- Versie
- Downloaden 19
- Bestandsgrootte 364.23 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
1 januari 2013
H. Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21 (C-jaar)
Inleiding
De keuze van de lezingen is enerzijds bepaald door de feestdag van het octaaf van Kerstmis, anderzijds door het begin van het nieuwe kalenderjaar Anno Domini. Met name de eerste lezing uit de Thora, met de tekst van de priesterzegen, is wel ingegeven om op Nieuwjaarsdag ‘de beste wensen’ uit te spreken.
Numeri 6,22-27
Deze eerste lezing is de zegenbede geworden, die de priester in het Oude Testament uitspreekt en zo ‘de naam van JHWH op het volk zal leggen’. Het is een exclusief voorrecht van de priesterkaste – zonen van Aäron – geworden, na de ballingschap. Voordien werd ook door de koningen David (2 Sam. 6,18) en Salomo (1 Kon. 8,14) het volk gezegend. De zegen kent drie bedes, welke door het volk beaamd werden met ‘Amen’. In de Misjna is er later een heel eigen traktaat aan besteed (Berachot), waarbij ook het gebaar van de armen en de handen en de houding van de priester voorgeschreven worden. Binnen in de Tweede Tempel, werd de zegen als één geheel gesproken door de Hogepriester en dan door het volk éénmaal beaamd. In andere situaties werd na elke bede Amen gezegd door het volk. De bedes op zich beschouwd zijn wensspreuken maar met Gods kracht geladen, steeds een dubbele wens, in de aanvoegende wijs – en geen magische formules die de godheid zouden willen manipuleren tot eigen voordeel.
De eerste bede vraagt om zegen en bescherming van Gods kant. ‘Zegenen’ is in het bijbelse denken ook niet een gebaar met de handen, maar een gebaar van de lippen: weldadig spreken over God. Zo kan ook God zelf gezegend worden, door de mens. Bijbels gebed begint eigenlijk met een zegening, lofprijzing van God. ‘De Heer zegene u en behoede u’ vraagt om Gods weldadig spreken over en tot zijn volk. Zo wordt de Naam van God op het volk gelegd en dat dient tot bescherming. De Naam die geopenbaard is aan Mozes bij de brandende braamstruik die niet verteerde (Ex. 3,14). De tweede bede vraagt ‘de glans van zijn gelaat’ over het volk te spreiden. Het beeld is ontleend aan de zon die haar stralen over de schepping laat gaan en deze doet glanzen. Maar JHWH is als Heer over zon en maan (Gen. 1,16) nog glanzender. De derde bede is overeenkomstig de ervaring van mensen onder elkaar. Wie een open en vriendelijk gezicht toont, openbaart ook een vriendelijk en welwillende innerlijke houding. Wie een ander ‘met de nek aankijkt’ geeft blijk van onwelwillendheid of zelfs vijandigheid. Zo is er soms ook sprake van dat God zijn gelaat heeft verhuld of verduisterd, voor het volk (Deut. 31,17v) of voor het individu (Ps. 10,11; 13,2) als hij vertoornd is vanwege de ontrouw van zijn volk. Maar als JHWH zijn gelaat naar het volk toekeert, dan schept dat sjalom, vrede. Dat is waar het eigenlijk om gaat in de schepping: Psalm 85,11vv zingt erover. Met de antwoordpsalm 67 komt dit als een vraag van de biddende gemeenschap voor heel de schepping en alle volken ook naar voren.
