- Versie
- Downloaden 58
- Bestandsgrootte 225.52 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 10 februari 2021
11 juni 2017
Drie-eenheid
Lezingen: Ex. 34,4b-6.8-9; Dan. 3,52-55; 2 Kor. 13,1-13; Joh. 3,16-18 (A-jaar)
Inleiding
De viering van de Drie-eenheid zal menig predikant hoofdbrekens bezorgen. Wat te doen om niet verstrikt te raken in de dogma's over de Drie-eenheid? Zorgvuldig lezen van de teksten kan daar wellicht bij helpen. Daarin vinden we immers de bijbelse wortels voor de dogmatiek. Bovendien, de samenstellers van het lectionarium zijn hier, opnieuw, zeer zorgvuldig tewerk gegaan. Drie grondmotieven kunnen daarbij richting geven: plaats en omstandigheden waarbinnen de gebeurtenissen in de teksten gesitueerd worden, de Naam van God, en Gods eigenschappen en kwaliteiten. Drie motieven die ons kunnen helpen onze logisch discursieve rationaliteit, waarmee we het spoor vaker bijster dreigen te raken, los te laten. Want deze drie motieven kunnen ons ook helpen weer oog te krijgen voor het Mysterie van Gods Eenheid, waar het oorspronkelijke dogma een verwoording van wil zijn.
Exodus 34,4b-6.8-9
Deze passage maakt deel uit van de poging die Mozes onderneemt om de relatie met God te herstellen, na de verbondsbreuk door het volk met de verering van het gouden kalf (Ex. 32). God weigert zelf nog langer mee te trekken, vertoornd als hij is over de hardnekkigheid van het volk. In zijn plaats zal hij een engel voor het volk doen uitgaan, opdat hij het volk niet zou vernietigen in zijn toorn (Ex. 32,2-6). Maar Mozes laat niet af (Ex. 33,15v). Hij vraagt om een garantie: ‘Doe mij toch uw heerlijkheid zien’ (Ex. 33,18). God zegt toe (Ex. 33,19-23). Mozes krijgt vervolgens de opdracht opnieuw twee stenen tafelen te maken. God zelf zal er op schrijven. Mozes gehoorzaamt en beklimt de berg Sinai met de stenen tafelen (Ex. 34,1-4a).
Dan vervolgt de tekst met de passage voor deze zondag. God daalt neer in een wolk, stelt zich op bij Mozes en roept zijn Naam uit. Woordelijk staat er: ‘Hij (God) riep in de naam van JHWH’ (v. 5). Wát God roept volgt nu, terwijl hij aan Mozes voorbijgaat, zodat Mozes God alleen van achteren kan zien (zo Willibrordvertaling en NBG, woordelijk: langs Mozes doortrekt). Woorden die vol betekenis zijn omdat ze herinneren aan de Nacht van de Uittocht (Ex. 12). God trekt immers door Egypte om het te slaan (avar: ‘doortrekken’) en gaat voorbij (pasach/pesach: ‘voorbijgaan’) aan de deuren waarvan de posten bestreken zijn met het bloed van het Paaslam (Ex. 12,23).
Dan roept God driemaal (!) zijn Naam: JHWH, JHWH, Elohiem. Een naam vol betekenis, want met het uitroepen van die naam wordt heel de context opgeroepen van Gods verschijnen aan Mozes in de Brandende Braambos, aan het begin van Exodus: JHWH. ‘Ik ben die Ik zal zijn’ (Ex. 3,15-14).
Een naam die programmatisch is. Want er volgen zeven eigenschappen van God, waarmee hij opnieuw uitroept wie hij is en wie hij zal zijn (vv. 6-7).
Bijzonder is vooral de eerste kwaliteit die God zichzelf toedicht: Barmhartig. Daarin zien we de samenstelling van ‘barm’ (samentrekking van het woord baarmoeder) en ‘hart’. In het Hebreeuwse woord rachoem: ‘barmhartig’ vinden we eveneens het woord rèchèm dat ‘baarmoeder’ betekent. Een vrouwelijke kwaliteit dus bij uitstek: het dragen van een kind in de moederschoot, onder het hart!
