- Versie
- Downloaden 20
- Bestandsgrootte 485.48 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
3 april 2015
Goede Vrijdag
Lezingen: Jes. 52,13–53,12; Ps. 31; Heb. 4,14-16; 5,7-9; Joh. 18,1–19,42 (B-jaar)
Inleiding
‘Hoewel hij zijn Zoon was, heeft hij moeten lijden, en zo heeft hij gehoorzaamheid geleerd…’ (Heb. 5,6)
Macht maakt corrupt en absolute macht maakt absoluut corrupt. Allan Boesak, de Zuid-Afrikaanse dominee en anti-apartheidsactivist schreef ooit als eerste stelling in zijn proefschrift: Powerlessness corrupts dat machteloosheid ook corrupt maakt. Wat gebeurt er als er als, zoals in het evangelie van Goede Vrijdag, de macht en de machteloosheid een monsterverbond aangaan? Dan wordt de onschuld vermoord, dan wordt de Messias naar het kruis geschreeuwd, dan moet de lijdende Knecht sterven.
Psalm 31
Het begint al in de psalm van de zondag. De klassieke verbinding met Goede Vrijdag ligt natuurlijk in de tekst: ‘In uw handen beveel ik mijn geest’, waarmee elke gelovige jood zijn stervend leven in de handen van God aanbeveelt. Jezus vormde daarop geen uitzondering. Maar leer ook van deze psalm, net zoals van bijvoorbeeld Psalm 22, dat er een groter verband is tussen de psalmen en de lijdende rechtvaardige. Net als Psalm 22,1: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’, staat ook Psalm 31,6 niet in het lijdensverhaal van Johannes, maar beide psalmen keren wel op een andere manier in het evangelie terug. De Bijbel is geen grootcitatenboek. In elke tekst klinkt het geheel mee. Niet alleen resoneren in Johannes andere delen van de Wet, Profeten en Psalmen, maar ook de andere lijdensverhalen. Daarom is het zo goed dat Johannes gelezen wordt in de geduchte dagen van Pasen. Psalm 31 vertolkt net zo aangrijpend het lijden van de Messias, het lijden van de rechtvaardige knecht. Ook hier lopen de belagers rond en wekken de lachlust op van de toekijkende massa, ook hier worden plannen gesmeed om de onschuld, de rechtvaardigheid een kopje kleiner te maken. Maar ook hier is de roep over de afwezigheid van God, getuigenis van zijn nabijheid en het geloof in de overwinning op de dood: ‘Geprezen zij de HEER om zijn trouw, hij ontzette mij als een belegerde stad’ (v. 22).
Jesaja 52,13–53,12
Even voor de duidelijkheid. Psalmen zijn geen voorspelling van de kruisdood van Jezus, net zo min als de liederen van de Lijdende Knecht uit het tweede deel van het boek Jesaja (Jes. 40-55). Dat deel van Jesaja wordt ook wel eens de Tweede Jesaja genoemd, omdat de teksten zijn uitgesproken in de ballingschap in Babel door een onbekende profeet in ballingschap. Er valt veel te zeggen voor deze opvatting van de bijbelwetenschap, maar dat maakt deze teksten niet anders profetie dan andere. Al in Handelingen 8 stelt de kamerling uit Morenland (Nubië), terwijl hij Jesaja 53 leest uit de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, de vraag: ‘Kunt u me zeggen over wie de profeet het heeft? Over zichzelf of over een ander?’ En ook al begint Filippus dan met hem te spreken over het evangelie van Jezus, moeten we niet meteen gaan roepen: over iemand anders! Voor de onbevangen lezer kan het inderdaad ook over de profeet gaan, de profeet die in deze teksten van Jesaja aan het woord is, zeg maar een voorloper van Jezus. Jezus heeft in zijn lijden niet alleen veel navolgers gekregen, maar ook menige voorloper gehad. Wie de Jesajaperikoop onbevangen in de context leest, krijgt het gevoel dat hij een verhaal hoort over de lijdende profeet, de profeet die martelaar wordt om anderen te redden… ‘door een onrechtvaardig vonnis werd hij verbannen uit het land der levenden...’ De rechtvaardige als slachtoffer van corrupte machthebbers, de geschiedenis is er vol van. Jezus vormde daarop geen uitzondering.
Kort gezegd, psalmen en profeten zetten ons deze Goede Vrijdag op het spoor van de lijdende knecht, Jezus. Zijn lijden en kruisdood komen niet uit de hemel vallen. Die worden hem aangedaan door zijn belagers, de corrupte massa in de duisternis waarin alle katten grauw zijn… Psalmen en profeten lopen op dit gebeuren in Jeruzalem vooruit. Jeruzalem, stad die zijn profeten doodt. City of Wrong: A Friday in Jerusalem, zoals de Egyptische auteur Kamel Hoessein in zijn roman over Jezus’ kruisdood uit 1954 de heilige stad noemde.