Galaten 4,4-7
De tweede lezing houdt verband met de Evangelielezing. Paulus laat hierin een aspect van de ‘goddelijke ruil’ zien. Jezus is ook een zoon van de Thora, geboren in het joodse volk aan wie de Thora geschonken is. En Paulus heeft ervaren dat de Thora wel bedoeld is om het leven in vrijheid mogelijk te maken, na de slavernij in Egypte ontkomen te zijn. Maar tegelijk blijkt de Thora toch meer de zonde te openbaren en daarmee de onvrijheid. En nu Jezus als verrezen Heer de dood, die toch gevolg is van de zonde (Rom. 6,16) overwonnen heeft en zijn leerlingen in die Geest verlost heeft van de dood, zijn ze als kinderen van God. Ze kunnen net als Jezus God als Abba, Vader, aanspreken in gebed. En dan ben je kind van God, niet meer slaaf. En dus erfgenaam, vindt Paulus. De leerling van Jezus deelt dan in zijn erfenis. Het is dus Gods initiatief geweest om de mensen vrijheid te geven in Jezus. En dat alles nadat hij al eerder de Thora (via Mozes) gegeven heeft.
Lucas 2,16-21
De Evangelielezing is het slot van het verhaal van het bezoek van de herders aan Jozef en Maria en de pasgeboren Jezus. Ze vinden alles zoals aan hun door de engel gezegd is. Na de lofzang gezongen te hebben, verdwijnen ze uit het verhaal. Lucas vertelt verder dat Jezus na een week, op de achtste dag besneden is, zoals de Thora voorschrijft (Lev. 12,3) en dat hem de naam Jezus wordt gegeven die de engel al genoemd had vóór zijn ontvangenis (Luc. 1,31). Josef en Maria houden zich dus trouw aan de Thora. Het is enigszins jammer dat de volgende verzen niet in de liturgische perikoop zijn opgenomen. Daarin staat namelijk verteld hoe Jozef en Maria zich helemaal ook als joods echtpaar aan de regels van de Thora houden. Ze moeten de reinigingsgeboden vervullen, zowel aan de moeder als aan het kind (Lev. 12,1-4). En ze brengen het offer voor de reiniging van de moeder (Lev. 12,8).
Aan het begin van een nieuw kalenderjaar wordt de zegen over de vierende gemeenschap uitgesproken, aan het eind van de viering. Daarmee gaat de gemeenschap de week en de wereld weer in. Met de Naam van God opgelegd. In Jezus is het gelaat van God het meest aanwezig geweest in de wereld, volgens Paulus. Die zegen van God voor de mensheid is begonnen bij de ontvangst van het kind in de schoot van Maria. Zij is zo moeder geworden van de Zoon, van God, die zij Jezus moet gaan noemen. Op deze manier heeft God zijn schepping weer gezegend en zijn gelaat naar zijn mensen toegekeerd. Wie dat beaamt kan dan ook tot God als Abba, hemelse Vader, bidden. En zo weer de zegen van God voor deze wereld uitdragen.
Preekvoorbeeld
Het evangelie van deze dag is een stuk uit het beroemde kerstverhaal van Lucas. Dat moeten we in ieder geval eens nader bekijken op deze feestdag van Maria, Moeder van God. Maar de eerste lezing is zo bijzonder, zo mooi, dat ik er toch even de aandacht op wil vestigen.
Die eerste lezing is de zogenaamde ‘zegen van Aäron’. Zoals we hoorden moest die zegen uitgesproken worden door Aäron of door zijn zonen, dat wil zeggen door de priester die voorging in de liturgie.
Die zegen is merkwaardig om verschillende redenen. Vooreerst is het een zeer oude tekst. Taalkundig gezien is hij verwant aan teksten uit de twaalfde eeuw voor Christus. Men vermoedt dat die zegen het hoogtepunt vormde van de tempelliturgie, tot aan de Babylonische gevangenschap. Na de ballingschap, toen men werkte aan de redactie van de Bijbel, heeft men die tekst willen redden. Zo kwam hij ten slotte terecht in het boek Numeri.
Het is een bijzonder mooie tekst, zowel poëtisch als religieus. Drie keer wordt hetzelfde gebed of dezelfde wens herhaald, maar telkens met andere beelden. ‘God geve u vrede’ is het slot en misschien een goede samenvatting. Een tekst om te herlezen en te onthouden.