De vierde eigenschap van God staat in het verlengde van de derde. Gods goedertierenheid vanuit zijn ‘Lank Gemoed’. Jammer dat de samenstellers van het lectionarium hier vers 7 uit de tekst geknipt hebben. God bestendigt zijn goedertierenheid aan duizenden, maar de ongerechtigheid van de vaderen zal hij bezoeken aan het derde en vierde geslacht. God blijft de vaderen verantwoordelijk houden voor hun daden en voor de uitwerking daarvan op hun kinderen en kindskinderen. Maar tegelijk geeft hij ook de garantie, dat ieder die zich bekeert het einde van de straf nog tijdens zijn eigen leven kan zien, al strekt die zich uit over vier generaties (M. Buber; vgl. Ps. 85).
Opnieuw is Mozes de pleitbezorger voor het volk. ‘Ga toch mee Heer in ons midden’ (v. 8). En God laat zich vermurwen. Hij hernieuwt zijn verbond en laat Mozes zelf weer de Tien Woorden op de stenen tafelen schrijven. En hij mag weer met God spreken van aangezicht tot aangezicht (vv. 10.18.34v). God zal meetrekken en wonderen doen te midden van zijn volk (v. 10).
Daniël 3,52-55
Het gebeuren van Gods verschijnen in de lezing uit Exodus, speelt zich af op de berg Sinai. God is gehuld in een wolk die hem aan elk zicht onttrekt. De omstandigheden waarin de drie jongelingen hier in het boek Daniël hun lofzang aanheffen in een vuuroven is niet minder wonderlijk en betekenisvol.
De engel des Heren was met Azarja en de zijnen in de oven gedaald en had de vuurvlam naar buiten gestoten. En hij maakte het midden van de oven als een suizende adem over de ochtenddauw en het vuur raakte hen in het geheel niet aan zodat ze er geen last of hinder van hadden.
(Dan. 3,49-50)
Het beeld van de ‘suizende adem over de ochtenddauw’ roept vergelijkbare beelden op van Gods verschijnen aan Elia op de berg Horeb (1 Kon. 19,9-18; Horeb = Sinai). En deze vindt weer zijn parallel in het verschijnen van Gods heerlijkheid aan Mozes (Ex. 34). Ook Elia wordt in een rotsholte geplaatst wanneer God langs hem doortrekt (avar, vgl. boven Ex. 34,6), net als Mozes. Eerst is er een sterke wind, gevolgd door een aardbeving en door vuur. Ten slotte hoort Elia enkel nog het suizen van een zachte koelte ... (1 Kon. 19,12).
Niet alleen om de uitredding van de drie jongelingen uit de vuuroven zij God geprezen. God zij bovenal geprezen om zijn heilige en roemrijke Naam die hij gestand doet (v. 52). En God zij geprezen om het Huis van zijn glorie (v. 53). In deze laatste zegenbede mogen we gevoeglijk een verwijzing zien naar 2 Samuël 7. Het is God zelf die, in weerwil van de plannen van David, voor David een huis zal bouwen en wel in diens nakomelingschap. En een zoon van David zal het huis voor Gods Naam (!) bouwen en God zal diens koningschap bevestigen. Hij zal hem tot een Vader zijn en deze zal hem tot Zoon zijn (2 Sam. 7,11-16).
Johannes 3,16-18
Ook in deze lezing treffen we een bijzonder tijdstip en een bijzondere omstandigheid aan. Nikodemus komt naar Jezus in het verborgene van de nacht. Is er een sterker beeld om het spanningsveld te schetsen voor de strijd die op handen is tussen licht en duisternis (vgl. Joh 3,19-21)? Nikodemus is ook degene die Jezus later tegen de Farizeeën zal verdedigen en, na Jezus’ dood, de mirre en aloë aandraagt om het lichaam van Jezus te balsemen en in linnen windsels te wikkelen (Joh. 7,50; Joh. 19,39).
Nikodemus legt een statement af: ‘Rabbi, wij weten dat gij van God gekomen zijt als leraar; want niemand kan die tekenen doen welke gij doet, tenzij God met hem is’ (Joh. 3,2). Dan ontwikkelt er zich een bijzonder gesprek. Jezus stelt de wedergeboorte als voorwaarde om het Koninkrijk Gods te kunnen zien (v. 3). Nikodemus repliceert: ‘Hoe kan iemand voor de tweede maal de moederschoot ingaan en geboren worden?’ (v. 4). Daarop volgen massieve woorden van Jezus: ‘Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan’ (v. 5). En Jezus licht toe:
De wind blaast waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid,
maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat;
zo is eenieder, die uit de Geest geboren is.