Hebreeën 4,14-16; 5,7-9
In de Hebreeënbrief wordt daarop terug gekeken: hoewel hij de zoon was, heeft hij moeten lijden… ‘Moeten lijden’ inderdaad, maar de voorgeschiedenis en het evangelie zelf laten zien wat dat ‘moeten’ inhoudt. Wie hier of in het evangelie mocht denken aan een heilig moeten of een goddelijk moeten, een soort goddelijk masterplan wordt door de psalmen en de profeten en ten slotte ook door het evangelie uit de droom geholpen. Wie achter het lijden van Jezus, of de Sjoa, of de sluipende Palestijnse genocide een goddelijk masterplan ziet, pleegt blasfemie. Van Ruler noemde het kruis van Jezus ooit Gods noodmaatregel tot redding van de wereld. Dat komt al beter in de buurt, maar ook een rampenplan is bedacht en in het lijdensverhaal gebeurt weinig met voorbedachten rade, hier heerst de totale willekeur. Het ‘moeten’ is de uitkomst van een monsterverbond tussen de macht en de onmacht. Luister maar naar Johannes.
Johannes 18,1-19,42
‘t En zijn de Joden niet…’, tenminste niet alleen. In veel modern Bijbelonderzoek wordt de kruisdood van Jezus volledig in de schoenen van Pilatus geschoven. De executie aan het kruis was tenslotte een Romeinse straf om opstandelingen te straffen met een pijnlijke marteldood. Die verschuiving in de uitleg is begrijpelijk omdat te vaak en te veel de schuld bij de Joden is neergelegd met meestal desastreuze gevolgen. Het lijdensverhaal van Jezus leent zich echter niet voor antisemitische sentimenten, hoezeer ook in het verhaal de Joodse leiders en de Romeinse Pilatus de massa met hun machtsspel bespelen.
Wij zijn getuige van het verschrikkelijk spel van de macht. De machtsstrijd waarin de waarheid op het spel staat, omdat Jezus durfde getuigen van de waarheid... Tegen die waarheid lopen geestelijke en politieke leiders te hoop. De macht en de onmacht staan als kemphanen tegenover elkaar. De stuurloze Pilatus, die beweert macht te hebben om Jezus te kruisigen, en tegenover hem de Joodse leiders, die zoals ze zelf zeggen geen macht hebben om iemand ter dood te brengen. Ter dood is Jezus al veroordeeld nog voor hij in het gerechtsgebouw komt. Ze hebben alleen nog de handtekening van het Romeinse gezag nodig. Maar Pilatus bezit nog zoveel rechtsge¬voel dat hij niet meteen het gemene spel meespeelt. Bovendien biedt dit hem een prachtgelegenheid om te laten zien wie er eigenlijk de baas is. Hij houdt een schijn van welwillendheid op door naar buiten te komen. Een tolerant mens zolang ze hem niet te dicht op de huid komen. Met het air van een doorgewinterde rechter, vraagt hij: ‘Welke aanklacht hebt gij tegen deze mens?’
Zij die zich machtig genoeg voelden om Jezus bij voorbaat te veroordelen, moeten nu hun onmacht erkennen: Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen... Dat is maar ten dele waar. Ze hadden Jezus illegaal als een nacht-en-nevelgevangene kunnen laten verdwijnen. Ze hadden hem kunnen stenigen, zoals de wet eigenlijk voorschrijft bij blasfemie. Maar nee, hij moet legaal sterven, volgens Romeins recht. De waarheid moet publiekelijk aan de schandpaal genageld worden. Niet alleen moet Jezus sterven als een wetovertreder, maar ook als een politieke misdadiger... Zonder dat ze het weten hebben ze gelijk. Godsdienst en politiek zijn niet te scheiden. Daarom moet Jezus in deze wereld naar het kruis...
Pilatus wint de eerste ronde. Er komt een rechtszaak, ook al is het een showproces. Pilatus kent reeds de politieke aanklacht, waarop ze hem willen laten veroordelen: ‘Zijt gij de koning der joden?’ Een duidelijk vraag, Jezus hoeft alleen maar te bekennen, maar zo gemakkelijk geeft Jezus zich niet gewonnen. Wat vindt Pilatus er zelf van? Pilatus ontwijkt, duidelijk geërgerd, op zijn beurt de vraag: Hij is toch geen jood? Voor hem als rechter is zijn persoonlijke visie onbelangrijk, geloof speelt geen rol in zijn overwegingen. Hij wil de feiten: Wat hebt gij gedaan? De rechtstaat is neutraal, probeert Pilatus nog vol te houden.
