen.
Met de vier letters voor HEER verwijzen we naar de heilige naam waarmee God zich aan Mozes bekend maakt bij het brandende braambos: ‘Ik ben er voor jou.’ God doet zijn naam gestand. Hij bevrijdt het volk uit het slavenhuis. Hij leidt het door de geschiedenis heen, en geeft het toekomst.
Deze zegenwens past dus bijzonder goed op deze dag. Ons leven krijgt vorm in ruimte en tijd in het licht van God die ons zegent en beschermt. God hoedt en behoedt ons, zoals Mozes de schapen van zijn schoonvader hoedde en zoals David de schapen van zijn vader hoedde voor hij daar werd weggehaald om tot koning te worden gezalfd. En zoals Jezus, die zichzelf ook aanduidt als Goede Herder, die over zijn kudde waakt en zijn schapen tegen onheil en gevaar beschermt. God behoedt ons als een herder.
Wanneer de wolven huilen en een wolk het licht van de maan aan onze ogen onttrekt, laat hij het licht van zijn gelaat over ons schijnen en is ons genadig. Ik zie nu het beeld voor me van de kleine Marijn. Hij wandelt met zijn oma in het bos, terwijl zijn tweelingzusje in het ziekenhuis met haar benauwdheid vecht. Hij ziet de zon door de bomen schijnen. Hij laat zijn oma los en gaat in het licht staan. ‘Ik wil nu even in het licht staan, oma.’
Ik zie ook voor me hoe een oude, bijna blinde kloosterzuster geniet wanneer de verzorging haar bij het raam in het zonnetje zet. Dan maakt ze haar naam weer waar: Laetitia – dat betekent blijdschap. Zo zet God ons in het licht van zijn gelaat. Hij ziet ons en ontfermt zich over ons. In zijn licht verschijnen wij zonder poespas, eenvoudig – zoals we werkelijk zijn. Zo ziet God ons. Zo komt ook aan het licht waar je faalt en tekort schiet. God ziet je en ontfermt zich over je.
Zo reist God met ons mee. Och, dat weet u allemaal al zo lang. Je merkt het vaak niet meteen, maar als je terugkijkt, besef je: dat was hem. Je ziet hem op de rug. Zoals de Emmaüsgangers tegen elkaar zeggen: brandde ons hart niet…
Aan het slot van deze zegenwens komt dit nog sterker naar voren. God kijkt niet op je neer. Hij wendt zijn gelaat naar je toe. God kijkt je aan en geeft je de aandacht die je nodig hebt. Hij schenkt je vrede van binnen en van buiten. Deze zegenwens van God wordt steeds weer werkelijkheid waar mensen er gehoor aan geven.
In het evangelie van vandaag is dat wel in het bijzonder het geval. Het gaat hier om herders, die een kind bezoeken dat in een voederbak ligt. Dat kind wordt met liefde en zorg omgeven door zijn moeder Maria en haar man Jozef: mensen uit kringen die zich er al generaties lang op toeleggen zuiver, gelovig en vol vertrouwen te leven. Vandaag breekt een nieuwe tijd aan. De engel heeft het de herders geboodschapt: ‘Vandaag is in de stad van David uw redder geboren: hij is de Messias, de Heer.’ Dit is een vreugdevolle tijding van bevrijding voor heel het volk en alle volken. Dit kind is een redder!
De herders laten er geen gras over groeien en gaan meteen op weg. Het is opmerkelijk wat ze tegen elkaar zeggen. Ze zeggen niet simpel: laten wij naar Betlehem gaan om het kind te zien, of het een flinke jongen is. Nee, ze zeggen: ‘laten we naar Betlehem gaan om het woord te zien dat gebeurd is, en de Heer aan ons bekend gemaakt heeft.’
Ze treffen Maria aan en Jozef en het kind in de voederbak. Als ze het kind zien, vertellen ze wat hun over dat kind is gezegd. De herders zien meer dan zomaar een kind dat in schamele omstandigheden geboren is. In het kind dat in de kribbe ligt zien zij het woord dat van Godswege geschiedt en toekomst brengt. Het teken dat de herders kregen, zien zij nu in vervulling, en zij maken van hun kant bekend wat hun over dit kind gezegd is. De herders geven als eersten een boodschap van bevrijding door. Zijn dit zomaar herders? Eenvoudige lui die tot de laagst betaalden van die tijd behoorden? Of spelen op de achtergrond beelden van herders als Mozes en David mee?
Allen die de boodschap van de herders horen, staan verwonderd. En bij die allen worden wij als vanzelf meegerekend, daar ergens op de achterste rij…
En Maria, de moeder – zij bewaart al deze woorden in haar hart. Ze neemt ze mee op haar reis door het leven. Ze overweegt ze; ze blijft ermee bezig. Ze brengt deze woorden samen met vele andere boodschappen die ze nog te horen zal krijgen. Langzaam ontvouwt zich een verband. Langzaam maar zeker ontstaat er een verhaal om door te vertellen. Zo ontvouwt zich de betekenis ervan, hoe God zijn plan met de mensen werkelijkheid laat worden.
De herders zijn de eersten van de lange rij mensen die God zullen prijzen om zijn grote daden in Jezus verricht. Het was precies zoals hun gezegd was. God maakt zijn woord waar. Dat geeft vertrouwen voor de toekomst.
‘De herders naar Betlehem gingen: ‘t liep tegen het nieuwe jaar.’ Wanneer het nieuwe jaar aanvangt, keren de herders keren terug naar hun kudde. Het was allemaal precies zoals het hun was gezegd.
Toen er acht dagen verstreken waren en hij besneden zou worden, kreeg het kind de naam Jezus. Die had de engel al genoemd nog voor het kind in de schoot van zijn moeder was ontvangen. Bij de besnijdenis krijgt de jongen de naam Jezus. Geen naam door zijn ouders bedacht, maar van Godswege opgedragen, een naam die zijn levensprogramma aangeeft: ‘God bevrijdt’.
Acht dagen verder – dat is nu; vandaag; een nieuwe dag; een nieuw begin! Zalig Nieuwjaar!
Nol Sales, inleiding
Hans Sevenhoven, preekvoorbeeld