(v. 8)
Opnieuw zien we het beeld van de wind die blaast en het daarbij horende geluid, zoals we dat ook zagen in de lezing uit Daniël en in de parallel met Elia. Het is goed ons te realiseren, dat zowel in het Grieks als in het Hebreeuws de grondbetekenis van wind en geest dezelfde is: adem (to pneuma en ruach). En dat beide woorden een vrouwelijke vorm hebben (al wordt het Griekse to pneuma tot het neutrum gerekend ...). Opnieuw zien we vrouwelijke kwaliteiten, evenals bij Gods barmhartigheid in de lezing uit Exodus. Dit kunnen belangrijke aanwijzingen zijn voor een meer oorspronkelijk verstaan van het begrip ‘Heilige Geest’. Want is het niet Gods eigen Adem die hij de stof inblaast en Adam zo tot een levend mens maakt, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis (Gen. 2,7)?
Jezus plaatst zich vervolgens zelf in het midden en geeft antwoord op de achterliggende vraag van Nikodemus: wie bén je eigenlijk (vgl. v. 2)? Jezus is de Zoon, die God naar de wereld gezonden heeft opdat de wereld door hem zou worden gered. Wie niet in hem gelooft, is reeds veroordeeld omdat hij niet heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren Zoon van God (vv. 17-18). Opnieuw horen we het noemen van de Naam, dit keer de Naam van de Zoon zelf. En wat is de betekenis van die Naam? Jesjua: God redt! (vgl. Mat. 1,21; Luc. 1,31; Luc. 1,68.69). Daartoe is hij gezonden. Door een liefdevolle God (v. 16).
2 Korintiërs 13,11-13
Dat God een God van liefde en van vrede is, vinden we ook weer terug in de lezing uit de tweede Korintiërsbrief, als weerklank van Gods barmhartigheid en genade (v. 11; vgl. Ex. 34,6). God zal met ons zijn: Immanuël (v. 11; vgl. Mat. 1,23; Jes. 7,14; Jes. 8,8.10; vgl. Ex. 34,8 boven). Daarom dat Paulus óns oproept evenzo één te zijn als de Vader dat is met de Zoon, tezamen in één Geest.
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in : Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68.
Preekvoorbeeld
‘Geprezen zijt Gij, Heer, God van onze voorvaderen, hooggeprezen in eeuwigheid …’ zo klinkt het lied van de drie mannen die weigerden hun geloof af te zweren en die daarom door de koning van Babel in een vuuroven waren gegooid. Maar midden in de vlammen bleven ze de naam van God verheerlijken: ‘Hooggeprezen uw Naam, Gij die troont in de hemel en de afgronden doorziet.’
Met deze martelaren die de Heer uit de vuurdood heeft gered, bezingen wij vandaag opnieuw de naam van onze Heer, zijn grote Naam die ons bevattingsvermogen te boven gaat. Vandaag, de eerste zondag in de gewone tijd na Pinksteren. Het is alsof met Pinksteren toch nog niet de Paastijd is afgesloten. Alsof we met het feest van de Geest nog niet alle aspecten van de rijkdom van het Paasmysterie hebben gevierd en bezongen. En inderdaad, hoe zouden we? Die rijkdom is te groot voor ons begrip, te rijk voor onze gebrekkige taal, ook al leerden we met Pinksteren de taal van de liefde, de taal van God zelf te spreken. We hebben immers amper de eerste woorden leren stotteren van deze goddelijke taal. Hoe zouden wij in staat zijn Gods naam te bezingen, zolang niet heel de mensheid eenstemmig in koor wil zingen op de melodie die Jezus ons leert?