‘Mijn koninkrijk is niet van deze wereld...’ zegt Jezus. Dat antwoord brengt Pilatus in verwarring. Hij is er niet gerust op dat dit antwoord Jezus vrij pleit van politieke aspiraties. Hij heeft gelijk. Jezus’ uitspraak is niet zo onschuldig als ze op het eerst gehoor lijkt. Het koninkrijk waar Jezus op doelt is niet ongevaarlijk. Het koninkrijk van God waar Jezus op doelt, stelt alle macht en gezag op aarde onder kritiek, zelfs die van de pax Romana. Pilatus wordt er ook heel onrustig van. Vooral als Jezus zegt: Jij wilt mij laten zeggen dat ik koning ben..., maar beste Pilatus, het gaat mij om iets anders: ik ben hier opdat ik voor de waarheid zou getuigen...
De waarheid, daar knapt Pilatus op af. Met de glazige ogen van iemand die het allemaal al eens eerder gehoord heeft, stelt hij de quasi-intellectuele vraag: Wat is waarheid? Pilatus kan daarmee niet verhullen dat Jezus allang het pokerspel van zijn macht heeft ontmaskerd en hem in zijn hart heeft geraakt. De waarheid doet pijn, ze snijdt Pilatus door de ziel. Vanaf dat moment wil de stuurloze Pilatus nog een schijn van recht ophouden. Jezus is onschuldig, weet hij, maar het volk mag kiezen: willen ze dat hij Jezus loslaat? Het is immers de gewoonte om dat te doen met Pasen. Zal hij ‘de koning der joden’ loslaten? Dan zijn ze in één keer klaar. Maar zij schreeuwden: Hem niet, maar Barabbas... Wat is waarheid?
Alle evangeliën berichten dat er op een gegeven moment een misdadiger werd vrijgelaten. Een zekere Bar Abbas, gevan¬gen en ter dood veroordeeld wegens politieke moord. In sommige hand¬schriften heet hij zelfs vollediger Jezus Bar Abbas, Jezus de zoon van Abbas. Pikant detail, het zou dus gaan om de keus tussen een schuldige en onschul¬dige Jezus. Pilatus is nu de regie helemaal kwijt. De man die hij veroordeeld had tot het kruis moet hij losla¬ten. Het hoogste recht wordt het grootste onrecht. Maar Caesar is slechts tevreden als het volk tevreden is en dus laat hij de schuldige Jezus Bar Abbas los. De andere, onschuldige Jood Jezus moet nu naar het kruis.
Wat heeft hij dan voor verkeerds gedaan, vraagt Pilatus in een laatste, machteloze poging om Jezus te redden uit handen van de massa. Zie de mens, zegt Pilatus, misschien wel met enige deernis, maar de onschuld van Jezus is in de ogen van de massa zijn grootste misdaad: die onmogelijke, irritante, zwijgende Jezus, die zijn leven prijs geeft... Niets kan mensen meer machteloos en boos maken dan geweldloosheid en onschuld. Een beroep op menselijkheid komt dan te laat. Na de vrijlating van Barabbas breekt de hel pas goed los. Een stuurloze Pilatus beweert macht te hebben Jezus te kruisigen, maar kan het niet tegenhouden. Stuurloze mensen, die beweren een wet te hebben zetten de Thora aan de kant: Wij hebben geen koning dan de keizer... In dit tumult van Goede Vrijdag worden de machten openlijk tentoongesteld en ontmaskerd, ze gaan in geweld en chaos ten onder...
Wat gebeurt er eigenlijk met Jezus? Dat is misschien een wat wonderlijke vraag. Jezus heeft als mens tot het uiterste gehoorzaam aan zijn Vader, bewust die weg gekozen, verkondigt de schrijver van Hebreeën ons later. De weg over Golgota, het kerkhof, de weg over het slagveld van de geschiedenis. Hij is de enige die aan het eind van dit gebeuren kan zeggen: Het is volbracht. Niet de Joodse Kajafas, of de Romeinse Pilatus hebben iets volbracht. Niet de gevluchte discipelen, de verrader Judas of haantje-de-voorste Petrus, die zo liegt dat zelfs de haan ervan gaat kraaien, geen van allen hebben ze aan hun doel beantwoord, ze laten het allemaal afweten… Jezus is de enige die overeind blijft te midden van dit politieke en godsdien¬stige geweld, hij is hen de baas geworden. Kajafas en Pilatus zijn niet meer, het Romeinse rijk is ondergegaan, maar Jezus leeft. Hij kon niet doodgezwegen worden. Hij was de enige die met recht kon zeggen: Het is volbracht…
Abraham, de vader der gelovigen, rekende erop dat een tiental, een minjan van gelovigen die blijft bidden en de lofzang gaande houdt voldoende zou zijn voor de redding van Sodom. Het evangelie vertelt dat één rechtvaardige die kan zeggen: Het is volbracht, de wereld kan redden. Daarom viert de kerk elk jaar weer in de stille week haar eigen grote Verzoendag, de overwinning van het andere Joodse geluid van Jezus Messias.