Op deze feestdag van Maria is de evangelielezing genomen uit Lucas. Dat is haast vanzelfsprekend: veruit het meeste dat we in de Schrift vinden over O.L. Vrouw komt uit de twee eerste hoofdstukken van Lucas, uit het zogenaamde ‘kindheidsevangelie’.
De verhalen van Lucas waren altijd een onuitputtelijke bron voor de verbeelding van zovele schilders en schrijvers en vooral van zovele gelovigen. De liturgie van de Advent en van de Kersttijd laat ons ieder jaar opnieuw die verhalen horen.
Hoe mooi en inspirerend ook, het zijn inderdaad verhalen. Geen historische uiteenzetting, geen feitenrelaas. Meer nog, het hele kindheidsevangelie gaat niet in de eerste plaats over Maria. Het draait allemaal rond de geboorte van Jezus. Dat is de kern van Lucas’ kerstverhaal: hier is een kind geboren dat voor Israël en voor alle mensen van uitzonderlijke betekenis zal zijn. De herders zijn de eersten die ervaren dat hier iets wonderlijks aan de hand is. Wat hier gebeurt laat iets voelen van Gods’ aanwezigheid.
Niettemin, dit kind werd geboren zoals alle mensen. Het had een moeder zoals alle kinderen. Die moeder staat vandaag in de aandacht, de moeder van Jezus. Zo wordt zij ook door de moslims geëerd.
Om de betekenis van dit feest te begrijpen moeten we even nadenken over wat ‘moeder’ voor ons betekent. Ik bedoel daarmee niet de concrete betekenis, wat ‘mijn moeder’ voor mij is of geweest is. Ik heb het over het beeld van de moeder, zoals het bijvoorbeeld voorkomt in de zovele liederen over moeder die in iedere taal bestaan. Zij is in onze cultuur vooral het beeld van de zorgende liefde.
Zo hebben in ieder geval de christenen naar Maria gekeken. In het aanvoelen van de gelovige gemeenschap is Maria uitgegroeid tot ‘onze moeder’. Dat heeft zich als het ware geschoven naast en dikwijls voor het beeld van de liefdevolle Vader, die God is. Voor velen is het waarschijnlijk gemakkelijker om zich te richten tot haar, want wij weten wat we van een moeder verwachten. Maria is in de voorstelling van vele christenen als het ware het ideaalbeeld van een moeder. Van, zoals ik zei, de zorgende liefde.
Dat is opvallend aan de bedevaartplaatsen van Maria. Er zijn er heel veel, in alle landen waar christenen wonen. Waarom komen mensen daar naartoe? Voor zover ik zie, om troost en hulp te zoeken. Ze komen naar iemand die hun verdriet begrijpt, die meevoelt met hun pijn, met hun ziekte. Of soms komen ze alleen maar om de moed te vinden om hun lot te dragen. Maria kan men als het ware direct aanspreken, ieder met zijn eigen woorden.
Ik denk dat het voor de meeste christenen geen vraag is of Maria al dan niet spreekt in eigen naam. Rond Maria is een heel stuk theologie ontstaan. Maar even belangrijk als die theologie is het aanvoelen en de geloofsbeleving van zovele christenen doorheen de eeuwen. Laat ik het zo zeggen: God spreekt door haar. God spreekt tot ons in de gedaante, met de stem en de tedere gevoeligheid van een moeder. Zij was de moeder van Jezus Christus en die rol mocht zij blijven vervullen voor al degenen die haar zoon willen volgen. Als we terugdenken aan de eerste lezing van vandaag, mogen we zeggen: in haar toont de Heer ons zijn gelaat en komt zijn vrede tot ons.
Er is tot slot nog een aspect waarop ik wil wijzen. Dank zij haar klinkt in ons geloof de stem mee van een vrouw, zij maakt het voor ons mogelijk om over God te spreken als over een vader én een moeder.
Er is dus vandaag het een en ander om te vieren!
Henk Berflo, inleiding
Walter Verhelst ofm, preekvoorbeeld