Maar met Pinksteren hebben we de Geest gekregen om de zending te beginnen die we van Jezus kregen: alle volkeren onderdompelen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest (Mat. 28,19). Dank zij de Geest van Pinksteren weten we dat de naam van de God van onze vaderen, de naam waarmee God zich aan Mozes op de berg in de woestijn liet kennen, de naam is van een goede Vader, enige Schepper en Bron van alle geluk, van een Zoon die leeft in eenheid met die Vader en die zijn Geest gaf aan ons, de Geest van zijn verbondenheid met de Vader. Daarom begint de liturgie van de gewone tijd na Pinksteren met het bezingen van die naam die ons samen roept in elke eucharistieviering van het begin tot einde, want we beginnen ‘in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’ en aan het einde worden we weggestuurd met de zegen van dezelfde Vader, Zoon en Geest, opdat hij ons samenhoudt in ons doen en laten van elke dag.
Aan Mozes had de Heer van onze vaderen zichzelf voorgesteld als ’de barmhartige en genadige God, geduldig, groot in liefde en trouw’ (Ex. 34,6). Wat dat betekent heeft hij laten zien toen hij zijn volk bevrijdde uit de slavernij van Egypte, toen hij het in de woestijn niet alleen manna, water en kwartels te eten gaf, maar ook zijn Woord van leven, en verder heel de geschiedenis door, maar het mooist van al in zijn vleesgeworden Woord, Jezus van Nazaret. In het Evangelie volgens Johannes legt Jezus het uit aan Nikodemus: ‘Zozeer houdt God van de wereld dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft geschonken.’ Die niet gekomen is om te veroordelen, zoals wij dat al te vlug denken omdat we zelf altijd rechter spelen over de anderen. Nee, de liefde veroordeelt niet, maar is bekommerd dat de ander het goed zou stellen. Hij is gekomen om ons te redden. Hij redt diegenen die vertrouwen in zijn Naam. In die Naam die de Vader openbaarde als liefde, trouw, barmhartigheid, vergevingsgezindheid …
Zo gauw God zich zo aan Mozes had laten kennen, knielt Mozes voor hem neer en begint te bidden: ’Heer, dit volk is wel halsstarrig, maar vergeef ons onze zonden en beschouw ons als uw eigen bezit.’ Dat is het antwoord van Mozes als hij God als de God van liefde leert kennen. Hij vraagt vergiffenis en biedt zichzelf met heel het volk aan als Gods bezit. Aan deze God wil hij toebehoren. En wat schrijft Paulus als laatste woorden aan de Korintiërs? ‘Wees eensgezind, bewaar de vrede en de God van liefde zal met jullie zijn.’ En hij eindigt met een zegenwens waarmee de eucharistie kan beginnen: ‘De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de heilige Geest zij met u allen.’
Met Pinksteren is de Kerk geboren als de gemeenschap die leeft van en in de Geest van Jezus, de Geest die ook die van zijn Vader is: de Geest van eensgezindheid en verbondenheid tussen de Vader en de Zoon. Door onze onderdompeling in de heilige Geest horen wij toe aan deze God, die gemeenschap is tussen Vader, Zoon en Geest. Dat mag ons gewone leven zijn, iedere dag: een leven van verbondenheid met die God die liefde is, zodat ook wij onder mekaar eensgezind zijn en vrede beleven.
’God heeft zijn Zoon gezonden om door hem de wereld te redden’, zei Jezus. De Vader is bekommerd om de hele wereld en niet alleen maar om enkele van zijn schepselen. Met Pinksteren heeft hij de leerlingen gemaakt tot een volk dat hem toebehoort, zoals Mozes het al gevraagd had op de Sinai. De Geest die de Vader en de Zoon verbindt, verbindt ook de kinderen van Gods volk als broers en zussen van één grote wereldwijde familie van mensen uit alle talen en culturen, maar die elkaar toch verstaan omdat ze dezelfde taal van de Geest spreken, omdat ze eensgezind delen in de bekommernis van God, die uit is op de redding van de wereld, op de vrede voor alle mensen.
Het Feest van de Drie-eenheid herinnert ons aan het diepste geheim van God zelf, een geheim waaraan we uitgenodigd zijn steeds inniger deel te nemen: de dynamiek van de liefde, de ambities van God zelf, de droom van eeuwig leven die werkelijkheid wordt zo gauw we erin durven geloven. Laten we ons geloof dan uitspreken in de Vader, de Zoon en de Geest, opdat deze God van liefde het zou versterken en vruchten doen dragen.
inleiding drs. Jo Beckers
preekvoorbeeld dr. Hendrik Hoet