Literatuur
M. Dijkstra, ‘Een Voorloper van Jezus’, in: B. Becking en A. Merz, Verhalen als Identiteits-Code. Opstellen aangeboden aan Geert van Oyen bij zijn afscheid van de Universiteit Utrecht, Utrechtse Theologische Reeks 60, Utrecht 2008, 87-105.
Preekvoorbeeld
Goede Vrijdag. Leg dat maar eens uit, wat er goed is aan deze dag. De dag waarop de onschuld wordt vermoord. Zouden we die niet beter Foute Vrijdag kunnen noemen, of Zwarte Vrijdag? Jezus de rechtvaardige wordt ter dood veroordeeld door cynische religieuze leiders, een opgezweepte volksmenigte en een gouverneur die er zijn vingers niet aan wil branden. Pure liefde en echte betrokkenheid leggen het af tegen de stompzinnigheid van het kwaad. Het is van alle tijden, de wereld is er vol mee. Als er een mens opstaat die straalt van goedheid, een witte duif, houd je je hart vast, want je weet dat het wemelt van de jakhalzen – en wie ik zelf precies ben, en waar ik zal zijn als het er echt op aan komt, bij de duif of bij de jakhalzen of misschien nog wel erger, bij de toeschouwers die geen keuze maken: ik durf niet voor mezelf in te staan. Zwarte Vrijdag.
Maar die mens wás er wel, Jezus Christus, en hij is voor dat bittere lot niet weggelopen, al had dat heel goed gekund. Hij had woorden gesproken van recht en waarheid en liefde, hij had mensen aangeraakt met de stralende kracht van God – hij was de belichaming van Gods hart voor mensen geweest. En toen alles zich tegen hem keerde, is hij niet ondergedoken, maar is hij gebleven wat hij was, de belichaming van Gods hart voor mensen.
In een heel oude traditie wordt Jezus de gekruisigde niet afgebeeld zoals we het de laatste eeuwen zo vaak gewend zijn, als een bloedend en gebroken mens die stervend aan de nagels hangt – maar als iemand die zelf zijn armen spreidt, een zegenende Christus die jou aankijkt. Dan is hij de belichaming van God die blijft zegenen ook al vervloeken we hem; die welkom blijft heten ook al stoten we hem weg uit onze wereld; die zich blijft openen voor mensen die zich voor hem toesluiten; die blijft vrijspreken ook al veroordelen we hem voor dingen die we zelf hebben gedaan. De mensen hebben Jezus op die houding vastgenageld toen ze hem kruisigden, maar als hij straks door de dood heen aan zijn leerlingen zal verschijnen, zal blijken dat het zijn eigen houding is, die van God zelf: zegenend, welkom hetend, vrijsprekend, zich openend. Daarom is het kruis tot merkbeeld van de Jezusbeweging geworden. Als folterpaal verbeeldt het kruis al het verschrikkelijke waar mensen toe in staat zijn, maar als zinnebeeld is het de verbeelding van Gods hart voor mensen.
Het valt mij in de loop van de jaren steeds meer op, dat alle vier de evangelieverhalen uitgebreid vertellen over de kruisiging van Jezus, maar dat ze vrijwel geen aandacht besteden aan de lichamelijke foltering. Geen spijkers en hamers, geen vertrokken gezichten, geen details over het lijden van een gekruisigde. Dat moet er allemaal ook zijn geweest, maar dat is niet waar het evangelie op inzoomt. De eenzaamheid van onbeantwoorde liefde die toch blijft liefhebben, van een verworpene die tot het laatst vol blijft van bewogenheid – dat is wat de evangelisten vertellen. Gods liefde die sterker is dan onze afwijzing: dat is wat Jezus belichaamt, en daarom is het Goede Vrijdag.
Maar goed is deze dag pas echt, als die liefde ons overwint. Als we geen toeschouwers bij het kruis blijven, maar ons laten liefhebben, vrijspreken, welkom heten – en zo betrokken worden in die beweging van Gods hart. Zodat we, als straks de kerk uitgaat, naar huis gaan met de bereidheid om die houding van Jezus in ons zelf te laten groeien: niet vloeken maar zegenen, niet afstoten maar welkom heten, je niet afsluiten maar je openen. Ook als je daarmee een kwetsbare duif tussen de jakhalzen zou zijn. Ook als ze je erop vastnagelen. Of je dat volhoudt, of ik dat kan, ik weet het niet, ik vrees van niet, maar ik kan niet weigeren om dat door Jezus als een kiem in mijn leven te laten leggen. Want zonder die houding, als die goddelijke liefde niet wordt belichaamd, wordt het geen Pasen.
dr. Meindert Dijkstra, inleiding
dr. Piet van Veldhuizen, preekvoorbeeld